AM-MG


Inhoud
Table des matières
§ 1. Inleiding. Het probleem van rechtsvinding. § 1. Introduction. Le problème de la découverte du droit.
§ 2. Rechtsvinding, rechtsschepping, rechtstoepassing. § 2. La découverte du droit, la création et l’application du droit.
§ 3. De aard van de rechtsregel. Het bevel. § 3. La nature de la règle de droit. L’ordre.
§ 4. De aard van de rechtsregel. Het verlof. Objectief en subjectief recht. § 4. La nature de la règle de droit. La permission. Le droit objectif et le droit subjectif.
§ 5. De aard van de rechtsregel. De belofte. § 5. La nature de la règle de droit. La promesse.
§ 6. De aard van de rechtsregel. Aanvullend recht, Waardering en ordening. § 6. La nature de la règle de droit. Le droit supplétif. „Appréciation" et “réglementation".
§ 7. Aanvullend en dwingend recht, vervolg. Openbare orde en goede zeden, sanctie. § 7. Le droit supplétif et le droit impératif (suite). L’ordre public et les bonnes mœurs; la sanction.
§ 8. Privaat en publiek recht. § 8. Droit privé et droit public.
§ 8a. . Aanhangsel van Kerkelijk recht. Verenigingsrecht. § 8a. . Supplément du Droit des Eglises. Droit des associations.
§ 9. De wet. Factoren bij vaststelling van haar zin. § 9. La loi. Facteurs pour la détermination de son sens.
§ 10. Recht en Taal. Interpretatie naar het spraakgebruik. § 10. Le droit et la langue. L’interprétation d’après l’usage.
§ 11. De wil van de wetgever. Wetshistorische interpretatie. § 11. La volonté du législateur. L’interprétation historique de la loi.
§ 12. De eenheid van de wet. Systematische interpretatie. Begripsjurisprudentie. Constructie. § 12. L’unité de la loi. L’interprétation systématique. L’expansion logique du droit (la „Begriffsjurisprudenz"). La construction juridique.
§ 13. Constructie (vervolg). Fictie. § 13. La construction juridique (suite). La Fiction.
§ 14. Constructie (vervolg). Juiste en onjuiste constructie. De constructie en de macht van de wetgever. Rechtsbegrip en logische grondvorm van het recht (rechtscategorie). § 14. (Suite) Constructions exactes et inexactes. La construction et le pouvoir du législateur. Concept de droit et catégories juridiques.
§ 15. Analogie. Rechtsverfijning. Rechtsbeginsel. § 15. L’analogie. ,,La particularisation" du droit. Les principes de droit.
§ 16. Analogie, Rechtsverfijning (vervolg). Argumentum a contrario. Scheiding van analogie en interpretatie? Wetenschappelijke ontleding en waardering bij beide. § 16. L’analogie, ,,la particularisation du droit"(suite). L’Argument a contrario. Séparation entre l’analogie et l’interprétation? Leur analyse et leur appréciation scientifiques.
§ 17. Het open systeem van het recht. § 17. Le système ouvert du droit.
§ 18. Rechtshistorische interpretatie. Traditie. De instelling. § 18. L’interprétation historique du droit. La tradition. L’institution.
§ 19. Het gezag van de rechtspraak. § 19. L’autorité de la jurisprudence.
§ 20. Het gezag van de wetenschap. § 20. L’autorité de la doctrine.
§ 21. De betekenis van de feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte en wet in het algemeen. § 21. La signification des faits. Le droit coutumier. La coutume et la loi en général.
§ 22. De betekenis van de feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte in het Nederlandse privaatrecht, in het bijzonder tegenover aanvullend recht. § 22. L’importance des faits. Le droit coutumier dans le droit privé néerlandais, et son opposition au droit supplétif.
§ 23. Gewoonte en aanvullend recht (vervolg). Vereisten. Betekenis van de formulering. Bewijs. § 23. La coutume et le droit supplétif. (Suite)Leurs conditions. L’importance de la formulation. La preuve.
§ 24. Gewoonte tegenover dwingend recht. § 24. La coutume vis-à-vis du droit impératif.
§ 25. Eisen van het verkeer. Aard der zaak. Sociologische en teleologische interpretatie. § 25. Les exigences du commerce social. La nature de l’affaire. Les interprétations sociologique et téléologique.
§ 26. De betekenis van de feiten. Het geval. § 26. La signification des faits. Le cas.
§ 27. Het rechtsbewustzijn. § 27. Le sentiment de la justice.
§ 28. De beslissing. § 28. La décision.

1

ALGEMENE METHODE VAN HET PRIVAATRECHT, Bewerkte heruitgave van het Eerste Hoofdstuk van het Algemeen Deel van de Asser-serie
Paul Scholten

1

METHODE GENERALE DU DROIT PRIVE, Réédition Éditée de la Traduction Française du Premier Chapitre du Volume Général de la Série Asser sur le Droit cCvil Néerlandais, Écrit par Paul Scholten et Traduit par B.E. Wielenga
B.E. Wielenga et Paul Scholten

2

Webversie. Gelieve te verwijzen naar de uitgave in DPSP Annual Volume 1 (2020)

2

Version Web. La réédition est publiée dans le DPSP Annual, Vol. 2 (2021).

3

Voorwoord
   Het doel van dit boek is niet om de beginner in de stof te oriënteren. Het boek beoogt niet in te leiden in de studie, maar bij de studie te begeleiden. De student — en ook de oudere jurist — moet naar mijn mening leren zich rekenschap te geven van de methode, die de wetenschap van het privaatrecht volgt en zich realiseren waaròm deze zo en niet anders beslist, d.w.z. wat de factoren zijn, die de beslissing bepalen.
   Het is duidelijk, dat een dergelijke bezinning alleen mogelijk is als men met het werk zelf bezig is — niet er vóór, ook niet er na. Daarom werd als titel niet “Inleiding” maar “Algemeen deel” gekozen.

3

Préface
   Le but de notre ouvrage n’est pas d’orienter le débutant; il ne tend pas à
introduire dans l’étude du droit, mais plutôt à accompagner l’étudiant. Celui-ci — et même le juriste plus expérimenté — doit, à mon avis, apprendre à se rendre compte de la méthode que suit la science du droit privé; il doit savoir expliquer pourquoi il retient telle décision à l’exclusion d’une autre et quels sont les facteurs qui déterminent cette décision.
   Il est évident que l’on ne peut se rendre compte de cette méthode et de ces facteurs que lorsqu’on est en train de pratiquer le droit. C’est pourquoi le terme „Introduction” devait être supprimé dans le titre et que l’on a choisi le titre „Partie Générale”.

4

   Het boek is gedacht als algemeen deel van Asser’s Handleiding. Het behandelt niet een speciaal stuk van het burgerlijk recht, maar bespreekt het aan alle delen, personen, zaken, verbintenissen, erfrecht gemeenschappelijke: de methode. Bij algemeen deel moet men dus niet denken aan het algemeen deel van het Duitse Wetboek, dat sommige algemene begrippen als wilsverklaring, rechtspersoon en dergelijke uit de stof licht en daarvoor regels geeft. Niet zulk een abstractie behoort tot de taak, die ik mij voorstelde, wel de vraag òf en in hoeverre zo’n abstracte benadering geoorloofd en geboden is.
   Ten slotte geloof ik dat de jurist alleen door bezinning op de methode inzicht krijgt in wat recht eigenlijk is.
   Een nadere uiteenzetting van mijn bedoelingen laat ik liever achterwege; het boek moge voor zichzelf spreken.

4

   L’ouvrage, bien que faisant partie du Traité de M. Asser, n’est pas consacré à une matière déterminée du droit civil, mais à la méthode commune à toutes ses parties, droit des personnes, des biens, des obligations et des successions. Que les termes „partie générale” ne nous rappellent pas la Partie Générale du Code Civil allemand, où l’on a réglé certaines notions générales du droit civil, telles la déclaration de volonté et la personnalité juridique. Je ne me suis pas proposé d’exposer ces sujets généraux de façon abstraite, mais plutôt d’examiner la question de savoir si de telles abstractions sont en soi admissibles ou même désirables.
   Je crois, enfin, que seule la réflexion sur la méthode pourra apporter au juriste la vraie compréhension de ce qu’est le droit.
   Je préfère m’abstenir de préciser ici mes intentions, j’espère que le présent ouvrage parle assez clairement sur ce point.

5

   Hier nog slechts enkele opmerkingen.
   Allereerst over de opzet van het boek. De algemeenheid van dit deel betekent dat het alleen als een geheel kan worden begrepen. De verschillende paragrafen moeten achter elkaar aan één stuk worden gelezen, omdat de verschillende beschouwingen met elkaar in verband staan en elkaar aanvullen. Zij kunnen niet uit dat verband worden los gemaakt zonder de kans, dat zij worden misverstaan.
   Dan over de aanhalingen. Wie een boek als dit schrijft, stuit voortdurend op van de zijne afwijkende meningen — ik heb mijn standpunt daartegenover aangegeven, zo dikwijls ik dit voor het duidelijk maken van eigen gedachtegang nodig oordeelde. Ik heb me echter onthouden van polemiek evenals van een breedvoerige uiteenzetting van de verschillende opvattingen. Ik kon niet tegelijk in een zo moeilijke en, voor een deel nog niet bewerkte materie zo duidelijk mogelijk mijn eigen oordeel uiteenzetten èn dat van anderen systematiseren en kritiseren. Dit heeft tot gevolg gehad, dat de aanhalingen betrekkelijk willekeurig zijn — laat men daaruit niet opmaken, dat ik een of ander niet aangehaald werk niet voldoende waardeer. De aard van het boek bracht dit nu eenmaal mee. Niettemin geloof ik, dat de belangrijke stromingen in de wetenschap tot hun recht komen.

5

   Cependant quelques remarques s’imposent.
   En premier lieu sur le plan de l’ouvrage. Sa nature générale implique qu’il sera compris seulement comme un tout. Les paragraphes du 1er Chapitre doivent être lus en série; les différentes observations présentent une certaine connexité, elles se complètent mutuellement et ne peuvent être détachées de l’ensemble qu’au risque d’être mal comprises.
   Une seconde remarque doit être faite sur les citations. Celui qui écrit un ouvrage comme le nôtre se trouve continuellement devant des opinions divergentes; dans la mesure où je l’ai jugé utile pour éclairer le propre cours de mes idées, j’ai exposé mon point de vue à l’égard de ces opinions. Cependant je me suis abstenu de toute polémique, ainsi que de développements détaillés sur les différentes conceptions. Dans une matière si ardue et qui n’a été étudiée qu’en partie, il était impossible d’exposer clairement ma propre opinion et de systématiser et de critiquer en même temps celles des autres.C’est ainsi que j’ai parfois effectué mes citations de façon un peu arbitraire, mais il ne faut pas en déduire que j’ai moins d’estime pour un ouvrage quelconque qui n’a pas été cité. Cette façon de citer s’imposait par la nature de mon ouvrage. Cependant je crois avoir fait droit aux courants scientifiques les plus importants.

6

   Naast dit aan de methode gewijde algemeen deel, zou een geschiedenis van het burgerlijk recht op zijn plaats zijn geweest. De geschiedenis van het Burgerlijk Wetboek zou daarvan dan een onderdeel vormen. Een dergelijk boek ontbreekt echter evenals een boek over de methode tot nu toe ontbrak. Het was mij om vele redenen onmogelijk die leemte aan te vullen
   Ten slotte mijn dank aan Mevrouw Mr. B. J. Redeker van Greven, die mij bij de samenstelling van de registers en de correctie van de drukproeven behulpzaam was.

6

Les abréviations n’ont pas été ajoutées

L’introduction de Ripert n’a pas été ajoutéepagina-1

7

§ 1 Inleiding. Het probleem van rechtsvinding.

   Het doel van de studie van het privaatrecht schijnt gemakkelijk aan te geven. Wie die studie opvat wil weten, waartoe de mensen tegen over elkaar in verkeer en familieverhouding verplicht zijn. Hij wil het antwoord gereed hebben als iemand naar hem toe komt met de vraag: moet ik de auto, die ik kocht, betalen, ook nu deze gebreken blijkt te hebben, die ik niet verwachtte? Mag ik de arbeider ontslaan, die weigert de hem gegeven opdracht uit te voeren? Heeft de vrouw, die mishandeld wordt, reden tot echtscheiding? en zo meer.
   De methode om het antwoord te vinden op de talloze vragen, die op deze wijze dagelijks opgeworpen worden, schijnt op het eerste gezicht eenvoudig. Het is die, waar ieder, aan wie zo’n vraag wordt voorgelegd, altijd weer het eerst naar grijpt. Hij weet, dat hij twee dingen nodig heeft: kennis van de feiten en van de regel. Een toepassing van de regel op de feiten geeft het antwoord, een simpel gebruiken van de eenvoudigste regel der logica, het syllogisme, is het enige wat hij heeft te doen. En de wet geeft die regel, ook dat is weer het uitgangspunt van ieder, die recht zoekt, de wet. Het is alles wel heel eenvoudig: wet, de door het hoogste gezag gestelde regel, en feiten. Het is dan wel weer de vraag welk gezag tot de vaststelling van de regel bevoegd is en waarom het die bevoegdheid bezit, doch met deze vragen houdt, wie privaatrecht beoefenen wil, zich niet bezig; dat zijn vragen van staatsrecht.

7

§ 1 Introduction. Le problème de la découverte du droit.

   Il paraît facile d’indiquer le but de l’étude du droit civil; celui qui l’entreprend désire savoir à quoi sont réciproquement tenus les hommes dans le commerce social et dans leurs relations familiales.Il désire pouvoir répondre promptement lorsqu’on lui pose des questions de ce genre: „dois-je payer la voiture achetée, alors qu’elle paraît avoir des défauts auxquels je ne m’attendais point?” « Puis-je licencier l’ouvrier qui refuse d’exécuter l’ordre que je lui donne?” „La femme, victime de violences, est-elle autorisée à demander le divorce?” etc.

8

Voor degene, die privaatrecht studeert, mag als vaststaand worden aangenomen, dat de wetboeken en afzonderlijke wetten, waarin de wetgever zijnpagina-2,pagina-2regeling heeft neergelegd, bindend zijn. Wat de feiten betreft, kan het soms moeilijk zijn vast te stellen wat precies tussen de betrokkenen is gebeurd. Deze moeilijkheid is echter, ook al heeft de wetgever enige regels opgesteld omtrent de wijze, waarop dat werk behoort te worden verricht, eigenlijk niet van juridische aard. Typerend is, dat de jurist de beslissing daarover “feitelijk” noemt. Zo blijven we dus binnen de kring van het eenvoudige syllogisme.

8

L’étudiant de droit civil peut tenir pour acquis que les codes et pagina-2les lois contenant la réglementation du législateur, sont obligatoires. Quant aux faits, il est parfois difficile de constater avec précision ce qui s’est passé entre les intéressés, mais cette difficulté aussi n’est pas au fond de nature juridique, bien que la loi ait établi quelques règles relatives à la façon dont ces constatations doivent être faites. Des décisions à cet égard, et cela est caractéristique, sont considérées par les juristes comme „de fait”. Nous restons donc ainsi dans la sphère du simple syllogisme.

9

   Wie deze methode verdedigt mag zich erop beroepen, dat de samenstellers van onze wetboeken van dezelfde gedachte uitgingen. In de tijd van de Franse revolutie, waarin de grondslag daarvoor is gelegd, was de gedachte heersend, dat alle recht in de codificatie besloten ligt. In wetboeken, zo meende men, is de stof geheel en afdoende geregeld. De rechter, — aan hem denkt men allereerst als men zich met onze vraag bezighoudt, ook al is hij niet de enige, die recht moet vinden — past de wettelijke regel toe op het geval, dat hem wordt voorgelegd. Montesquieu’s leer van de scheiding der machten dwingt hem uitdrukkelijk zich binnen de perken van toepassing te houden. Overbekend is zijn woord:

Maar de rechters van een land zijn, zoals we al hebben gesteld, niet meer dan de mond die de woorden van de wet spreekt, willoze wezens, die aan de kracht en strengheid van de wet geen afbreuk kunnen doen. (vert.J.H)1

9

   Les défenseurs de cette méthode peuvent s’autoriser des auteurs de nos codes qui sont partis de la même idée. L’époque de la révolution française a vu naître et dominer l’idée selon laquelle tout le droit est enfermé dans la codification. Le droit, dans la pensée de l’époque, est réglé dans des codes d’une manière complète et péremptoire. Le juge — car c’est à lui que l’on pense le premier, bien qu’il ne soit pas seul à devoir „trouver” le droit — applique la règle légale aux cas qui lui sont soumis. La théorie dite de la séparation des pouvoirs de Montesquieu oblige expressément le juge à rester dans les limites de l’application. Nous citons la formule très connue de cet auteur:

Les juges de la nation ne sont que les bouches, qui prononcent les paroles de la loi, des êtres inanimés, qui n’en peuvent modérer ni la force ni la rigueur (esprit des lois VI, 5).

