Algemeen Deel (AD)

Over het Algemeen Deel en Algemene Methode

Het Algemeen Deel verschijnt in 1931 als nieuw deel van de Asser-serie. In 1934 verschijnt een tweede druk en in 1974 werd een derde druk verzorgd door Paul Scholten’s zoon, G.J. Scholten, die net als zijn vader hoogleraar burgerlijk recht was aan de Universiteit van Amsterdam. Het eerste hoofdstuk van het Algemeen Deel, getiteld Methode van het Privaatrecht en 179 pagina’s lang, is eigenlijk het enige onderdeel van het Algemeen Deel dat nog steeds beroemd is. Dit eerste hoofdstuk is in het Engels vertaald. Omdat het hoofdstuk veel verwijzingen naar verouderde rechtspraak, wetgeving en typisch nationale instituties bevat, heeft voorafgaande aan de vertalingen een herziening plaats gevonden. De herziene tekst van hoofdstuk 1 van het Algemeen Deel heeft de nieuwe titel Algemene Methode van Rechtswetenschap gekregen. In Engelse vertaling wordt dat General Method of Private Law, in het kort General Method of GM.

Oorspronkelijk doel en opzet van de Asser-serie

De Asser-serie is in de woorden van de huidige uitgever, Wolters Kluwer, de belangrijkste kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht.
De serie is vernoemd naar de oorspronkelijke auteur, Carel Asser (1843-1898), die aanvankelijk rechter was bij de Arrondissements-Rechtbank van Den Haag en vanaf 1892 hoogleraar burgerlijk recht, handelsrecht en burgerlijk procesrecht te Leiden.
De eerste editie van Deel 1 van de Asser-serie, verschijnt in 1885 onder de titel Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Het bevat drie algemene inleidende hoofdstukken en de eerste afdeling van het burgerlijk recht: Personenrecht, opgedeeld in vijf hoofdstukken. Vanaf 1878 was de tekst van dit Deel 1 reeds beetje bij beetje in de vorm van “afleveringen” verschenen. Men kon voor deze afleveringen intekenen bij de uitgever. Uit het twee pagina’s tellende Voorbericht bij Deel 1 blijkt dat Asser zijn handleiding indertijd schreef als studiemateriaal:

“Bij het schrijven van het werk, waarvan het eerste deel thans voltooid is, is het mijn streven een handleiding te vervaardigen, hoofdzakelijk ten dienste van hen, die hunne studie van het hedendaagse recht aanvangen, en bij wie het er op aankomt vóór alles in grote trekken de beginselen van ons Burgerlijk recht te leren kennen, zonder reeds in den aanvang in al te veel bijzonderheden te treden, of zich met de beantwoording van ingewikkelde rechtsvragen te vermoeien”.

Asser geeft in het Voorbericht ook aan dat de benoeming in 1880 van een staatscommissie voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek van 1838 het waarschijnlijk maakt dat er vrij belangrijke wijzigingen zullen komen in de tekst van de wet. Hij concludeert:

“Sedert is daarom nog meer dan vroeger mijn streven daarheen gericht mij tot de beginselen te bepalen en de talrijke rechtsvragen, waartoe de bestaande wet aanleiding geeft slechts terloops te vermelden. De kennis van die beginselen toch zal voor de toekomstige rechtsgeleerde altijd onmisbaar blijven, ook wanneer enkele stellige wetsvoorschriften in het vervolg mochten worden gewijzigd, of zelfs gehele onderdelen van het Burgerlijk Wetboek in anderen vorm gegoten”.

Tenslotte meldt Asser in dit Voorbericht dat voor hem (als lid en algemeen secretaris) de Staatscommissie onvoorzien veel extra werk heeft meegebracht. Om deze reden is hij genoodzaakt geweest zijn vriend en ambtgenoot (eveneens rechter bij de Arrondissements-Rechtbank van ’s Gravenhage) Ph.W. van Heusde in te schakelen als co-auteur. Hij voegt hieraan toe:

“Is er enerzijds wellicht enig voordeel aan verbonden, dat een werk als het tegenwoordige wordt verricht door hen, die de wet niet slechts bestuderen, maar haar dagelijks zien werken en tot hare toepassing geroepen zijn, aan de andere zijde is het te betreuren dat juist hierin de oorzaak gelegen is, dat de voortzetting van deze arbeid niet met meer spoed kon plaats hebben, ja zelfs dat de bewerking thans ongeveer twee jaren – een tijdvak, waarin drukke ambtsbezigheden ons beider beschikbare tijd geheel in beslag namen – heeft moeten stilstaan”.