10

   Niet alleen de opzet en de taal van onze wetboeken en met name van de wet die de algemene bepalingen van wetgeving bevat tonen deze gedachtegang, ook een instituut als de cassatie vindt daarin zijn verklaring. De karakteristieke poging van de Franse revolutie om de rechter direct onder de controle van de wetgever te stellen door de cassatie aan de wetgevende macht op te dragen, werd opgegeven. Onze cassatie berust echter op deze beide gedachten: rechtsvinding is toepassing van regels op feiten en de regels worden alleen door de wet gegeven. Niet bij onjuistheid in het algemeen wordt een uitspraak vernietigd, doch alleen bij schennis of verkeerde toepassing van de wet. Bescherming van de wet tegen de rechter, ziedaar de taak van het cassatiehof.

10

   Cet ordre d’idées se traduit non seulement dans le plan et la langue de nos codes et notamment de la loi „contenant les dispositions générales de la législation”; (articles 3, 5, 11, 13), elle est aussi à la base d’une institution comme la cassation.L’effort caractéristique de la Révolution visant à la soumission du juge directement au pouvoir législatif, à qui l’on voulait en même temps confier la cassation, fut abandonné il est vrai, mais même notre cassation est fondée sur ces deux principes: la recherche du droit est une application des règles aux faits et: seule la loi fournit ces règles. Une décision n’est pas cassée pour une erreur quelconque, mais seulement pour violation ou fausse application de la loi (art. 95 R.O., art. 406 C. Pr. civ. 11.). Protection de la loi contre le juge, voilà la tâche de la Cour de cassation.

11

   Toch bestaat er ook voor wie geneigd is de verhouding waarom het hier gaat zo naïef te bezien als ik hierboven aangaf een moeilijkheid, die hem dwingt zich van zijn methode wat nader rekenschap te geven. De wet is niet altijd duidelijk: het is er verre vandaan, pagina-3,pagina-3dat zij de oplossing van de duizend en één vragen, die gesteld worden, maar voor het grijpen legt.

11

   Cependant ceux mêmes qui inclinent vers une conception par trop naïve de ce rapport, sont en butte à une difficulté qui les force pagina-3à préciser un peu leur méthode. La loi n’est pas toujours claire: elle est loin de mettre à portée de nos mains la réponse aux mille et une questions qui se posent.

12

   Het is een illusie, waaraan de wetgever zich telkens weer over geeft, dat hij de zaak, waarom het gaat, afdoende heeft geregeld. In iedere tijd, waarin de wetgever zich tot grote inspanning opwerkt en een geheel gebied aanpakt, meent hij met zijn codificatie een volledige regeling van alle voorkomende gevallen te hebben gegeven. Gevolg is, dat interpretatie overbodig is. Men geeft wel toe dat ieder mensenwerk gebrekkig is en dat het dus zo kan zijn, dat hier of daar een leemte of een onduidelijkheid aan het licht komt, doch dan moet men zich maar tot de wetgever wenden om opheldering of aanvulling te vragen. Degene, die zelf interpreteert, tast echter de wet aan. Justinianus bedreigde een ieder, die zich zou vermeten de wet te willen uitleggen, met straf. Interpretatie was “perversio (verdraaiing)”, alleen aan de “augusta aucoritas (verheven macht)” van de keizer kwam de bevoegdheid toe wetten te geven en te interpreteren.2

12

   C’est une illusion à laquelle le législateur s’adonne toujours de nouveau, de croire avoir réglé une matière de façon péremptoire.A chaque époque où le législateur entreprend de grands efforts pour réglementer une matière dans sa totalité il croit que sa codification contient une réglementation complète de tous les cas possibles. La conséquence en est que l’interprétation est superflue. On admet, il est vrai, que toute œuvre de l’homme est défectueuse, et qu’il pourrait donc se manifester çà et là une lacune ou un manque de précision, mais c’est alors au législateur qu’il faut s’adresser pour obtenir un complément ou un éclaircissement. Celui qui interprète lui-même touche à la loi. Justinien menaçait de peines tous ceux qui auraient l’audace d’interpréter la loi. On qualifiait l’interprétation de „perversio”, seule 1′augusta auctoritas de l’empereur avait le pouvoir d’édicter et d’interpréter des lois. (Codex, I, 17, 2, 21).

13

   De geschiedenis herhaalde zich aan het einde van de 18de eeuw, toen het Publikations Patent van het Pruisische landrecht van 1794 beval:

geen universiteit, rechtbank of rechter zal ertoe overgaan om de nieuwe wetten van het land uit te leggen of te interpreteren in overeenstemming met de besproken opgeheven rechten en voorschriften, en nog veel minder zichzelf toestaan om ook maar de minste willekeurige afwijking te maken van heldere en duidelijke bepalingen van de wet, op basis van een veronderstelde filosofische redenering of onder het voorwendsel van een interpretatie die is afgeleid van het doel en de bedoeling van de wet, zonder zich bloot te te stellen aan onze hoogste afkeur en zware straf.(vert. lhc)3

Niet alleen de aartsvaderlijke despoot dacht zo, ook de revolutionair: beiden zien in het recht alleen de van hen zelf afkomstige regel.

13

   Vers la fin du 18ème siècle l’histoire se répéta, le „Publikations Patent” du droit de Prusse de 1794, ordonna:

und es soll. . . kein Collegium, Gericht oder Justizbedienter sich unterfangen . . . das neue Landrecht nach besagten aufgehobenen Rechten und Vorschriften zu erklären oder aus zu deuten am allerwenigsten aber von klaren und deutlichen Vorschriften der Gesetze, auf dem Grund eines vermeintlichen philosophischen Raisonnements oder unter dem Vorwande einer aus dem Zwecke und der Absicht des Gesetzes ab zu leitenden Auslegung, die geringste eigenmächtige Abweichung, bei Vermeidung Unsrer höchsten Ungnade und schwerer Ahndung, sich zu erlauben.

Non seulement le despote patriarcal pensait ainsi, mais aussi le révolutionnaire: tous deux ne voient dans le droit qu’une règle émanant d’eux-mêmes.

14

Ook Robespierre uitte zich in gelijke geest:

Het woord jurisprudentie moet uit onze taal worden verwijderd. In een land met een grondwet ofwel wet, is de jurisprudentie niets anders dan de wet. (vert. lhc)4

Een rechterlijk college sprak zelfs in die tijd van interpretatie en commentaren als plagen die de wet vernietigen.5

14

La même pensée fut exprimée par Robespierre:

Le mot de jurisprudence doit être effacé de notre langue. Dans un pays, qui a une constitution, une législation, la jurisprudence n’est autre chose que la loi.”1

A la même époque un collège judiciaire qualifia de ‘fléaux destructeurs de la loi’, l’interprétation et les commentaires.2 pagina-4

15

   De wet dus alleen. En toch, de ervaring leert telkens weer anders. Iedere wet, ook de best geredigeerde, heeft behoefte aan uitleg.pagina-4,pagina-4 Het is mede het doel van de wetenschap van het privaatrecht die tot stand te brengen. Een van de bekendste artikelen van ons Burgerlijk Wetboek, bepaalt dat elke onrechtmatige daad, waardoor schade aan een ander wordt toegebracht, degene, door wiens schuld die schade is veroorzaakt, verplicht deze te vergoeden. Er rijzen vragen: wanneer is een daad onrechtmatig? wat moeten we verstaan onder “schuld”? wat onder “schade”? wat is het verband van oorzaak en gevolg, dat de wet tussen beide eist? Wie het antwoord op deze vragen behoorlijk gemotiveerd wil uiteenzetten, zal op zijn minst genomen een tamelijk omvangrijke verhandeling moeten schrijven, misschien wordt het wel een lijvig boek. Doch hoe komt hij aan die antwoorden? Langs welken weg vindt hij ze?

15

   Donc il y a la loi et la loi seule. Cependant notre expérience ne cesse pas de nous apprendre autre chose. Toute loi, si bien rédigée soit-elle, a besoin d’une interprétation; élaborer celle-ci est entre autres le but de la science du droit civil. Un des articles les plus connus de notre Code Civil, l’art. 1401, dispose: „Tout fait illicite qui cause à autrui un dommage oblige celui par la faute duquel il est arrivé à le réparer.” Des questions naissent: „quand un acte est-il illicite?”, „que doit-on entendre par „faute”?”, ou par „dommage”, et „quel doit être, d’après la loi, leur lien de causalité?” Quiconque veut répondre à ces questions, de façon bien motivée, sera obligé d’écrire un essai assez étendu, peut-être même un gros volume, mais d’où lui viennent ces réponses, dans quel chemin les trouve-t-il?

16

   Neem de eerste van de hier gestelde vragen. Vóór 1919 leerde de H.R., dat onrechtmatig slechts is de daad, die strijdt met de wet of inbreuk maakt op eens anders privaatrecht; sinds het arrest van 31 Januari van dat jaar6 wordt onder onrechtmatig door het hoogste rechtscollege mede begrepen de daad, “die in strijd is met de goede zeden of met de zorgvuldigheid, die ten aanzien van eens anders persoon of goed in het maatschappelijk leven betaamt.”

16

   Examinons d’abord la première des questions posées. Avant 1919, la Haute Cour des Pays-Bas soutenait que seul est illicite l’acte „contraire à loi ou qui constitue une infraction au droit privé d’autrui”; depuis l’arrêt de la même année3la H. C. „considère également comme illicite tout acte qui est Contraire aux bonnes mœurs ou aux bons soins qui s’imposent dans le commerce social à l’égard de la personne ou du bien d’autrui”.

17

Op welke grond kwam de H.R. tot deze conclusie? Het is duidelijk, dat voor wie niet verder zoekt, de tekst van de wet niet als enige de tegenstelling tussen de beide opvattingen beslist. Men poogt dan dieper te graven en gebruikt verscheidene methoden van interpretatie, men tracht de taalkundige betekenis van de woorden verder te ontleden, vraagt naar de wordingsgeschiedenis van de wetsbepaling, zoals de H.R. dat deed in het aangehaalde arrest, onderzoekt de geschiedenis van het instituut en doet een beroep op andere bepalingen, die verwante onderwerpen regelen, terwijl tenslotte, vooral in moderne boeken, ook met de maatschappelijke werking van het voorschrift rekening wordt gehouden. Traditioneel onderscheidt men: grammaticale en historische interpretatie, waaraan dan de teleologische, naar maatschappelijke doeleinden, kan worden gevoegd. Iedere jurist, of deze nu werkzaam is als advocaat of notaris, als rechter of leraar, gebruikt deze methoden door elkaar. Toch geven slechts zich rekenschap van de vraag wat zij daarbij feitelijk doen en nog minder van de vraag of zij mogen handelen zoals zij doen.pagina-5,pagina-5

17

Quel motif a amené la H. C. à cette conclusion? Il est clair que pour ceux qui ne poussent pas plus loin leurs recherches, le seul texte de la loi n’explique pas l’opposition entre les deux conceptions. On essaie alors de fouiller plus profondément en se servant de diverses méthodes d’interprétation: on procède à l’analyse grammaticale des mots ou à la recherche de l’origine historique de la disposition légale, comme l’a fait la H. C. dans l’arrêt cité. On fait appel à l’histoire de l’institution en question et d’autres dispositions réglant des problèmes similaires. Enfin, surtout dans les ouvrages modernes, on tient compte de l’effet social de la prescription. Selon la tradition on distingue: les interprétations grammaticale et historique, auxquelles vient s’ajouter l’interprétation téléologique, c’est-à-dire l’interprétation d’après les buts sociaux. Chaque juriste, qu’il soit avocat ou notaire, juge ou professeur se sert alternativement de ces méthodes, mais peu seulement se rendent compte de ce qu’ils font ainsi en réalité et très rares enfinpagina-5 sont ceux qui réfléchissent sur la question de savoir si leur procédé est justifié.

18

Gelukkig is ook hier het kunnen, het zoeken van het recht, sterker dan het kennen, het weten waarom men zo zoekt. Dit ontheft echter niet van de plicht zich omtrent de aard van het werk nader te bezinnen. Er zijn er — zoals in Nederland b.v. Suyling7 — die de historische methode verwerpen. Of zij dit ook werkelijk volhouden, zullen wij hier niet onderzoeken, we komen daarop hieronder nader terug. Doch zoveel is zeker: ook zij zijn verplicht zich nader rekenschap te geven van hun methoden. Allereerst, omdat men niet zomaar zonder motivering datgene wat traditioneel de methode van wetenschap gedurende eeuwen is geweest niet kan afwijzen. Doch afgezien daarvan moet ook de systematische uitleg, die deze richting gebruikt, gerechtvaardigd worden. Waarom is het geoorloofd een bepaling van de wet uit te leggen met behulp van een andere, die door andere mensen in een andere tijd, voor een geheel andere stof opgesteld? Vanzelfsprekend is dit niet.

18

Il est heureux qu’on arrive plus facilement à la recherche du droit lui-même qu’à la notion des motifs de cette recherche. Mais cela ne nous dispense nullement des réflexions nécessaires sur la nature de notre activité. Il est des auteurs — comme chez nous Suyling 4qui rejettent la méthode historique. Nous n’avons pas à vérifier s’ils poursuivent ce plan dans toutes ses conséquences, nous reviendrons ultérieurement sur cette question. Mais ce qu’il y a de certain, c’est qu’ils sont, eux aussi, obligés de se rendre compte de leurs méthodes. Premièrement parce qu’on ne peut pas sans motivation rejeter ce qui a été la méthode scientifique traditionnelle pendant des siècles. Mais, en dehors de cela, l’interprétation systématique que préconisent surtout les partisans de ce système, demande aussi à être justifiée. Pourquoi serait-il permis d’interpréter une disposition légale à l’aide d’une autre disposition établie par d’autres dans un autre temps et en vue de régler une autre matière? L’adoption d’un tel système ne va pas non plus de soi.

19

En wat is beslissend, indien een grammaticale uitleg naar de woorden en een systematische in een verschillende richting wijzen? Voor wie wèl historisch wil uitleggen, d.w.z. voor wie ook met de uitwerking van de regel, zijn doel, rekening wil houden — en nog eens, dat doet op dit moment elke praktijkjurist steeds — worden deze vragen veel gecompliceerder. Hoe staat geschiedenis in relatie tot tekst, of systeem? Wat overheerst bij strijd tussen de gegevens? Hoe wordt de concrete beslissing ten slotte gevonden? Is dit logische afweging of is het een keuze die niet rationeel is?

19

Et que décider lorsque l’interprétation grammaticale, c’est-à-dire d’après les mots, et l’interprétation systématique conduisent dans des directions différentes? Pour les partisans de l’interprétation historique qui tiennent compte et de l’effet et du but de la règle — ce que, nous le répétons, fait toujours le praticien — de telles questions deviennent beaucoup plus compliquées. Quels sont les rapports entre l’histoire d’une part et texte ou système de l’autre? Qui doit l’emporter en présence de données contradictoires? Comment arrive-t-on finalement à trouver la solution concrète? Est-ce qu’on pèse ici logiquement le pour et le contre? Ou est-ce qu’il existe un autre choix que le choix intellectuel?