Vooroorlogse ontwikkeling van het Algemeen Deel

Uit het voorwoord van Asser kan worden afgeleid dat de eenvoudige directe stijl van Paul Scholten en de praktische gerichtheid geheel overeenstemmen met de visie van Asser. De vierde (1912) en de vijfde (1923) herdruk van Deel I werden gereviseerd door Paul Scholten. Tijdens het voorbereiden van de zesde herdruk besloot Scholten om van de eerste drie algemene inleidende hoofdstukken een apart deel te maken. Hij schrijft in het voorbericht voor de zesde druk in 1928:

“Mijn ambtgenoot Anema heeft in zijn beoordeling van de vijfde druk van dit werk in het W.P.N.R. mij de raad gegeven inleiding en personenrecht te scheiden en de inleiding tot een zelfstandig boek om te werken. Hij grondde die raad op het hybridisch karakter dat de inleiding kenmerkte: te veel als zij niet meer wilde zijn dan een voorwoord over de wet en haar totstandkoming, te weinig als zij bedoelde een werkelijke inleiding tot de studie van het privaatrecht te geven. De kritiek was juist; wat in de inleiding stond over het privaatrecht in het algemeen was al te fragmentarisch en al te gebrekkig. Ik besloot dus de raad tot splitsing te volgen. Dit had nog een voordeel. Een herdruk was nodig, doch zou moeten worden uitgesteld, indien de inleiding aan de zo nodige grondige herziening moest worden onderworpen. Thans kon het boek in betrekkelijk korte tijd worden gereed gemaakt, al ondervond ik weer dat zulk werk van herzien, aanvullen en verbeteren meer tijd en moeite kost dan bij oppervlakkige beschouwing van te voren wordt verwacht. De inleiding hoop ik nu als afzonderlijk boek te doen volgen.”

De aflevering Personenrecht bleef Deel 1 van de Asser-serie. Het nieuwe afzonderlijke deel met de Inleiding dat in 1931 verscheen werd Algemeen Deel genoemd, hoewel de voettekst in die eerste druk nog steeds van Inleiding spreekt. De  Asser-serie werd langzaam maar zeker uitgebreid tot vijf delen: Algemeen, Personen, Zaken, Verbintenissen en Erfrecht.
In het voorwoord bij het Algemeen Deel legt Paul Scholten uit waarom hij het boek Algemeen Deel heeft genoemd:

“Dit boek (…) dient om de Inleiding, die aanvankelijk aan de behandeling van het personenrecht voorafging, te vervangen. Het is echter wel een werk van anderen aard geworden. Het doel van dit boek is niet om den beginner in de stof te oriënteren. Niet in te leiden in de studie beoogt het, wel bij de studie te begeleiden. De student — en ook de oudere jurist — moet naar mijn mening leren zich rekenschap te geven van de methode, die de wetenschap van het privaatrecht volgt, zich duidelijk te maken waaròm hij zo en niet anders beslist, wat de factoren zijn, welke die beslissing bepalen. Het is duidelijk, dat zulk een rekenschap alleen mogelijk is als men met het werk zelf bezig is — niet er voor, ook niet er na. Daarom moest het woord „Inleiding” uit den titel vervallen en werd de titel Algemeen Deel gekozen. Het boek is gedacht als deel van Asser’s Handleiding, doch het behandelt niet, een speciaal stuk van het burgerlijk recht, maar bespreekt het aan al de delen, personen , zaken , verbintenissen , erfrecht gemene: de methode. Bij algemeen deel denke men dus niet aan het algemeen deel van het Duitse Wetboek, dat sommige algemene begrippen als wilsverklaring, rechtspersoon en dergelijke uit de stof licht en daarvoor regels geeft. Niet zulk een abstractie behoort tot de taak, die ik mij voorstelde, wel de vraag òf en in hoeverre zij geoorloofd en geboden is”.