20

   Ik denk dat het opwerpen van deze vragen laat zien, dat de kwestie van de methode van het privaatrecht niet bij uitstek eenvoudig is. Toepassing van de regel op de feiten, goed. Maar het vinden van die regel, ook als men die regel uit de wet wil halen, is niet altijd even gemakkelijk. Het is dus nodig, die methoden van interpretatie nader te omschrijven, de grenzen ervan te bepalen en hun plaats in het geheel aan te geven.

20

   Ces questions prouvent, me semble-t-il, que la question de la méthode du droit civil n’est pas tellement simple. Application de la règle aux faits, soit! Mais trouver cette règle, même si l’on veut la dégager de la loi, n’est pas toujours si facile. Il est donc bien nécessaire de préciser ces méthodes d’interprétation, de les délimiterpagina-6 et d’en indiquer la place dans l’ensemble de la science du droit civil.

21

   Maar er is meer. Tot nu toe veronderstelden we, dat het bij het zoeken van de regel ging om het uitleggen van de wet. Het komt echter voor, dat de wet en ook de uitleg ervan — indien men althans dat woord neemt in de betekenis, die het in het spraakgebruik heeft — geen antwoord geeft. Men neemt dan zijn toevlucht tot analogie. pagina-6,pagina-6Een bepaling van de wet, die aangeeft hoe de verkoop van een zaak een bestaand huurcontract beïnvloedt, wordt gebruikt om de verhoudingen tussen huurder en nieuwe eigenaar te bepalen in het geval van àndere vervreemdingen.8 Of, om een ander voorbeeld te geven, een bepaling, die ontruiming van het gehuurde bij beëindiging van de huur regelt, wordt toegepast op de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, waarbij de arbeider van zijn werkgever een “vrije woning” in gebruik had9. Weer rijst de vraag: wat is analogie eigenlijk en is zij geoorloofd? Zo ja, waarom?

21

   Mais ce n’est pas tout. Jusqu’ici nous avons supposé qu’il s’agissait d’interpréter la loi lorsqu’on recherchait la règle. Il arrive cependant que la loi et son interprétation — ce mot pris dans son sens usuel — ne donnent pas la réponse. On recourt alors à l’analogie. Une disposition légale réglant l’influence de la vente d’une chose louée sur les baux en cours est également employée à la détermination des rapports juridiques entre le preneur et le nouveau propriétaire en cas d’autres espèces d’aliénation 5Ou bien une disposition réglant l’expulsion au moment de l’expiration du bail est appliquée à la résiliation d’un contrat de travail aux termes duquel l’employeur avait accordé à l’ouvrier, à titre de contre-prestation partielle, l’usage d’une habitation.6 Mais il reste toujours cette question: qu’est-ce qu’est au fond l’analogie est-elle permise? Et dans l’affirmative, pour quels motifs?

22

   Stelt de analogie ons voor de vraag òf en, zo ja, waaròm het geoorloofd is een regel uit te breiden tot een geval waarvoor hij niet geschreven is, de vraag kan ook worden gesteld of het niet geboden kan zijn in een bijzondere constellatie een regel niet toe te passen in een geval, dat hij naar zijn letter wel bestrijkt. Tegenover de analogie staat de rechtsverfijning: het vormen van nieuwe uitzonderingen op algemeen gehouden regels. Weer een voorbeeld uit de leer van de onrechtmatige daad.

22

   L’analogie nous met en présence des deux problèmes suivants: est-il permis d’étendre la portée d’une règle à des cas pour lesquels elle n’a pas été écrite et, dans l’affirmative, pour quelles raisons et, deuxièmement, peut-il arriver que dans une conjoncture particulière la non-application d’une règle s’impose, bien que le cas soit textuellement régi par cette règle? 1,’opposé de l’analogie est „la particularisation” du droit, c’est à dire la formation de nouvelles exceptions à des règles générales. Nous citons de nouveau un exemple tiré de la théorie de l’acte illicite.

23

Stel dat blijkt dat degene, van wie vergoeding wordt gevraagd, zich inderdaad aan een handeling heeft schuldig gemaakt, die als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, dat ook aan de overige wettelijke vereisten voor onrechtmatige daad is voldaan, maar dat wordt geconstateerd, dat degene, die vergoeding eist, ook zelf te kort is geschoten in de zorg om schade te voorkomen en dat dit mede de ramp en dus de schade tot gevolg heeft gehad. De Spoorwegen zorgen onvoldoende voor de beveiliging van het goederenverkeer op een handelsterrein, doch de voerman, die daardoor door een trein werd overreden, had zijnerzijds beter kunnen uitkijken. Krijgt hij niettemin vergoeding? Zo ja, volledig of gedeeltelijk? Gedeeltelijk, antwoordt de rechtspraak sinds een arrest van de H.R. van 1916.10 Waarom?

23

Mettons qu’il soit établi que celui qui se défend contre une action en réparation se soit rendu coupable d’un acte que l’on peut qualifier d’illicite, que les autres conditions de l’art. 1401 C.c.n. soient réunies, mais qu’on constate en même temps que le demandeur a manqué aux soins susceptibles de prévenir le dommage et que ce comportement a causé également l’accident et le dommage. Par exemple une compagnie de chemins de fer veille insuffisamment à la sécurité du transport dans une gare de marchandises; le conducteur d’un véhicule qui de ce fait est écrasé par un train aurait dû faire mieux attention. Recevra-t-il une indemnité? Et, dans pagina-7l’affirmative, une indemnité intégrale ou partielle? Il n’aura qu’un dédommagement partiel, répond la jurisprudence depuis l’arrêt de la H.C. du 4 février 1916.7 Pourquoi?

24

Het wetsartikel voor onrechtmatige daad bevat over deze “eigen schuld” geen woord. Wel deed de H.R. in het aangehaalde arrest een zwakke poging om in het artikel het antwoord te vinden door onder “elke onrechtmatige daad” ook de daad van de benadeelde te begrijpen, die onvoldoende voor eigen veiligheid zorgt. pagina-7,pagina-7A algemeen wordt echter aangenomen, dat deze uitleg niet tot het gewenste doel leidt. Gebrek aan zorg voor eigen belang is niet onrecht in de zin van het wetsartikel. De rechtspraak gebruikt deze methode van verfijning van regels voortdurend. Kunnen wij enigszins gemotiveerd aangeven wanneer en waarom dat geoorloofd is?

24

L’article 1401 ne dit pas un mot de cette faute de la victime. Dans l’arrêt cité, la H. C. essayait faiblement, il est vrai, de trouver la réponse à notre question dans cet article même, en considérant également comme acte illicite le comportement qui consiste à ne pas veiller suffisamment à sa propre sécurité, mais il est généralement admis que cette interprétation manque le but souhaité. Un défaut dans la protection de sa propre sécurité n’est pas un acte illicite au sens de l’art. 1401 C.c.n. La jurisprudence se sert sans cesse de cette méthode de particularisation des règles. Sommes-nous en mesure d’indiquer d’une façon plus ou moins motivée dans quelles conditions et pour quels motifs l’emploi de cette méthode est justifié?

25

   De vraag van de rechtsverfijning vormt een onderdeel van het probleem waarover de gemoederen in de juristenwereld verhit zijn geraakt in de laatste decennia: mag de rechter ook buiten de wet om recht spreken? Het spreekt van zelf, dat ik op deze vraag hier nog niet inga. Ik merk enkel op, dat deze vraag naar mijn mening niet met een eenvoudig ja of nee kan worden beantwoord. In het vervolg van dit boek zal dit, hoop ik, duidelijk worden gemaakt. Voorlopig is het mijn doel alleen te laten zien, dat er geen sprake kan zijn van een aflezen van een regel uit de wet, dat eenvoudige waarneming van de rechtspraktijk van alle dag ons leert, dat door verfijning van algemeen geformuleerde regels nieuwe worden gevonden en dat hier iets heel anders gebeurt dan het brengen van een geval onder een in de wet gereedliggende regel.

25

   La question de la particularisation du droit fait partie du problème pour lequel les milieux juridiques se sont tellement enflammés durant ces dernières décades: le juge peut-il juger en dehors de la loi? Il va sans dire que je ne traite pas encore en ce moment cette question. Je me borne seulement à remarquer que l’on ne peut y répondre par un simple oui ou non; la suite de cet ouvrage, nous l’espérons, l’expliquera. Voici le but que nous poursuivons pour le moment: nous voulons démontrer qu’il ne peut être question de dégager la règle par une simple lecture de la loi; rien que l’observation de la pratique quotidienne nous apprend déjà que par la particularisation des règles formulées d’une façon générale, d’autres règles sont trouvées à leur tour et qu’il s’agit ici d’une toute autre activité que de la soumission d’un cas donné à une règle qui se trouverait prête dans la loi.

26

   Analogie en verfijning zijn niet de enige methoden, die daarbij vermelding verdienen. We weten thans wel dat het geen “voorwendsel” is, zoals de wet Algemene Bepalingen het uitdrukt, wanneer we zeggen, dat de wet duister is en onvolledig. Van het vele, dat hierbij in aanmerking komt, wil ik nog één ding noemen, omdat het van principiële betekenis is. Het gaat hier niet om het uitbreiden of beperken van bepaalde regels, maar om een correctie, die iedere toepassing van regels begeleidt. Het gaat daarbij om een verbod van misbruik van recht, een verbod dat in Duitsland en Zwitserland uitdrukkelijk door de wetgever is uitgesproken, in Frankrijk door de rechtspraak algemeen is aanvaard en dat tegenwoordig bezig is zich, dankzij de Hoge Raad, ook in onze rechtspraak een plaats te veroveren.11

26

   L’analogie et la particularisation ne sont pas à ce propos les seules méthodes à mentionner. Nous savons actuellement que ce n’est point un „prétexte”, — pour employer le terme de l’art. 13 de la loi A. B.: 4 C. c. — que d’invoquer parfois l’obscurité et l’insuffisance de la loi. Parmi les nombreuses observations qu’on pourrait faire à ce sujet, il y en a une à laquelle je voudrais m’arrêter en raison de pagina-8son intérêt de principe. Elle ne touche pas l’extension ou la restriction de certaines règles, mais la correction qu’on apporte lors de l’application de toute règle. C’est l’interdiction de l’abus de droit. Cette interdiction qui est prononcée expressément par les législateurs suisse et allemand et a été généralement admise par la jurisprudence française, est en train de conquérir une place dans notre jurisprudence, grâce à la Haute Cour. 8

27

Om het klassieke Franse voorbeeld te noemen: iemand bouwt op zijn dak een loze schoorsteen met geen ander doel dan het ontnemen van uitzicht aan zijn buurman. Zelf heeft hij daarbij geen enkel belang. Moet de buurman dat dulden? Nergens in de wet vindt hij een bepaling, die hem het recht geeft verwijdering van het hinderlijke pagina-8,pagina-8object te verlangen. Toch geeft de rechtspraak hem gelijk. De bouwer heeft misbruik gemaakt van zijn recht van eigendom. Hij bleef binnen de perken van de wet, maar toch kon het recht dat misbruik niet sanctioneren.12

27

Nous citons l’exemple français classique: quelqu’un construit sur son toit une fausse cheminée uniquement dans le but de boucher la vue à son voisin. Cet acte n’a pour son auteur aucun intérêt. Le voisin doit-il souffrir cela? Il ne se trouve nulle part dans la loi une disposition l’autorisant à demander l’enlèvement de l’objet gênant. Cependant la jurisprudence lui donne raison. Le constructeur a abusé de son droit de propriété. Bien qu’il ne transgressât pas les limites de la loi, le droit ne pouvait pas sanctionner cet abus.9

28

Men heeft wel gemeend hiermee binnen het kader van wetstoepassing te blijven.13 Iedere wet moet in redelijkheid worden toegepast, zegt men. Het zij zo, maar dan zal toch moeten worden aangegeven hoè onderscheid gemaakt kan worden tussen redelijke en onredelijke toepassing en vooral, waaròm degene, die toepast, gerechtigd is zijn oordeel over wat redelijk en onredelijk is tot grondslag van de beslissing te maken. Zoveel is zeker: in de wet zelf vindt men het onderscheid tussen het een en het ander niet. Was dat onderscheid wèl te vinden — van misbruik van recht zou geen sprake zijn.

28

D’aucuns ont soutenu qu’une telle conception restait toujours dans le cadre de l’application de la loi.10 Toute loi, dit-on, doit trouver une application raisonnable. Soit, mais que l’on indique alors de quelle manière il faut distinguer entre l’interprétation raisonnable et irraisonnable et surtout pour quels motifs celui qui applique la loi est autorisé à fonder sa décision sur sa conception du raisonnable et de l’irraisonnable. Ce qui est certain, c’est qu’il ne trouve pas cette distinction dans la loi. Si elle se trouvait dans la loi, il n’y aurait pas de question d’abus de droit.

29

   Genoeg lijkt mij om te doen inzien, dat rechtsvinding iets anders is dan enkel maar toepassing van gereedliggende regels op vastgestelde feiten. Het gebeurt — en het gebeurt dikwijls — dat de regel, hetzij door interpretatie, hetzij door analogie of verfijning, moet worden gevonden. Het gebeurt, dat de toepassing van wat redelijkheid genoemd wordt, moet worden getoetst. De vraag naar de methode van rechtsvinding is dus belangrijk.

29

   Ce qui précède suffit, me semble-t-il, à montrer que la découverte du droit est autre chose que la simple application de règles toutes prêtes à des faits établis. Il arrive — et il arrive même souvent — que la règle doit être trouvée soit par interprétation soit par analogie ou particularisation. Il arrive encore que la raison, l’équité, doive servir à l’application comme pierre de touche. C’est donc à juste titre que se pose la question de la méthode la plus propre pour arriver à trouver le droit.

30

   Wij kunnen de gedachte dat rechtsvinding niet meer is dan toepassing van in de wet liggende regels, nog op een andere manier aantasten. Tot nu toe veronderstelden wij, dat rechtsvinding geschiedt door toepassing van regels op de feiten We wezen er slechts op, dat die regels soms door degene, die recht zoekt, moeten worden gevormd, dat men ze niet steeds in de wet voor toepassing gereed vindt liggen. De vraag moet echter gesteld worden of rechtsvinding wel altijd toepassing van regels op feiten is, of het logische procédé van het syllogisme ons wel afdoende helpt.

30

   Cependant on peut encore attaquer d’un autre côté le système de découverte du droit par application de règles légales toutes prêtes. pagina-9 Jusqu’ici nous avons supposé que le droit se découvre par application de règles aux faits, quitte à préciser que ces règles doivent parfois être formées par celui qui recherche le droit, et qu’il ne les trouve pas toujours à portée de la main dans la loi. Mais cependant il faut se poser la question de savoir si la découverte du droit consiste toujours dans une application de règles aux faits, si le procédé du syllogisme est bien d’une utilité décisive.

31

§ 2 Rechtsvinding, rechtsschepping, rechtstoepassing.

   Van de rustige verzekerdheid van velen in de 19de eeuw, dat rechtsvinding is wetstoepassing, is niet zo heel veel overgebleven. Men geeft toe, dat interpretatie noodzakelijk is, ook dat die pagina-9,pagina-9interpretatie op zijn minst genomen de vraag doet opwerpen, of niet door de uitlegging van de regel iets nieuws aan de regel wordt toegevoegd. En zelfs, dat de rechter niet altijd met interpretatie kan volstaan, maar uitbreidt en aanvult, kortom zelf regels vormt.

31

§ 2 La découverte du droit, la création et l’application du droit.

   te interprétation soulève tout au moins la question de savoir si par elle de nouveaux éléments ne sont pas ajoutés à la règle. On admet même qu’il ne suffit pas toujours au juge d’interpréter la loi et qu’il l’étend et la supplée, qu’il forme lui-même des règles.

32

Er is een kentering gekomen, die in het bekende art. 1 van het Zwitserse Wetboek van 1907 zijn klassieke formulering verkreeg.

De wet is van toepassing op alle juridische vragen waarvoor hij bestemd is wat betreft formulering of interpretatie. Als uit de wet geen voorschrift kan worden afgeleid, moet de rechter beslissen naar gewoonterecht en, als dat er niet is, moet hij beslissen volgens de regel die hij als wetgever zou opstellen. Hij volgt daarbij de geldende leer en traditie.(vert. lhc)14

De rechter moet uitleggen, analogie toepassen, het gewoonterecht te hulp roepen, ten slotte bij zwijgen van de wet rechtspreken naar de regel, die hij zou opstellen, indien hij wetgever was.

32

Il se manifeste sur ce point un revirement qui a pris corps dans le premier article bien connu du Code Civil Suisse de 1907:

Das Gesetz findet auf allen Rechtsfragen Anwendung, für die es nach Wortlaut oder Auslegung eine Bestimmung enthält. Kann dem Gesetze keine Vorschrift entnommen werden, so soll der Richter nach Gewohnheitsrecht und, wo auch ein solches fehlt, nach der Regel entscheiden, die er als Gesetzgeber aufstellen würde. Er folgt dabei bewährter Lehre und Ueberlieferung.

Le juge est tenu d’interpréter, d’appliquer l’analogie, de faire appel au droit coutumier, il doit enfin, dans le silence de la loi, juger d’après la règle qu’il aurait établie s’il était lui-même législateur.

33

Wel zijn we hier ver van de gedachte, dat alleen de wet de toe te passen regel formuleert, doch daarmee hebben we nog niet de gedachte laten varen, dat rechtsvinding toepassing van algemene regels is. Integendeel, dat was ook de voorstelling van Eugen Huber, de maker van het Zwitserse Wetboek. Het is slechts een andere autoriteit, die die regel opstelt.

33

Nous sommes ici bien loin, il est vrai, de la théorie selon laquelle seule la loi formule les règles à appliquer, mais cela n’implique pas l’abandon de la conception d’après laquelle la découverte du droit consiste en l’application de certaines règles générales. Au contraire, car telle était bien l’idée d’Eugen Huber, l’auteur du Code suisse. C’est seulement une autorité extra-légale qui établit ces règles.

34

   Wordt al getwijfeld aan het al omvattend karakter van de wet, de gedachte, dat rechtsvinding toepassing van regels is, dat recht is regel, laat men niet los. Ook bij schrijvers, die de leer, dat alle recht in de wet is neergelegd, laten varen, kan men die gedachte terugvinden. Eén voorbeeld uit velen. Ik ontleen het aan Walter Burckhardt, die als Zwitser met art. 1 van zijn wetboek rekening moet houden en houdt.15 Rechtsvorming en rechtstoepassing staan in absolute, niet in relatieve tegenstelling, heet het bij hem. Rechtsvorming is waardering, een afwegen van goed en kwaad, rechtstoepassing een hanteren van logische figuren. Een ordening schept òf nieuw recht, dan is zij rechtsvorming òf zij doet dat niet, past het bestaande toe. Een derde mogelijkheid bestaat niet (tertium non datur). Daarbij past de uitspraak, die even verder volgt: het concrete geval is al in het abstracte begrip, de beslissing in de norm besloten. In het begrip koop ligt al, dat deze handeling tussen A. en B. koop is, in de norm, dat de koper betalen moet, dat A. tot betaling verplicht is.pagina-10,pagina-10

34

   Même ceux qui doutent du caractère universel de la loi ne pagina-10veulent pas renoncer à la conception selon laquelle la découverte du droit consiste à appliquer des règles et que par conséquent, le droit consiste dans des règles. Cette idée se retrouve même chez les auteurs qui ne soutiennent plus que la loi comprend tout le droit. Citons un des nombreux exemples possibles. Je l’emprunte à Walter Burckhardt qui, en tant que suisse, est obligé de tenir compte du premier article de son code et qui en tient compte!11Selon lui la formation et l’application du droit sont opposées l’une à l’autre d’une façon absolue, non pas d’une façon relative. La formation du droit est une appréciation qui consiste à peser le bien et le mal; l’application par contre consiste à manier des formules logiques. Ou bien une réglementation crée du droit nouveau et alors il s’agit de formation du droit, ou bien elle applique seulement ce qui existe déjà. Tertium non datur. Ceci cadre avec la sentence que nous trouvons un peu plus loin: la notion abstraite implique déjà le cas concret; la norme implique déjà la décision à rendre. La notion de vente implique que tel acte constitue une vente entre A et B, la norme selon laquelle l’acheteur doit payer, qu’A est tenu à payement.

35

   Het is duidelijk, dat deze stelling van een cirkelredenering (petitio principii) uitgaat. Indien het recht bestaat uit regels, indien aan de beslissing dus niet een zelfstandige betekenis toekomt naast de regel, dan is de conclusie dwingend. Toepassing is toepassing, het is eigenlijk een tautologie. Doch het is juist de vraag òf dat het geval is. Ten slotte ligt ook achter deze stelling de gedachte, dat het recht en de wet identiek zijn. Burckhardt erkent wel, dat de wetstoepasser soms zelf regels mag vormen, doch hij mag dat krachtens opdracht van de wetgever en het is feitelijk een anomalie.

35

   Il est évident que cette thèse part d’une petition de principe. Si le droit n’est qu’un ensemble de règles, s’il ne faut pas reconnaître à la décision une signification indépendante vis à vis de la règle, alors la conclusion s’impose de façon impérative, l’application c’est l’application; on arrive à une tautologie. Mais la question est justement de savoir s’il en est bien ainsi. Derrière cette thèse se cache finalement la théorie de l’identité du droit et de la loi. Burckhardt admet, il est vrai, que la formation de certaines règles est parfois permise au praticien chargé de l’application, mais ce pouvoir dérive de la loi, en fait, c’est une anomalie.

36

   Tegenover deze stelling zetten wij twee bezwaren. Allereerst beroepen wij ons op de wijze waarop in talrijke gevallen het recht gevonden wordt.
   Wij nemen weer het wetsartikel over onrechtmatige daad als uitgangspunt. De H.R. heeft uitgemaakt, dat van onrechtmatige daad sprake is als iemand handelt in strijd met de goede zeden of niet die zorg in acht neemt, die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon en goed. Wat doet nu de rechter, die deze regel toepast? Hij stelt de feiten vast, maakt uit, dat de gedraging in de dagvaarding bijvoorbeeld in strijd is met de goede zeden en veroordeelt tot schadevergoeding. Dat schijnt volkomen in overeenstemming met het gewone schema.

36

   Contre cette thèse nous faisons deux objections.
   Nous invoquons d’abord la manière dont on découvre le droit dans de nombreux cas. C’est encore l’art. 1401 C.c.n. qui nous sert de point de départ. La H. C. a décidé qu’est illicite tout acte accompli en méconnaissance des bonnes mœurs ou qui est contraire aux bons soins qui
pagina-11 s’imposent dans le commerce social à l’égard de la personne ou du bien d’autrui. Or, que fait le juge, lorsqu’il applique cette règle? Il procède à la constatation des faits et décide que le comportement, décrit dans l’assignation, est, par exemple, contraire aux bonnes mœurs et condamne le défendeur à payer une indemnité. Ceci paraît entièrement conforme au schéma courant.

37

Toch doet deze rechter nog iets meer dan degene, die zo’n veroordeling op grond van strijd met de wet uitspreekt. De laatste vraagt zich af of de feiten, die bewezen zijn, de daad uitmaken, die de wet wraakt. Dat is het zuiver intellectuele werk waarop Burckhardt doelt. De eerste moet zichzelf nog de vraag voorleggen of hetgeen bewezen is inderdaad met de goede zeden in strijd is, hij moet daarvoor die daad waarderen. Door logische conclusie alleen wordt dit resultaat niet gevonden. Dit geldt overal waar de wetgever een uitdrukking gebruikt, waarbij hij aan de rechter overlaat de inhoud van de regel nader aan te geven: strijd met de goede zeden, met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, met de goede trouw, beslissing naar billijkheid, het vaststellen van schuld bij onrechtmatige daad en wanprestatie, van buitensporigheden bij scheiding van tafel en bed, enz. Maar, werpt men wellicht tegen, dit mag een complicatie zijn, aan het karakter van de rechtsvaststelling doet het niet af. Het verschil is slechts, dat de rechter vóór hij tot toepassing komt nog een andere regel inschuift tussen de wetsregel, die hij hanteert, en zijn conclusie. pagina-11,pagina-11

37

Cependant le juge fait plus que celui qui prononce pareille condamnation pour violation de la loi. Ce dernier se demande si les faits établis constituent l’acte incriminé par la loi, c’est l’activité purement intellectuelle dont parle Burckhardt; le premier juge doit en outre se poser la question de savoir si les faits établis sont vraiment contraires aux bonnes mœurs; à cet effet il doit apprécier ces actes: ce n’est pas seulement à l’aide d’une conclusion logique qu’on arrive à ce résultat. Il en est de même partout où le législateur se sert d’un terme tout en laissant au juge la mission d’en préciser le contenu; les bonnes mœurs, les soins qui s’imposent dans le commerce social, la bonne foi, l’équité, la faute et la non-exécution d’une obligation, excès en cas de séparation, etc. On pourrait objecter, il est vrai, qu’il s’agit peut-être ici d’une complication qui laisse entier le caractère de la fixation du droit et que la seule différence consiste en ce que le juge, avant de procéder à l’application de la règle légale, intercale une autre règle entre celle-ci et la conclusion.

38

Dus zo: wie in strijd met de goede zeden een ander schade toebrengt, moet deze vergoeden; het omkopen van een bediende van een concurrent om bedrijfsgeheimen te verklappen is in strijd met de goede zeden. A. heeft zich aan deze handeling schuldig gemaakt tegenover B., dus A. moet aan B. schadevergoeding betalen. De tegenwerping schijnt juist, toch gaat zij langs mijn betoog been. Het kàn zijn, dat de rechter inderdaad de beslissing vindt door het geval onder een regel te brengen, die hij aan het een of andere gezag ontleent of zelf opstelt, doch het kan ook—en het zal zelfs dikwijls— dat hij ten slotte iets anders doet. Niet een regel houdt hij zich voor ogen, alleen het geval. De regels, die de rechter gebruikt, zijn hulpmiddelen, zij zijn niet beslissend. Het geval kan zo liggen, dat ondanks de regel het tegendeel wordt aangenomen van wat de regel zou doen verwachten.

38

Par exemple, celui qui contrairement aux bonnes mœurs cause un dommage à autrui doit réparation; corrompre l’employé d’un concurrent en vue de le faire trahir des secrets professionnels est contraire aux bonnes mœurs. A s’est rendu coupable envers B de cet acte; par conséquent A doit réparer le dommage. L’objection paraît justifiée, cependant elle ne touche pas à mon argumentation. Il se peut que le juge arrive, eu effet, à sa décision par soumission de l’hypothèse à une règle, empruntée à une autre autorité ou formée par lui-même, mais il arrive aussi et même assez souvent qu’il finisse par juger d’une autre manière. Il se met alors devant les yeux non pas une règle, mais seulement l’hypothèse. Les règles dont le juge se sert sont des instruments auxiliaires, elles ne sont pas péremptoires. Le cas à juger peut présenter de telles caractéristiques qu’on arrive à admettre le contraire de ce que la règle ferait prévoir.

39

Denk aan een ongeval op de weg. Een motorrijder en een auto hebben gebotst; zij geven elkaar de schuld. U heeft deze regel niet gevolgd, werpt de een de ander tegen. Het kan zijn, antwoordt deze, doch ik kon en mocht die regel niet meer volgen, omdat u mij door uw rijden dwong te handelen zoals ik deed. Zo kan men doorgaan. Nu kan men wel zeggen, dat dit betoog te herleiden is tot een beroep op regel en uitzondering, op uitzondering op de uitzondering en zo tot in het oneindige. De waarheid is, dat de rechter hier tenslotte de schuld vindt door de waardering van het geval in zijn geheel. “Jus in causa positum” ofwel in de feiten zelf ligt het recht. Eerst veel later kunnen we uiteenzetten, welke betekenis aan deze spreuk is te hechten. We zullen dan zien in hoeverre de algemene geldigheid, die iedere beslissing in het recht veronderstelt, ook hier tot haar recht kan komen. Voor het ogenblik is het er ons alleen om te doen om aan te tonen, dat het recht hier niet gevonden wordt door afleiding van een regel, ook niet van een zelf opgestelde. Als men hier van een regel wil spreken, dan gaat deze regel nòch in tijd aan de werkzaamheid van de rechter, nòch logisch aan de beslissing vooraf. Eerst mèt de beslissing is de regel gegeven. Aan de beslissing komt zelfstandige betekenis toe.

39

Prenez l’exemple d’un accident sur la route. pagina-12 Un accrochage entre une motocyclette et une voiture se produit; les conducteurs s’accusent mutuellement. L’un dit: „vous n’avez pas observé telle règle”. L’autre répond: „D’accord, mais l’observation de cette règle était impossible, même inadmissible, par suite de votre façon de conduire qui me forçait d’agir ainsi”. Ces exemples se présentent sans cesse. On pourrait dire que notre raisonnement revient au jeu de l’exception à la règle, de l’exception à l’exception et ainsi ad infinitum. La vérité est que le juge finit par trouver l’élément „faute” par l’appréciation de l’hypothèse en son entier. Jus in causa positum. Le droit se trouve dans les faits mêmes. Nous n’en sommes pas encore à l’explication de cette maxime. Nous verrons alors comment on peut mettre en valeur ici aussi la validité générale que présuppose toute décision judiciaire. Pour le moment nous nous bornons à démontrer que dans ces cas-là le droit n’est pas trouvé par déduction d’une règle, fût-ce une règle qu’on a établie soi-même. Si l’on veut admettre ici l’existence d’une règle, cette règle n’est pas antérieure dans le temps à l’activité du juge; elle ne précède pas non plus logiquement la décision. La règle n’est donnée que simultanément avec la décision. Il faut attribuer à la décision une signification indépendante.

40

   Wie de proef op de som wil nemen en dit goed wil inzien, lette eens op de behandeling van een vraag als die ik op het oog had in de cassatieprocedure. De cassatie veronderstelt, zei ik boven, een scherpe scheiding van feit en recht; met de feiten laat de H.R. zich niet in. pagina-12,pagina-12Is nu de vraag: handelt de gedaagde in strijd met de goede zeden, had hij schuld? was er overmacht? een feitelijke of een rechtsvraag. De H.R. wankelt. Nu eens laat hij de beslissing over dergelijke punten aan de lagere rechter, worden zij “feitelijk” genoemd, dan weer trekt de H.R. ze aan zich; de laatste tijd tendeert men naar het tweede standpunt. Nu kan men van mening zijn, dat deze onzekerheid voortvloeit uit het feit, dat de wet wel in algemene termen zegt, dat de rechter rekening moet houden met een strijd met goede zeden of met onzorgvuldigheid, maar niet wanneer dit het geval is.

40

   Mettons à l’essai cette conclusion. Un exemple qui peut contribuer à une bonne compréhension de notre opinion nous est fourni par la procédure en cassation civile dont nous avons parlé ci-dessus. La cassation suppose, nous le répétons, une distinction nette du fait et du droit; la H. C. ne s’occupe pas des faits.Voici quelques questions qui peuvent se poser en cassation: l’acte du défendeur est-il contraire aux bonnes mœurs, a-t-il commis une faute, peut-il invoquer la force-majeure? Est ce que ces questions sont de fait ou de droit? La H. C. hésite. Tantôt elle laisse au juge inférieur le soin de trancher pareils points, qui sont alors considérés comme des points de fait, tantôt elle statue elle-même sur ces questions, système vers lequel la H. C. incline de plus en plus ces derniers temps. On pourrait croire que cette incertitude résulte du fait que la loi prescrit au juge d’une façon générale de tenir compte d’une contravention aux bonnes mœurs ou aux bons soins qui s’imposent, sans préciser les éléments de ces infractions.

41

Het zouden dan wel rechtsregels zijn, niet wettelijke en dit is moeilijk in te passen in ons cassatie systeem. (zie § 1).Al mag ook dit waar zijn, het raakt de kern niet. Dat blijkt, indien de rechter niet een regel formuleert, niet in het algemeen zegt: een handeling als deze is in strijd met de goede zeden, maar verklaart, dat in de gegeven omstandigheden de handeling ongeoorloofd is, dan neemt hij de waardering van het feitelijke op in de beslissing: er is geen andere regel dan die van het feitencomplex in zijn geheel. Dan staat de H.R. machteloos, ook al trekt hij de toepassing van niet wettelijke regels aan zich, indien zij in een rechtsbegrip als onrechtmatigheid worden samengevat. Casseert hij dan nog, dan stelt hij eigen waardering, eigen rechtsvinding buiten de wet om in de plaats van die van de rechter. Tot heil van ons rechtsleven waarschijnlijk — maar zeker in afwijking van het cassatiestelsel van onze wetgeving.