 

Naoorlogse ontwikkeling van het Algemeen Deel

Na de tweede wereld oorlog speelt het Algemeen Deel een belangrijke rol in de rechtstheorie in Nederland en Indonesië. Er wordt veel naar het boek verwezen. Het boek behandelt alle onderwerpen die bij een inleiding in het recht aan de orde komen, zoals de aard van wettelijke regels, de interpretatiemethoden, het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht, het systeemkarakter van recht en de aard en betekenis van de rechterlijke beslissing. De behandeling van deze onderwerpen in het boek is toegankelijk en vermijdt jargon. Het gezichtspunt van de rechter wordt als uitgangspunt genomen en de uitleg verliest zich niet in uitweidingen van abstract theoretische aard. Het Algemeen Deel is voor juristen met een rechtsfilosofische belangstelling lang na hun afstuderen nog steeds het soort boek waar ze naar teruggrijpen als ze bezig zijn met algemene vragen over recht.
Dit alles betekent echter niet dat het boek niet door Paul Scholten vanuit een uitgesproken gezichtspunt geschreven is. Met alle waardering die er voor het boek is, staat voor veel rechtsfilosofen dit eigen standpunt van Paul Scholten wel degelijk ter discussie.
In 1995 verschijnt een nieuw Algemeen Deel, geschreven door J.B.M. Vranken, hoogleraar privaatrecht in Tilburg. Dit nieuwe Algemeen Deel van de Asser serie vervangt het Algemeen Deel van Paul Scholten niet. De titel ervan is Algemeen Deel**. Het vertrekt net als Paul Scholten’s werk vanuit het gezichtspunt van de rechter, maar ontwikkelt een visie op recht vanuit de na-oorlogse rechtsfilosofie en rechtsontwikkeling. Vranken schrijft in 2005 een vervolg (Algemeen Deel ***) waarin hij een inventarisatie geeft van het privaatrechtelijke dogmatische denkraam, dat hij kritiseert als te eenzijdig gericht op de rechter als rolmodel en waarbij hij pleit voor multidisciplinariteit. In 2014 volgt als afsluiting van de trilogie de synthese (Algemeen Deel ****) waarin de methodologie van rechtswetenschappelijk dogmatisch onderzoek centraal staat.

In 2010 is er een boek verschenen, verzorgd door T.J.M. Slootweg, universitair docent aan de afdeling Metajuridica te Leiden, met als titel Dorsten naar Gerechtigheid. Daarin is een herdruk opgenomen van het eerste hoofdstuk van het Algemeen Deel, samen met een selectie uit de Verzamelde Geschriften van Paul Scholten. Deels sluit dit boek aan bij de al bestaande trend om bij het Algemeen Deel eigenlijk alleen aandacht te schenken aan het eerste hoofdstuk. Zo betrof ook de Franse vertaling uit 1954 alleen het eerste hoofdstuk. Met de selectie uit de Verzamelde Geschriften echter brengt Slootweg het specifieke gezichtspunt van waaruit Scholten het Algemeen Deel geschreven had opnieuw onder de aandacht. Slootweg heeft daarbij vooral interesse in de affiniteit van Paul Scholten met het Personalisme, waarbij Slootweg aanneemt dat Scholten zich verwant voelt aan het christelijk existentialisme van auteurs zoals Jaspers, Brunner, Barth en Buber. Slootweg meent dat in Scholten’s Personalisme zijn visie op de methode van recht en op rechtsfilosofie samenhangt met het denken van postmoderne auteurs als Levinas en Derrida.
Bij het Digital Paul Scholten project gaat de aandacht vooral uit naar de rechtsopvatting van Paul Scholten. In de laatste zinnen van het eerste hoofdstuk van het Algemeen Deel zet Scholten bij het zoeken van een fundament voor de rechtsbeslissing het denken (rechtsidee) tegenover religie (geweten). In het Digital Paul Scholten project staat de vraag centraal hoe deze zinnen begrepen moeten worden tegen de achtergrond van het feit dat Paul Scholten met hart en ziel verbonden was met de Universiteit van Amsterdam en nauwelijks contact had met Herman Dooyeweerd, de rechtsfilosoof van de in zijn tijd opgerichte Protestants Christelijke Vrije Universiteit, als ook dat Scholten’s rechtsopvatting grote aanhang heeft gevonden bij juristen die beter als liberaal dan als religieus getypeerd kunnen worden.

Back to top

Site owned by Huppes-Cluysenaer and developed by Woovar