41

Ces règles seraient alors des règles de droit, non pas des règles pagina-13légales, ce qui expliquerait la difficulté dans la procédure en cassation signalée ci-dessus (§ 1). Cette objection, si justifiée soit-elle, ne touche cependant pas le cœur du problème. Cela se voit clairement lorsque le juge ne formule pas une règle, et qu’il ne dit pas d’une manière générale: tel ou tel acte est contraire aux bonnes mœurs, mais déclare que l’acte est illicite dans les circonstances données; alors l’appréciation des faits s’exprime dans la décision: il n’y a pas d’autre règle que celle de l’ensemble complexe des faits. Devant une telle décision, la H. C. est réduite à l’impuissance même si elle s’attribue le contrôle sur des règles extra-légales contenues dans une notion juridique telle que l’illicéité. Si, pourtant, elle casse, elle substitue sa propre appréciation, sa propre façon de trouver le droit en dehors de la loi, à l’appréciation du juge inférieur. Un tel procédé, bien qu’il fût profitable à l’administration de la justice, serait cependant contraire à notre système légal de cassation.

42

   Dus: de beslissing is in vele gevallen niet als conclusie uit een regel — van wie dan ook afkomstig — gevonden. Is dat zo, dan heeft die beslissing dus tegenover de regel een eigen waarde, dan kan het recht niet als complex van regels worden omschreven. Dit komt nog duidelijker uit, indien die beslissing steunt op het door betrokkene zelf gevormde recht, d.w.z. op contract of testament. Ook daar is dezelfde toelichting uit de cassatieprocedure mogelijk — wij moeten dit echter nog tot later bewaren. Thans moet de aandacht worden gevestigd op een tweede bezwaar tegen de voorstelling: rechtsvinding is toepassing van regels.

42

   Donc, dans nombre de cas, la décision n’est pas trouvée par conclusion tirée d’une règle de quelque autorité qu’elle émane. S’il en est ainsi, la décision a sa valeur propre vis à vis de la règle et le droit ne peut pas être défini comme un ensemble de règles. Cela paraît plus nettement encore lorsque la décision est basée sur le droit formé par les parties elles-mêmes, par exemple un contrat, un testament. Ces hypothèses peuvent être éclairées également par des exemples tirés de la procédure de cassation. Mais nous devons remettre nos explications sur ce point. Il faut signaler maintenant un autre grief contre la conception selon laquelle la découverte du droit consiste à appliquer des règles.

43

   Toepassing van regels, van welke regel? Het antwoord schijnt weer heel eenvoudig: van de regel voor de verhouding geschreven. Een koopovereenkomst wordt door de bepalingen van koop, een verzoek tot echtscheiding door die over de ontbinding van het huwelijk beheerst. Doch als nu de feiten zo zijn, dat meerdere pagina-13, pagina-13regels toepassing kunnen krijgen, hoe kom ik dan tot een keus? Er is een auto verkocht, zij vertoont gebreken bij de aankoop niet verwacht. Kan de koper ontbinding vragen wegens wanprestatie of vernietiging op grond van verborgen gebreken) of wegens dwaling? Mag hij kiezen, of is één der regels de enige toepasselijke?

43

   On se demande d’abord: application de quelle règle? et encore la réponse paraît très simple: de la règle écrite pour le rapport juridique en question. Un contrat de vente est régi par les dispositions relatives à la vente; une demande en divorce par celles relatives à la dissolution du mariage. Mais comment dois-je fixer mon choix lorsque les faits sont tels que plusieures règles peuvent être appliquées simultanément? Une voiture a été vendue, elle montre des défauts inattendus au moment de la vente. I/acheteur peut-il demander la résolution du contrat pour non-exécution en vertu de l’art. 1302 C.c.n. (Cc. 1184 c. cf) ou l’annulation pour vices cachés (1543 C.c.n. 1643 et 1644 pagina-14 C.c.f.) ou pour erreur (1358 C.c.n. 1110 C.c.f.). Peut-il choisir, ou est-ce qu’une seule règle est applicable?

44

Of wel, de feiten vertonen complicaties in de wet niet voorzien. Een directeur van een naamloze vennootschap tekent een papier in blanco, een bediende van de vennootschap schrijft boven de handtekening een opdracht aan haar bankier om een zekere geldsom uit te keren; de bediende krijgt daarop het geld. Kan de bank dat van de vennootschap terugvorderen? Wordt deze vraag beheerst door de regels van de overeenkomst in het algemeen, door die van vertegenwoordiging of van overmacht of van aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad van ondergeschikten? Op al deze is in soortgelijke gevallen beroep gedaan. Hoe vinden we de beslissing, hoe te kiezen of moeten we de wetsvoorschriften wellicht combineren? Als men bedenkt dat dit geval nog een vereenvoudiging is van een geval, dat onlangs de rechterlijke macht bezighield, dan ziet men wel, dat het brengen onder de juiste regel niet zo’n heel eenvoudig werk is.

44

Ou bien les faits font apparaître des complications non prévues par la loi. L’administrateur d’une société anonyme signe en blanc un papier, un employé met au-dessus de cette signature un ordre de payement adressé au banquier de la société; sur présentation de ce papier l’employé touche l’argent. La banque a-t-elle une action en répétition? Par quelles règles cette question est-elle régie, par celles relatives aux conventions en général, à la représentation, à la force majeure, à la responsabilité du fait des employés? Toutes ces règles ont été invoquées dans des cas similaires. Comment trouver la solution, comment choisir ou faut-il peut-être combiner les dispositions légales? Si l’on songe que l’hypothèse proposée ci-dessus n’est qu’une reproduction simplifiée d’un cas dont le juge fut dernièrement saisi, il est évident qu’il n’est pas tellement simple de trouver la règle qui convient.

45

   Hoe behoort het te geschieden. Burckhardt, die ik hierboven citeerde, antwoordt door “profetische intuitie” (gefühlsmässige, divinatorische Ahnung).16 Dit antwoord is opmerkelijk. Het is immers in strijd met de stelling, dat rechtsvinding beperkt is tot het logische werk van het subsumeren van de feiten onder de regel. Iets anders dan regel en feiten bepaalt dan de beslissing. Ik laat voorlopig de juistheid van Burckhardt’s antwoord volkomen in het midden, doch als de intuïtie moet aangeven, welke regel moet worden toegepast, dan is rechtsvinding niet alleen logische werkzaamheid. En als we toch een middel bezitten — wat ook Burckhardt onderstelt — om de beslissing te toetsen, haar als al dan niet juist te aanvaarden of te verwerpen, dan moet dat in iets anders bestaan dan een controle van het syllogisme, dat wij volgens de schrijver slechts hoeven toe te passen om het recht te vinden.

45

   En présence d’une telle question, comment doit-on choisir? Burckhardt, l’auteur cité ci-dessus, répond: par „gefuhlsmâssige divinatorische Ahnung”.12La réponse est curieuse; en effet elle bouleverse la thèse selon laquelle la découverte du droit est limitée à l’activité logique consistant à soumettre les faits à la règle. Quelque chose d’autre que la règle et les faits détermine alors la solution. Je laisse pour le moment entièrement de côté la question de savoir si la réponse de Burckhardt est exacte, mais si c’est l’intuition qui doit indiquer la règle applicable, l’invention du droit n’est pas une activité purement logique. Et, si nous disposons d’un moyen susceptible de vérifier la décision — comme le suppose aussi Burckhardtc’est-à-dire d’admettre ou de rejeter sa justesse, ce moyen doit être autre chose que le simple contrôle du syllogisme, dont l’application, d’après notre auteur, suffirait à découvrir le droit.

46

En weer zien we, dat aan de beslissing, omdat ze mede aan dit element in de rechtsvinding haar ontstaan te danken heeft, tegenover de regel zelfstandige pagina-14,pagina-14betekenis toekomt. In de beslissing zit mede die intuïtief gedane keus. En dan is het niet waar, dat in de regel al de beslissing van het geval ligt opgesloten. Doch dan is het ook niet waar, dat het recht bestaat uit regels, dan vormen de beslissingen van de met rechtspraak belaste autoriteit een eigen deel van het complex, dat men recht noemt.

46

C’est en raison du fait qu’elle naît entre autres de cet élément d’intuition — nous le voyons de nouveau — qu’il faut reconnaître à la décision une signification indépendante vis à vis de la règle. La pagina-15décision comprend en outre ce choix intuitif. Il n’est donc pas vrai alors que la règle elle-même contienne déjà la solution de l’espèce. Il n’est pas vrai non plus que le droit consiste en règles: les décisions judiciaires forment une partie propre de l’ensemble complexe que l’on appelle droit.

47

   Een instituut van ons rechtsleven, dat ook bij andere volken voor komt en al lang bestaat, bevestigt deze uit de aard van wetgeving en rechtspraak afgeleide conclusie. Het is dat van de kracht van gewijsde, dat wil zeggen dat uitspraken waartegen geen beroep meer open staat tussen partijen bindend zijn. De rechter mag in een later proces de eerdere uitspraak niet ter zijde stellen. Zij beheerst de rechtsverhouding, ook al mag later blijken, dat zij onjuist is geweest. In verband met rechtsvinding door wetstoepassing betekent dit dat als de rechter eenmaal uitgemaakt heeft, dat de wet in een bepaald geval zus of zo moet worden toegepast, dat tussen partijen recht is. Ook al blijkt later de toepassing onjuist, aan verdere uitspraken moet de eerdere uitspraak en niet de juiste conclusie, niet de regel ten grondslag worden gelegd. Dit is alleen te begrijpen, indien de zelfstandigheid van de beslissing tegenover de regel wordt erkend.

47

   Il existe dans notre vie juridique comme dans celles d’autres nations — tant de nos jours qu’autrefois — une institution qui confirme cette conclusion déduite de la nature de la législation et jurisprudence. C’est la force de la chose jugée (art. 1954 C.c.n.; 1351 C.c.f.): la chose jugée a autorité à l’égard des parties. Le juge ne peut pas l’écarter lors d’un procès postérieur. Elle régit le rapport juridique, même si elle se révèle inexacte postérieurement. Nous ne pensons maintenant qu’à la découverte du droit par application de la loi: une fois que le juge a décidé que la loi doit être appliquée de telle ou telle façon, sa décision constitue le droit entre les parties. Même si cette application se trouve être mal fondée, c’est elle et non pas la vraie solution, la règle, qui doit servir de base aux autres décisions. Cela ne se comprend que si l’on reconnaît l’indépendance de la décision vis-à-vis de la règle.

48

De verhouding is te vergelijken met die van wet en grondwet. Een wet, waarvan de inhoud strijdt met de grondwet, bindt, naar men althans in Nederland op grond van de Grondwet aanneemt, omdat niet de rechter of wie ook, maar alleen de wetgevende macht de vraag, of die strijd bestaat, mag beslissen. Er is hier sprake van een bepaalde hiërarchie tussen de machten die rechtsvoorschriften in het leven kunnen roepen.17 Evenals aan de wet tegenover de grondwet komt aan de rechterlijke uitspraak tegenover de wet een eigen normstellend karakter toe.

48

Cette relation est comparable à celle qui existe entre la constitution et la loi. Selon l’opinion généralement admise chez nous, une loi inconstitutionnelle est obligatoire en vertu de l’art. 124 Constitution néerlandaise, parce que c’est au législateur, à l’exclusion du juge ou de quelque autre autorité que ce soit, de trancher la question de la constitutionnalité d’une loi. Il existe à ce sujet une certaine hiérarchie du pouvoir qui crée des dispositions de droit.13 Comme c’est le cas pour la loi vis-à-vis de la constitution, la décision judiciaire a son propre caractère normatif à l’égard de la loi.

49

   Men heeft hier wel tegen aangevoerd, dat toch overal bij ieder bevel, dat op toepassing van regels steunt, gehoorzaamheid kan worden verlangd, omdat het anders geen zin zou hebben aan enige autoriteit de toepassing van de wet in handen te geven. Met de voorstelling, dat rechtsvinding toepassing is, zou geen strijd bestaan, omdat ieder, aan wie opdracht tot toepassing is gegeven, pagina-15,pagina-15 gehoorzaamheid mag eisen. Deze tegenwerping faalt. Het verschil is, dat in zulke gevallen slechts voorlopige, maar niet definitieve onderwerping wordt gevraagd, dus, wil men aan de beslissing al kracht toekennen, deze toch altijd weer aan de regel kan worden getoetst. Het vonnis in kort geding van de President van de Rechtbank geeft van zulk een bevel een voorbeeld. Het bindt, d.w.z. het moet worden uitgevoerd. Maar in het hoofdproces bindt het niet, d.w.z. het heeft geen kracht van gewijsde; over de rechtsvraag mag de rechter anders oordelen.

49

   D’aucuns ont fait ici l’objection suivante: on peut toujours exiger l’obéissance à tout ordre fondé sur l’application de certaines pagina-16règles, sinon il serait inutile de confier l’application de la loi à quelque autorité que ce soit. Cette idée ne serait pas contraire à la thèse selon laquelle le droit ne se trouve que par application de règles, car chacun ayant mission d’appliquer la loi, la règle peut demander l’obéissance. L’argument à son encontre n’est pas solide; la différence est qu’on ne demande alors qu’une soumission provisoire et non pas définitive, donc, si l’on veut attribuer une certaine autorité à la décision, celle-ci reste toujours susceptible d’être soumise au contrôle de la règle. Nous citons comme exemple d’un tel ordre le jugement rendu en référé. Ce jugement est obligatoire, c’est-à-dire doit être exécuté. Mais dans le procès au principal il ne lie pas le juge, c’est-à-dire n’a pas force de chose jugée, ce juge peut rendre une décision différente sur le point de droit.

50

Bij het gewijsde is de controle, de gebondenheid, definitief. En toepassing, waarvan niet kan worden gecontroleerd of zij toepassing is van de regel, is meer dan toepassing. Nog versterkt wordt deze zelfstandigheid door de taak van de rechter om eigen bevoegdheid te beoordelen. Niet alleen binden onjuiste, d.w.z. niet aan de regel beantwoordende, vonnissen, maar zelfs vonnissen van een rechter, die tot déze beslissing niet bevoegd was. De rechter ontleent zijn macht aan de wet, doch als hij in een geval, waarin de wet hem niet de macht tot beslissen geeft, vonnis velt, is ook dat vonnis recht tussen partijen. Hoe valt dit te begrijpen indien het recht niets is dan een complex van regels?

50

En cas de chose jugée, le contrôle et la force obligatoire sont définitifs. Or, une application dont la conformité à la règle ne peut pas être contrôlée est plus qu’une pure application. Ce caractère indépendant de la décision est encore renforcé par la tâche du juge lorsqu’il est appelé à statuer sur sa propre compétence. Sont obligatoires non seulement les jugements erronés, c’est-à-dire ceux qui ne répondent pas à la règle, mais même les jugements rendus par un juge incompétent. Le juge emprunte son pouvoir à la loi, il est vrai, mais s’il se prononce dans un cas où la loi ne lui a pas conféré le pouvoir de juger, ce jugement constitue aussi du droit entre les parties. Comment expliquer ceci, si le droit n’est qu’un ensemble de règles?

51

   De concrete rechtsverhouding, mogen we concluderen, hangt niet alleen van regels af, ook van beslissingen. En die beslissingen worden op hun beurt niet alleen door subsumptie onder regels gevonden. Voor het vaststellen van het concrete recht tussen partijen is niet rechtstoepassing het juiste woord, ook niet rechtsvorming of schepping, maar het oude woord rechtsvinding. Het recht is er, doch het moet worden gevonden, in de vondst zit het nieuwe. Slechts wie recht en regels identificeert, staat voor de keus: òf schepping òf toepassing. Zijn er andere factoren, dan vervalt het dilemma. Ik meen te hebben aangetoond, dat die er zijn.

51

   Les rapports juridiques concrets, telle est notre conclusion, dépendent non seulement de certaines règles, mais aussi de décisions. Ces décisions à leur tour ne se trouvent pas uniquement par la soumission à des règles. Pour l’activité qui consiste à fixer le droit entre les parties, le nom qui convient n’est pas application du droit, ni formation ou création du droit, mais le terme ancien de découverte du droit. Le droit existe, mais il faut le trouver; c’est la découverte qui contient l’élément nouveau. Ceux qui identifient droit et règles se trouvent devant le choix: ou création ou application. Mais si d’autres facteurs jouent, le dilemme tombe; je crois avoir démontré qu’ils existent. pagina-17

52

§ 3 De aard van de rechtsregel. Het bevel.

   Wij zouden hetgeen wij in de vorige paragraaf hebben betoogd ook wat geleerder aldus kunnen formuleren: het recht geeft niet een hypothetisch oordeel. Men heeft wel gemeend met deze term de logische bepaling van het recht aan te duiden en bedoelt dan daarmee uit te drukken, dat het recht een oordeel uitspreekt, dat pagina-16,pagina-16 onder bepaalde voorwaarden geldt.18 Als A. een doodslag heeft begaan, wordt hij gestraft, moet hij schadevergoeding betalen, enz. Deze bepaling is reeds hierom onjuist, omdat in het hypothetisch oordeel een uitspraak wordt gegeven omtrent hetgeen geschiedt, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan; in het recht gaat het echter niet om hetgeen gebeurt, maar om hetgeen behoort te gebeuren. Wij kunnen in de wet niet lezen, dat wie doodslaat werkelijk gestraft wordt, maar dat wie doodslaat behoort te worden gestraft. De voorwaarde betreft het zijn, de conclusie het moeten. De scherp logische gebondenheid, die aan het hypothetisch oordeel eigen is: als A. is, is ook B., ontbreekt hier. Er zit een sprong tussen beide.

52

§ 3 La nature de la règle de droit. L’ordre.

   Nous pourrions formuler le contenu du paragraphe précédent d’une façon plus „savante” en disant: le droit ne pose pas de jugements hypothétiques. On a cru pouvoir indiquer par ce terme la détermination logique du droit en voulant exprimer ainsi que le droit prononce un jugement valable dans des circonstances déterminées.14 Si A a commis un meurtre, il sera puni, il devra payer une indemnité, etc. Cette détermination du droit est déjà erronée rien que pour ce motif: le jugement hypothétique se prononce sur ce qui se produit, lorsque certaines conditions sont réunies; or dans le droit il ne s’agit pas de ce qui se produit, mais de ce qui doit se produire. Nous ne lisons pas dans la loi que l’auteur d’un meurtre est réellement puni, mais que le meurtrier doit être puni. La condition concerne l’„être”, la conclusion le „devoir”. Le lien de stricte logique, caractéristique du jugement hypothétique: si A est, B est aussi, fait défaut ici. Entre les deux éléments il existe un intervalle à franchir.

53

   In het recht ligt een behoren. Wij spreken daarom van de norm in het recht, het bevel van de wetgever. Er is veel over getwist hoe wij dit moeten begrijpen, tot wie het bevel zich richt en zo meer. Veel van dit geschrijf is onvruchtbaar geweest en de al te scherpe, of liever, te abstraherende analyse heeft tot gewrongen conclusies geleid. Ik kan niet begrijpen, dat ons inzicht wordt verrijkt indien wij b.v. in de strafbaarstelling van doodslag niet een bevel zien om niet te doden, maar een bevel om zich te onderwerpen aan de op dit misdrijf gestelde straf.19 Dat is er ook, maar in de eerste plaats maakt de wetgever in het Wetboek van Strafrecht het “gij zult niet doden” tot zijn bevel. Dat dit bevel uitzonderingen kent (noodweer, overmacht) ontneemt daaraan het karakter niet — is er één bevel, dat algemeen is, waarvan dat niet geldt?

53

   Le droit comporte une contrainte. C’est pourquoi nous parlons de la norme dans le droit, de l’ordre du législateur. On a beaucoup disputé de ces conceptions, de la question de savoir à qui l’ordre s’adresse, etc. A notre avis ces discussions oiseuses étaient en grande partie inutiles; une méthode analytique par trop précise ou plutôt abstraite a mené ici à des conclusions tortueuses. Je n’arrive pas à saisir que notre compréhension soit enrichie par une manière de voir comme celle-ci: la règle qui fait un crime du meurtre, ne contient pas une défense de tuer, mais l’ordre de se soumettre à la peine dont on est menacé.15 Cet ordre existe aussi, mais à l’art. 287 C.p.n. c’est avant tout la règle „tu ne tueras point” que le législateur érige en ordre. Que cet ordre subisse des exceptions (légitime défense, force majeure) ne change en rien son caractère. N’en est-il pas de même pour tout ordre de nature générale? pagina-18

54

Wij komen alleen tot een goed inzicht, als we ons afvragen, in welke hoedanigheid het recht zich aan ons bewustzijn opdringt, hoe wij het historische verschijnsel wetgeving hebben te beschouwen. En dan staan we altijd weer voor een macht, die haar wil oplegt, die gehoorzaamheid verlangt, die beveelt. Ik laat volkomen in het midden aan wie die macht toebehoort, ook of wij haar persoonlijk of onpersoonlijk hebben te denken. Doch in de wet zien we tegenover ons, wellicht juister boven ons, een macht, die een bepaald gevolg wil, en daarom een regel stelt. Reeds daarin ligt, dat het een regel van behoren is, een bevel. De wet richt zich tot de aan haar pagina-17,pagina-17onderworpenen met een: “gij moet, of “gij zult”, of “gij zult niet”. De Decaloog blijft het type van iedere wet.

54

A notre avis on n’arrive à une bonne intelligence du problème que lorsqu’on se pose les questions suivantes: quelle est la nature du droit tel qu’il s’impose à notre conscience et comment faut-il expliquer le phénomène historique qu’est la législation?Nous nous retrouverons alors toujours devant une autorité qui impose sa volonté qui demande à être obéie, qui donne des ordres. Je laisse entièrement de côté la question de savoir à qui ce pouvoir appartient, et s’il faut se le représenter doué ou non de personnalité. Mais, dans la loi, nous voyons devant nous, ou peut-être plutôt au dessus de nous, un pouvoir qui veut un certain résultat, et dans ce but pose une règle. Cela implique déjà que c’est une règle qui exprime le devoir, un ordre. La loi s’adresse à ceux qui lui sont assujettis par les termes que voici: „tu feras ceci, tu ne feras pas cela”. Le Décalogue reste toujours l’archétype de la loi.

55

   Ik stel dit voorop, omdat ik meen, dat het fundamenteel is voor iedere beschouwing van de wet, doch ik werk deze stelling niet verder uit, niet alleen omdat dit mij te ver van mijn doel zou voeren, maar ook omdat dit voor het privaatrecht slechts van secondair belang is. Immers, de wet is meer dan bevel, de wet is niet altijd bevel. Het grootste deel van het privaatrecht kan niet als bevel worden gekarakteriseerd. Wel geldt dit voor een bepaling zoals: “De ouders zijn verplicht hun minderjarige kinderen op te voeden en te onderhouden”, ook voor de regels, die, dankzij het leerstuk van de onrechtmatige daad een sanctie in het privaatrecht hebben. En zo zijn er nog wel meer. Doch het is een misvatting als men in alle recht bevelen wil zien. Voor het strafrecht is de vondst van Binding20, dat iedere strafbaarstelling ontleed kan worden in een bevel en een sanctie, ongetwijfeld van groot gewicht geweest en heeft daar goede vruchten afgeworpen. Maar voor de wetenschap van het privaatrecht was het geen voordeel, toen ook daar Binding’s leer werd geïmporteerd.21

55

   Je mets au premier plan cette thèse, car je la crois fondamentale pour toute conception de la loi, mais ce n’est pas encore le moment de la développer, d’abord parce que cela m’amènerait trop loin de mon but, et aussi parce qu’elle ne présenterait pour le droit privé qu’ un intérêt secondaire. En effet, si la loi est un ordre, elle contient aussi d’autres éléments et elle n’est pas toujours „ordre”. La plus grande partie du droit privé n’est pas caractérisée par l’idée d’ordre. Il existe, certes, des dispositions qui présentent ce caractère impératif, comme l’art. 353 C.c.n.: les père et mère sont obligés d’entretenir leurs enfants mineurs,” et les règles qui en vertu de l’art. 1401 (1382 C.c.f.) ont leur sanction dans le droit privé. Il y en a d’autres encore. Mais c’est une erreur de considérer toutes les règles de droit comme des ordres. La théorie ingénieuse de Binding 16 , selon laquelle toute disposition prononçant une peine à la suite d’un fait déterminé pouvait être analysée en deux éléments, l’ordre et la sanction, était d’une grande utilité pour le droit pénal. Il est vrai que cette théorie a produit d’excellents résultats, mais son introduction dans le droit privé ne présente aucun avantage pour cette partie de la science juridique.17 pagina-19

56

§ 4 De aard van de rechtsregel. Het verlof. Objectief en subjectief recht.

   Voor het privaatrecht is karakteristiek de grote plaats, die het recht in subjectieve zin daar inneemt. Wij gebruiken n.l. de term recht niet alleen voor de regel, maar ook voor de bevoegdheid. We zeggen niet alleen, dat het recht in Nederland voorschrijft, maar ook, dat A. of B. het recht heeft. Naast het recht in objectieven zin staat het recht in subjectieve zin, ofwel naast objectief recht staat subjectief recht. Hetzelfde spraakgebruik vinden we elders terug. Recht in het Duits, droit in het Frans, ius in het Latijn, hebben dezelfde dubbele betekenis.

56

§ 4 La nature de la règle de droit. La permission. Le droit objectif et le droit subjectif.

   Pour le droit privé la place prépondérante qu’y occupe le droit subjectif, est caractéristique. En effet, nous employons non seulement le terme „droit” pour la règle, mais aussi pour les prérogatives privées; nous disons non seulement: le droit aux Pays-Bas prescrit de . . ., mais aussi: A et B ont le droit de . . ., etc. A côté du droit dans son sens objectif, il existe le droit dans son sens subjectif, ou bien, le droit objectif et le droit subjectif sont juxtaposés. Nous retrouvons ailleurs le même usage de ces termes. „Recht” en allemand, „droit” en français, „jus” en latin ont le même double sens.

57

   Dit is natuurlijk geen toeval; reeds dit taalgebruik doet vermoeden, dat regel en bevoegdheid een niet te scheiden paar vormen, pagina-18,pagina-18dat zij beide voor de zin van het recht van essentiële betekenis zijn. Niettemin heeft menige moderne theorie gepoogd het subjectief recht uit de rijen der rechtsbegrippen te schrappen. Van de staatsrechtsleraar Duguit stamt de vaak herhaalde uitspraak:

In werkelijkheid bestaat er geen subjectief recht (vert. lhc) 22

Duguit, die realist wilde zijn, vergat, dat de werkelijkheid van het recht de vorm “subjectief recht” telkens weer vertoont. Maar niet alleen zij, die het subjectief recht wilden doen verdwijnen, miskenden de betekenis van het begrip, ook zij, die wel bereid waren het bestaan van bevoegdheden te erkennen en deze met de naam “rechten” te blijven bestempelen, maar daarin toch niets anders zagen dan een reflex van de regel.

57

   Ce phénomène n’est naturellement pas fortuit; rien que cet usage de la langue fait présumer que règle et prérogative forment un couple inséparable et qu’elles présentent toutes deux une importance essentielle pour le droit. Plus d’un théoricien moderne cependant a essayé de

bannir le droit subjectif des rangs des notions juridiques (…) en réalité il n’y a pas de droit subjectif

selon la formule souvent répétée du professeur de droit constitutionnel Duguit.18Mais lui, qui voulait être réaliste, oublia que la réalité du droit se présente toujours de nouveau sous la forme „droit subjectif”. Non seulement ceux qui voulaient faire disparaître le droit subjectif, mais encore ceux qui entendaient admettre l’existence de prérogatives privées et qui continuaient à les qualifier de „droits”, bien qu’ils ne les tinssent que pour des reflets de la règle, méconnaissaient cette notion.

58

   Het recht beveelt, uit het bevel vloeit de plicht tot nakoming voort; reflex daarvan is, dat de nakoming kan worden gevorderd, dat er recht is in subjectieve zin. De bevoegdheid mist dan zelfstandige betekenis. Typerend voor deze opvatting is, dat de consequentie ertoe leidt ook de plicht dan “recht” te noemen. Een consequentie, die ook inderdaad wordt aanvaard.23 Door het bevel ontstaat een rechtsverhouding tussen bepaalde personen, zij, die in de verhouding staan, hebben deel aan het recht, hebben recht. Deze consequentie had de onhoudbaarheid van de leer kunnen aantonen. Wie de plicht recht noemt, komt in openlijke botsing met het recht, zoals het zich aan ons vertoont in het spraakgebruik en zich de eeuwen door heeft vertoond. Het staat de wetenschap van het recht niet vrij een dergelijk essentieel taalgebruik terzijde te schuiven.

58

   Le droit ordonne; de l’ordre découle l’obligation d’exécuter; le résultat en est que l’exécution peut être demandée et qu’il existe un droit dans son sens subjectif. La prérogative privée manque alors de toute signification indépendante. Une conséquence typique de cette conception consiste à qualifier le devoir de „droit”, conséquence que l’on a, en effet, acceptée19 L’ordre fait naître des rapports juridiques entre certaines perpagina-20sonnes; ceux entre qui ces rapports existent participent au droit, ont des droits. Comme il arrive souvent, la conséquence de cette théorie aurait pu en démontrer le mal fondé. Ceux qui appellent le devoir un droit se heurtent manifestement au droit tel qu’il s’est présenté au cours des siècles dans l’usage et tel qu’il se présente toujours à nous, La science du droit n’est pas libre d’écarter pareil usage essentiel.

59

   Doch meer dan het taalgebruik komt in het gedrang, als we het subjectieve recht uit de wetenschap willen verbannen. Dit blijkt juist in het privaatrecht. De theorie, dat recht alleen regel is, is uitvloeisel van de gedachte, dat recht de wil is van de georganiseerde gemeenschap, de Staat. De Staat beveelt, dat bevel is recht. Het privaatrecht heeft dat — niet in de theorie, doch wel in zijn werkelijke ontwikkeling in rechtspraak en rechten — nooit aanvaard, het kon dat niet aanvaarden, zonder zijn eigen bestaan in gevaar te pagina-19,pagina-19brengen. Recht is altijd een regeling van de verhouding van gemeenschap en individu, zij beide zijn de polen waartussen iedere rechtsordening zich beweegt. De leer, die recht gelijkstelt met bevel van de Staat, ziet van dit paar, dat juist in zijn dualiteit van principiële betekenis is, alleen de gemeenschap. Alleen deze is dan een oorspronkelijk gegeven, het individu ontvangt zijn rechten van haar. Is dit in het algemeen onhoudbaar, het sterkst doet zich dat natuurlijk voelen in dat deel van het recht, waar de gebondenheid aan het individu het meest op de voorgrond treedt, in het privaatrecht.

59

   Mais l’élimination du droit subjectif, contraire à l’usage, présente encore d’autres inconvénients. Cela se manifeste particulièrement dans le droit privé. La théorie selon laquelle le droit n’est qu’un ensemble de règles découle de l’idée d’après laquelle le droit est la volonté de la communauté organisée, de l’Etat. L’Etat ordonne, cet ordre est droit. Sauf en théorie, cette conception n’a jamais été adoptée par le droit privé tel qu’il se développe dans la jurisprudence et la pratique judiciaire. Le droit privé ne pouvait pas adopter cette thèse sans mettre en danger sa propre existence. Le droit est toujours une réglementation des rapports entre la société et l’individu: ce sont les deux pôles de tout système juridique. De ce couple de points opposés — d’une importance fondamentale justement en raison de sa dualité —, la théorie qui identifie le droit et l’ordre de l’Etat, ne voit qu’ un aspect: la société; celle-ci est la seule donnée originale, c’est d’elle que l’individu reçoit ses droits. La fausseté de cette théorie, déjà insoutenable en soi, se fait évidemment sentir le plus dans le domaine où les droits sont le plus fortement liés à l’individu: le domaine du droit privé.

60

Wij zien dat duidelijk als wij ons de betekenis van het subjectieve recht in het privaatrecht realiseren. Wij gebruiken daar de term niet alleen voor de enkele bevoegdheid, maar voor een bundel bevoegdheden, die tezamen als één geheel worden behandeld. Niet alleen zeggen wij, dat A. het recht heeft een zaak van B. op te eisen, doch ook, dat hij het recht van eigendom heeft, dat hij krachtens dat recht mag beschikken, dat recht mag overdragen.

60

Cela se voit clairement, lorsque nous nous rendons compte de l’importance du droit subjectif dans le droit privé. Là, le terme „droit” s’emploie non seulement pour le simple pouvoir, mais encore pour tout un faisceau de pouvoirs, qui sont traités comme un tout. Nous disons non seulement que X peut revendiquer une chose de Y, mais aussi qu’il a la propriété, qu’il peut disposer en vertu de ce droit, qu’il peut la transférer.

61

Op het subjectieve recht is het gehele systeem van het privaatrecht gebouwd, de tegenstelling tussen zakelijk en persoonlijk recht is een tegenstelling tussen subjectieve rechten. De ordening van de beschikking over de grond en de stoffelijke zaken in het algemeen is gebaseerd op het subjectieve recht van eigendom; de bijzondere betrekkingen tot zaken worden als bijzondere rechten, inbreuken op die eigendom, gedacht (hypotheek en vruchtgebruik); onrecht is in de eerste plaats inbreuk op eens anders recht; het verkeer geschiedt door overdracht van rechten, nieuwe regelingen roepen weer nieuwe rechten in het leven (auteursrecht, octrooirecht). Wij kunnen in het vermogensrecht geen stap doen zonder met het begrip subjectief recht te werken. Sterker: gaan we terug, dan zien we, dat geheel het zo ragfijn uitgewerkte systeem van het moderne privaatrecht berust op enerzijds de als subjectief recht gedachte betrekking tussen persoon en zaak, de eigendom, en anderzijds op de eveneens als subjectief recht te denken bescherming van de persoon zelf in zijn vrijheid van zelfbepaling. Over dit laatste zo dadelijk meer, eerst nog iets over die eigendom.

61

Le système entier du droit privé est construit sur le droit subjectif; l’opposition: droit réel — droit personnel est une opposition de droits subjectifs. La réglementation relative à la façon dont on dispose des fonds et des choses matérielles en général est basée sur le droit subjectif: la propriété. Les rapports spéciaux dans lesquels on peut se trouver à l’égard des choses, sont considérés comme des démembrements de la propriété (l’hypothèque, l’usu- pagina-21fruit). L’injustice est en premier lieu une infraction au droit d’autrui, tandis que le commerce social se fait par transport de droits; des réglementations nouvelles créent des droits nouveaux (droit des brevets, droit d’auteur, propriété intellectuelle). Dans le droit patrimonial, nous ne pouvons pas faire un seul pas sans nous servir de la notion de droit subjectif. Qui plus est: si nous poussons plus loin encore notre analyse, nous constatons que tout le système du droit privé moderne — fin comme une toile d’araignée — repose sur deux ordres de concepts conçus comme droit subjectif: le rapport entre la personne et la chose, la propriété, d’une part et la protection de l’autonomie de la personne elle-même de l’autre. Avant de développer ce dernier point, parlons d’abord de la propriété.

62

   Het is opmerkelijk, dat het nog nooit gelukt is een goede definitie van eigendom te geven. Men komt niet veel verder dan een bevoegdheid om in het algemeen te mogen beschikken; binnen de grenzen van het recht met de zaak te mogen doen wat men wil, en zo meer.pagina-20,pagina-20 Dit is begrijpelijk. Omschrijven laat zich een begrip altijd alleen met behulp van andere. Hypotheek en vruchtgebruik kunnen worden omschreven met behulp van het begrip eigendom. Doch de eigendom zelf onttrekt zich aan die omschrijving — juist omdat het begrip primair is, omdat de algemeenheid van de beschikkingsmacht die bepaling uitsluit. Men lette er wel op, dat ik zeg algemeenheid, niet absoluutheid. Hier is veel verwarring geweest.

62

   Il est curieux qu’on n’ait jamais réussi à donner une bonne définition suffisante de la propriété. Le plus souvent on n’arrive qu’à des définitions de ce genre: pouvoir de disposer en général, liberté, dans les limites du droit, de faire de la chose ce qu’on veut, etc. Ceci se comprend. Une notion ne peut être définie qu’à l’aide d’autres notions. L’hypothèque et l’usufruit peuvent être décrits à l’aide de la notion de propriété. Par contre, la propriété elle-même échappe à cette description — précisément parce que c’est une notion primaire, c’est la nature générale du pouvoir de disposer qui exclut toute détermination. Bien entendu: je dis la nature générale et non pas la nature absolue. Ce problème a prêté à beaucoup de confusion.

63

Enerzijds heeft men gemeend, dat die algemeenheid absoluutheid insloot, dat dus beperking van eigenaarsbevoegdheden eigenlijk ongeoorloofd was en in strijd met het recht; men vergat, dat die algemeenheid nooit zonder beperking is geweest en dat de algemeenheid niets zegt over de omvang van de beperking. De aard van het recht bepaalt niet de inhoud. Individu èn gemeenschap, zei ik, zijn de oorspronkelijke gegevens van ieder recht. Eigendom veronderstelt, dat het individu voor het recht even wezenlijk is als de gemeenschap, even wezenlijk maar niet meer. Recht als gemeenschapsregeling sluit de noodzakelijkheid van beperking van eigendom in. Over de omvang van mogelijke beperkingen oordelen verschillende tijden verschillend. Doch het is dwaasheid om, wanneer die beperkingen worden uitgebreid, met de absoluutheid ook de algemeenheid van de eigendom te ontkennen.

63

D’une part, on a pensé que la généralité de la propriété implique son absolu et que, par conséquent, toute restriction aux pouvoirs du propriétaire est au fond inadmissible, contraire au droit; mais on oubliait que cette généralité est depuis toujours sujette à des limitations et que cette généralité ne nous apprend rien sur la consistance de ces limitations. La nature d’un droit ne détermine pas le contenu de celui-ci. L’individu et la société — nous l’avons vu déjà sont les deux postulats primitifs de tout droit. La propriété suppose que l’individu soit aussi essentiel au droit que la société, aussi essentiel, mais pas plus essentiel. En tant que réglementation sociale, le droit implique la nécessité de la “limitation de la propriété. Toute époque a eu sa propre conception de l’étendue de ces restrictions. D’autre part, lorsque ces limitations sont multipliées, ce serait une erreur de nier en même temps et pagina-22 l’absolu de la propriété et sa généralité.

64

Onze tijd voert die beperkingen ver door; niet ten onrechte zegt men, dat de eigendom wordt uitgehold. Doch opgeheven wordt hij niet en kan hij ook niet worden zonder dat het privaatrecht ineen valt. Ten slotte blijft er een rest, die zich aan iedere bepaling onttrekt. Was het mogelijk om de eigendom te bepalen, d.w.z. om in regels aan te wijzen wat de eigenaar met een zaak doen mag, dan was de eigendom verdwenen.

64

De nos jours, ou pousse très loin ces restrictions: c’est avec raison qu’on dit que la propriété est minée. Mais elle n’est pas supprimée, sa suppression entraînerait d’ailleurs la désagrégation du droit privé. Il demeure toujours un reste qui échappe à toute détermination. Si cette détermination était possible, c’est-à-dire si l’on pouvait préciser les différents pouvoirs du propriétaire par des règles, la propriété elle-même disparaîtrait.

65

   Een soortgelijk betoog is te houden voor de als subjectief recht te denken persoonlijkheid van het individu. De bescherming, die het privaatrecht juist in de nieuwe ontwikkeling van de onrechtmatige daad aan de persoon geeft (de zorgvuldigheid, die ten aan zien van eens anders persoon betaamt), laat zien, dat hier sprake is van een complex bevoegdheden, die het recht erkent en beperkt, doch niet door bepalingen regelt.

65

   Un raisonnement similaire convient lorsqu’on traite de la personnalité de l’individu comme d’un droit subjectif. La protection que le droit privé donne à la personne dans l’évolution récente de la notion de l’acte illicite (les soins qui s’imposent à l’égard de la personne d’autrui), montre qu’il s’agit, ici encore, d’un ensemble complexe de pouvoirs, reconnu et restreint par le droit, mais non pas réglé par des dispositions.

66

   Wat is de slotsom van dit alles voor onze opzet? Wij waren immers bezig de aard van de privaatrechtelijke regeling te omschrijven. Schijnbaar zijn wij daarvan afgeweken, in werkelijkheid was dit echter niet het geval. Onze conclusie is deze: als de wetgever in het Burgerlijk Wetboek pagina-21,pagina-21de eigendom omschrijft en die eigendom beschermt, dan is dat niet een verlening, maar een erkenning van bevoegdheid. De wetgever staat als het ware bij zijn ordening van een gebied een ogenblik stil, stelt zichzelf een grens en laat het overige aan het individu. Niet het “gij moet”, maar het “gij moogt” is het woord, dat hij spreekt. Het moeten, dat daaruit voor anderen voortvloeit, is secundair; men zet de dingen op hun kop als men in de eigendom allereerst een verbod van stoornis wil zien, tot ieder behalve de eigenaar gericht.

66

   Quelle conclusion faut-il tirer de ce qui précède pour le plan de notre exposé? Nous étions, en effet, en train de décrire la nature de la réglementation de droit privé. Notre conclusion est celle-ci: lorsque le législateur décrit et protège la propriété, dans l’art. 625 C.c.n., il ne confère pas de pouvoirs, il les reconnaît seulement. En réglant un certain domaine, c’est comme s’il s’arrête un moment et s’enferme dans des limites qu’il trace lui-même; ce qui reste alors de ce domaine, il le laisse à l’individu. Il ne dit pas alors „tu dois”, mais „tu peux”. Le fait que, de ce pouvoir, résulte un devoir pour d’autres personnes est d’une importance secondaire; c’est renverser les choses que de considérer comme caractéristique principale de la propriété la défense de troubler édictée contre tous sauf le propriétaire.

67

   Het verlof is voor de rechtsregel even essentieel als het gebod. In het privaatrecht is het van eminent belang. Het verlof veronderstelt het recht in subjectieve zin.
   In de tweede plaats kunnen we uit deze paragraaf nog een conclusie trekken, waardoor zij aansluit bij § 2. Het verschijnsel recht bevat niet alleen regels, maar ook bevoegdheden. Wij komen daarop nog terug, zetten echter eerst het onderzoek naar de aard van de regel voort.

67

   La permission est aussi essentielle à la règle de droit que le commandement; dans le droit privé, il est d’une importance éminente. La permission présume le droit dans son sens subjectif.
   Mais une autre conclusion peut encore être dégagée de ce paragraphe, qui rejoint ainsi le § 2.: le phénomène du droit comprend non seulement des droits, mais aussi des pouvoirs. Nous reviendrons sur cette thèse, continuons nos recherches quant à la nature de la règle.
pagina-23

68

§ 5 De aard van de rechtsregel. De belofte.

   Het recht laat de individuele mens een kring, waarbinnen hij zelf in vrijheid de regeling bepaalt, waaraan hij zich onderwerpt. Niet alleen dat het hem de vrijheid laat al dan niet een handeling te verrichten waarvan de gevolgen door de wet worden omschreven, doch in ruimere zin, doordat hem de vrijheid toebehoort zelf de regeling in het leven te roepen, die hem het best schijnt. Van het eerste is het persoonlijk huwelijksrecht een voorbeeld, van het tweede het huwelijksgoederenrecht. Òf iemand wil trouwen mag hij zelf beslissen, doch àls hij trouwt, geeft de wet aan waartoe man en vrouw tegenover elkaar verplicht zijn.

68

§ 5 La nature de la règle de droit. La promesse.

   Le droit laisse à l’individu un cercle à l’intérieur duquel celui-ci fixe lui-même, en toute liberté, la réglementation à laquelle il se soumet. Le droit lui laisse la liberté non seulement d’accomplir un acte dont la loi règle les effets (exemple: les règles non patrimoniales relatives au mariage), mais aussi dans un sens plus large, de créer lui-même une réglementation qui lui semble préférable (les règles relatives aux régimes matrimoniaux). On est libre de de se marier, mais une fois le mariage conclu, la loi indique les devoirs réciproques des époux.

69

De regeling daarentegen van het vermogensrecht: gemeenschap van goederen of iets anders, kunnen partijen zelf in handen nemen. Op het laatste heb ik het oog. Door overeenkomst en testament, ook door sommige eenzijdige verklaringen, werkt het individu mee aan de rechtsvorming. De regeling van de overeenkomst — om mij eenvoudigheidshalve verder tot deze te bepalen — bindt hem, die haar aanging, als een wet. Niet van bovenaf ontstaat de verplichting, de gebondene heeft haar zichzelf opgelegd.

69

Par contre les parties peuvent choisir librement le régime matrimonial: communauté universelle, etc. C’est de cette dernière hypothèse que je voudrais traiter. Par le contrat et le testament, même par certaines déclarations unilatérales, l’individu participe à la formation du droit. La réglementation contractuelle — pour nous borner à cet exemple le plus simple — lie celui qui la conclut comme une loi. L’obligation ne lui est imposée par aucune autorité supérieure, mais par lui-même.

70

   Maar, kan men vragen, is deze gebondenheid niet tenslotte een gebondenheid aan de rechtsregel? De regel, dat overeenkomsten binden, dat zij partijen tot wet strekken, is in het BW opgenomen pagina-22,pagina-22 Zeker, dat staat in de wet, doch niet de wet bepaalt de inhoud van deze regels, maar de wil van partijen. De gebondenheid aan de regel is een andere dan die aan bijvoorbeeld het voorschrift om eens anders zaak niet te beschadigen. Daar ontstaat de verplichting door de overtreding van het bevel van de wetgever, hier wordt zij door partijen zichzelf opgelegd en in omvang en uitwerking bepaald.

70

   Cependant la question suivante peut être posée: ne s’agit il pas ici au fond d’une soumission à la règle de droit? Est-ce qu’il s’agit de la règle selon laquelle les conventions lient, „qu’elles tiennent lieu de loi à ceux qui les ont faites” comme le dit l’art. 1374 Ce.11. (1134 C.c.f.)? Certes, tel est le texte de la loi, mais la règle reçoit son contenu de la volonté des parties et non pas de la loi; la sujétion à cette règle diffère de celle qui résulte, par exemple, de la défense d’endommager le bien d’autrui. Dans cette dernière hypothèse, les obligations naissent de l’infraction au précepte du législateur, dans l’autre hypothèse, par contre, les parties s’imposent elles-mêmes les obligations, dont elles déterminent l’étendue et l’effet.

71

Men heeft wel eens beweerd, dat een verplichting niet uit de overeenkomst voortvloeit, doch dat haar niet nakoming als een delict de contractant tot vergoeding verplicht. Bij deze voorstelling blijft echter onverklaard waarom de niet nakoming onrechtmatig is. Wie, dit beweert, veronderstelt reeds dat rechtens nakoming verplicht is, dus dat de overeenkomst bindt, recht schept. Trouwens met de regel in de huidige wetboeken, dat niet alleen bij niet nakoming schadevergoeding kan worden gevraagd, maar dat de contracterende partij een zeker recht heeft op de nakoming, is deze voorstelling in directe strijd. De overeenkomst schept recht. Daarom is de uitdrukking van onze wet dat de overeenkomst partijen tot wet strekt heel goed getroffen.

71

On a parfois soutenu que ce n’est pas d’une convention que découlent les obligations, mais que leur non-exécution, comme un délit, oblige la partie à réparer. Cette conception n’explique pas l’illicéité de la non-exécution, car celui qui admet cette illicéité présume déjà que l’exécution s’impose de droit, et que, par conséquent, la convention est obligatoire, c’est-à-dire crée du droit. Cette conception est également contraire à la règle des codes actuels, selon laquelle la partie en cas de non-exécution peut demander non seulement des dommages-intérêts, mais qu’elle conserve aussi son droit à pagina-24l’exécution. La convention crée du droit; les termes de notre code, la convention tient lieu de loi aux parties, sont’ d’une frappante exactitude.

72

   In het bevel, dat de wet in deze regel geeft, zit de erkenning van een andere vorm van recht. Wel kan men ook hier het “gij moet” van het recht terugvinden, doch dit “gij moet” is het gevolg van een andere vorm, van het “ik zal” door de verplichte zelf uitgesproken. Niet alleen door het bevel van degene, die met gezag in de gemeenschap is bekleed, wordt het individu verbonden, ook door de belofte, die het zelf deed. Het eigen woord is hier het bindende — het woord dat tot een ander gericht is; ik moet betalen, niet omdat ik het gewild heb, maar omdat ik het beloofd heb, d.w.z. die wil tegenover een ander heb verklaard. Het is hier niet de plaats dit nader uit te werken,24 doch voor een mogelijk misverstand moet ik waarschuwen.

72

   Ce précepte, donné par la loi à ceux qui lui sont assujettis, reconnaît implicitement l’existence d’une autre forme de droit. Il est vrai qu’on retrouve ici encore le terme impératif du droit: „tu dois”, mais ce terme renvoie à un autre, à la promesse proférée par l’obligé lui-même: je ferai ceci ou je ne ferai pas cela. Ce n’est pas seulement le précepte, émanant de l’autorité publique, mais aussi sa propre promesse qui lie l’individu. C’est donc la propre parole de chacun qui a un effet obligatoire — mais la parole doit être adressée à un autre; je dois payer, non pas parce que je l’ai voulu, mais parce que je 1 ai promis, c’est-à-dire que j’ai déclaré cette volonté envers un autre. Ce n’est pas le moment de développer cette théorie20 Cependant, je voudrais prévenir ici un malentendu.

73

Het is zeker niet zo, dat iedere belofte, zelfs dat iedere aangenomen belofte, zou binden. In de rechtshistorische ontwikkeling heeft het contract zich slechts langzaam en met moeite een plaats veroverd en ook nu nog is niet iedere afspraak bindend. Integendeel, de ontwikkeling gaat ook hier eerder in de richting van beperking dan van uitbreiding. In de verhouding tussen arbeider en werkgever zien we de belofte pagina-23,pagina-23teruggedrongen worden door de van boven, zij het niet altijd door de gewone wetgever, opgelegde regeling. En ook elders is beperking van contractsvrijheid aan de orde van de dag.

73

Il n’est pas vrai que toute promesse, même acceptée, soit obligatoire, loin de là! Ce n’est qu’au cours d’une longue évolution et avec beaucoup de peine que le contrat a conquis sa place dans le droit et même de nos jours tout engagement ne lie pas. Au contraire, l’évolution de la force obligatoire des contrats tend à la restreindre plutôt qu’à étendre. Dans les rapports entre salariés et employeur nous voyons comment la promesse est de plus en plus repoussée par des réglementations imposées d’en haut, encore qu elles n’émanent pas toujours du législateur ordinaire. Dans d’autres domaines aussi, la restriction de la liberté contractuelle est à l’ordre du jour.

74

Doch dit neemt niet weg, dat voor zover het recht aan het individu veroorlooft door eigen regeling recht te vormen, het het eigen woord van de verbondene is, waardoor hij wordt verplicht. Het is net als bij de eigendom: over de plaats die het contract als rechtsbron inneemt kan verschillend worden geoordeeld en ieder positief recht heeft daarvoor een eigen regeling. Zolang privaatrecht bestaat echter en, het individu niet volkomen aan de gemeenschap is onderworpen, heeft deze vorm van recht zijn eigen betekenis. Een samenleving is alleen mogelijk indien de ene mens het woord van de ander kan vertrouwen.

74

Mais cela n’empêche pas l’individu d’être lié par sa propre parole toutes les fois que le droit lui permet de créer du droit par sa propre réglementation. C’est comme pour la propriété: on peut juger différemment de la nature du contrat comme source de droit, chaque système de droit positif a sa propre réglementation à ce sujet, mais tant que le droit privé existe et que l’individu n’est pas entièrement assujetti à la communauté sociale, cette forme de droit, le contrat, a sa propre signification. Da société ne peut exister que lorsque l’homme peut compter sur la parole d’autrui. pagina-25

75

   Het loont de moeite na te gaan hoezeer de geesten in dit opzicht zijn veranderd. Vòòr de 19de eeuw was de gebondenheid aan de overeenkomst iets dat van zelf sprak, een axioma, dat geen verklaring behoefde: wat die wèl nodig had was het gezag, dat in de wet gehoorzaamheid eist. Men meende dit gezag te vinden door het te herleiden tot overeenkomst, tot de vrijwillige onderwerping van de onderdaan. Van alle pogingen in deze richting is Rousseau’s Contrat Social25 wel de beroemdste. Zijn individualistische leer leidde in de praktijk van de Franse revolutie tot Staatsalmacht en daarmee tot de alleenheerschappij van de wet. De wetenschap van de 19de eeuw werkte in dezelfde richting door en nu werd het de gebondenheid aan overeenkomst, die verklaring behoefde.

75

   Il importe de rechercher la mesure dans laquelle les opinions ont changé à cet égard. Avant le 19 ème siècle, le caractère obligatoire du contrat était considéré comme allant de soi, comme une vérité évidente par elle-même. Moins évidente semblait à cette époque-là l’autorité qui, dans la loi, demande l’obéissance. On croyait pouvoir expliquer cette autorité en la réduisant à un effet contractuel, c’est-à dire à la soumission volontaire des sujets. De toutes ces conceptions, celle du Contrat Social de Rousseau est la plus célèbre. Cette théorie individualiste introduisait l’omnipotence de l’Etat dans la pratique de la Révolution française. Ces idées étant reprises par la science du 19 éme siècle lui servaient depuis comme instruments de travail, de sorte que, dès lors, c’était la nature obligatoire du contrat qui devait être expliquée.

76

   Immers als de wet, de door het gezag gegeven regeling, de bron is van alle recht, hoe komt dan die met gezag beklede wetgever er toe een deel van die regeling uit handen te geven en over te laten aan daartoe waarschijnlijk weinig geschikte individuen? Welke waarborg is er, dat deze juist de door de wetgever gewenste regeling in het leven zouden roepen? In de strijd van het eigen belang aan beide zijden zal zij wel door geven en nemen worden gevonden, meende men. Doch de partijen staan allicht niet als gelijken tegenover elkaar, misschien is de een handiger, machtiger dan de ander en dan, ook àls zij gelijk staan, is daarmee dan tevens gezegd dat hun regeling een billijke zal zijn? Is het tegendeel niet minstens even waarschijnlijk? Is het alleen maar de onmogelijkheid àlles te regelen, die er toe dwingt het aan de partijen zelf over te laten, hier de juiste regeling te vinden? pagina-24,pagina-24

76

   En effet, si la loi, réglementation édictée par l’autorité publique, est la source de tout droit, qu’est-ce qui amène ce législateur, revêtu du pouvoir, à se départir, ne fût-ce qu’en partie, de cette activité réglementaire et à la laisser à des individus qui sont probablement peu propres à cette activité? Qu’est-ce qui garantit qu’ils élaboreront précisément la réglementation voulue par le législateur? On admettait que cette réglementation se trouverait bien par voie de compromis, résultat final de la lutte des intérêts privés opposés. Mais on conçoit que les parties ne se trouvent pas sur pied d’égalité, l’une est peut-être plus puissante, plus adroite que l’autre et, même s’il n’en est pas ainsi, est ce dire que cela implique déjà que leur réglementation répondra à l’équité? Le contraire n’est-il pas plus probable, n’est il pas au moins aussi probable? Ne verra-t-on pas plutôt le contraire se produire? Est-ce uniquement l’impossibilité de tout régler, qui contraint à laisser aux parties elles-mêmes la réglementation qui convient?

77

   Burckhardt, die deze vraag ook op werpt, zoekt het antwoord in een verwijzing naar de activiteit van de individuen, die op deze wijze geprikkeld wordt. Dit antwoord kan niet bevredigen. Immers het geven van een prikkel tot activiteit kan wenselijk zijn en een motief voor de rechtspolitieke opvatting van de wetgevende autoriteit, maar dit kan nooit beslissend zijn voor de vraag of de contractinhoud recht is. Wij verklaren niet hoe iets recht is door een verwijzing naar een motief als dit. Daaruit kan hoogstens volgen: hoewel het geen recht is, wordt het toch zo behandeld. Burkhardt voelt dit zelf: hij spreekt van een:

inbreuk van willekeur op het gebied van het recht.(vert. lhc) 26

Hij kan dan ook in de contractuele regelingen, die partijen treffen, niets dan willekeur zien.

77

   Burckhardt, qui soulève aussi cette dernière question y répond en invoquant l’activité des individus qui mérite d’être stimulée. 21Sa réponse ne peut pas satisfaire, car, si désirable que soit cet encouragement, en tant que motif qui influe sur la politique législative, il ne peut jamais être décisif pour la question de savoir si le contenu du contrat constitue du droit. Ce n’est pas en invoquant un tel motif qu’on explique la nature de droit d’un phénomène pagina-26donné. Tout au plus, on en déduit la conclusion suivante: bien que ceci ne soit pas du droit on le traite cependant comme tel. Burckhardt lui-même le sent lorsqu’il parle d’un

Einbruch der Willkür in das Gebiet des Rechts.

Aussi ne voit-il dans les réglementations faites par les parties que de l’arbitraire.

78

Hij komt daardoor in strijd met wat de werkelijkheid van het recht vertoont: de gebondenheid aan de overeenkomst wordt als recht ervaren, de contractregel als rechtsregel gehanteerd. De Zwitserse schrijver wil daarvan niet weten. Hij wil dat de overeenkomst alleen naar de subjectieve bedoeling van partijen wordt uitgelegd. De praktijk is echter altijd anders, moet wel anders zijn, al was het alleen omdat van de bedoeling dikwijls zo weinig blijkt. Uitlegging en aanvulling van de contractuele regeling geschiedt dan naar analogie van die van de wet: niet wat partijen bedoelen, doch wat zij behoorden te bedoelen naar de mening van de uitlegger, geeft daarbij de doorslag. Uitlegging en vaststelling van het rechtsgevolg gaan in elkaar over. Wij zien dit terug in de cassatieprocedure, die zich tevergeefs aftobt om hier een behoorlijk onderscheid te maken tussen wat feitelijk en rechtens het geval is. Was hier alleen willekeur, hoe zou van het te goeder trouw ten uit voerleggen van overeenkomsten kunnen worden gesproken, hoe van een mede gebonden zijn tot wat de billijkheid meebrengt? En toch beheersen deze regels thans de meeste geschillen over verplichtingen uit overeenkomst. De contractregeling is rechtsregel.

78

Mais cette conception est contraire à ce que nous montre la réalité du droit: la force obligatoire de la convention est reconnue comme étant du droit, la règle contractuelle est maniée comme règle de droit. 1,’auteur suisse ne veut pas de cette idée, ce qu’il veut c’est que le contrat soit interprété uniquement selon l’intention subjective des parties. Mais la pratique est toute autre et elle doit l’être, ne fût-ce qu’en raison du fait que cette intention est souvent peu évidente. On interprète et supplée alors la réglementation contractuelle de la même façon que la loi; ce qui est décisif, ce n’est pas l’intention réelle des parties, mais l’intention telle qu’elle aurait dû être d’après l’opinion de l’interprète. L’interprétation du contrat et la détermination de ses effets juridiques se fusionnent. Cela apparaît encore dans la procédure en cassation où le juge s’efforce de trouver la vraie distinction du fait et du droit. S’il ne s’agissait ici que de l’arbitraire, comment pourrait-il être question d’être lié en même temps par la bonne foi dans l’exécution des contrats, et la force obligatoire de l’équité? Pourtant ces règles régissent la plupart des différends qui portent sur les obligations contractuelles. La règle contractuelle est une règle de droit.

79

   Doch als het antwoord op de vraag, waaròm rechtsregel, niet gegeven kan worden door aannemelijk te maken, dat willekeur hier geldt voor recht, en als ieder antwoord, dat het beslissende punt voor de vraag of er al dan niet sprake is van recht zoekt in de inhoud van de regeling onvoldoende wordt bevonden, dan moeten we ons toch afvragen of niet het probleem verkeerd is gesteld. Inderdaad, indien wij moeten pagina-25,pagina-25uitmaken of de inhoud van die regeling steeds aan eisen van billijkheid voldoet, dan zullen we dit herhaaldelijk moeten ontkennen en vaker nog bij de twijfel moeten blijven, waardoor de vraag onbeantwoord blijft. Doch zouden we niet alle twijfel ter zijde kunnen schuiven met de opmerking, dat het contract bindt omdat het belofte is, zoals de wet bindt omdat het een bevel van de wetgever is? Niet in de inhoud, doch in de oorsprong van de contractuele verklaring ligt het rechtskarakter. In dat geval is nadere motivering, waarom die verklaring bindt, niet mogelijk.

79

   Mais, si l’on ne peut pas répondre d’une façon satisfaisante à la question: „pourquoi une règle de droit?”, soit par un essai pour démontrer que l’arbitraire prime ici le droit, soit par un appel au contenu de la réglementation contractuelle, il convient de se demander: le problème est-il peut-être mal posé? En effet, lorsque nous sommes appelés à trancher la question de savoir si le contenu d’une telle réglementation répond aux exigences de l’équité, nous serons souvent obligés de répondre par la négative ou même de rester dans le doute qui exclut toute réponse. Mais ne pourrions-nous pas écarter tout doute en soutenant que le contrat lie parce qu’il est une promesse, comme la loi parce qu’elle est un ordre du législateur? Ee caractère juridique de la déclaration contractuelle ne résulte pas du contenu de celle-ci, mais de son origine. Mais alors toute autre explication de la force obligatoire de cette déclaration est impossible. pagina-27

80

   Wie die motivering zoekt gaat uit van de gedachte, dat het contract zich voor de wet moet rechtvaardigen. Doch al zal de wet de contractsvrijheid voortdurend regelen en beperken, dàt een belofte bindt is ten slotte niet anders te verklaren dan uit het feit, dat zij belofte is. Het recht geeft een regeling van de verhouding van individu en gemeenschap, dus ook van individuen onder elkaar in een bepaalde gemeenschap. Tussen die individuen komt een betrekking tot stand door het woord, dat zij tot elkaar richten. De gebondenheid aan dat woord ligt in de verhouding zelf precies zo opgesloten als de gebondenheid aan het bevel, dat van het gezag in de gemeenschap uitgaat besloten ligt in het bestaan van de rechtsgemeenschap. Van die gebondenheid kan de rechtswetenschap een nadere verklaring niet geven.

80

   Ceux qui recherchent cette explication partent de l’idée suivant laquelle le contrat doit se justifier devant la loi. Or, bien que la loi continue à régler et à restreindre la liberté contractuelle, la force obligatoire d’une promesse ne peut en dernier ressort être expliquée que du fait qu’elle est une promesse. Le droit règle les rapports entre individu et société, donc aussi les rapports entre les individus eux-mêmes dans une société déterminée. Entre ces individus, un rapport est constitué par un échange de paroles. Ce rapport implique précisément la force obligatoire de cette parole, comme la seule existence de la société implique la force obligatoire du précepte émanant de l’autorité publique. La science juridique ne peut pas donner une explication plus précise de cette force obligatoire.

81

   Het is hier de plaats niet dit alles nader uit te werken. Ik stip ter verduidelijking nog slechts even aan, dat in het volkenrecht, hoe onzeker daar veel nog mag zijn, één ding vaststaat: aan een traktaat, een overeenkomst tussen staten, is degene, die het tekent, onderworpen. Daar ontbreekt vooralsnog de wet die beveelt. Hoe dit te begrijpen indien deze gebondenheid niet van even oorspronkelijke betekenis was als het bevel van het gezag? En dit is niet het enige verschijnsel, dat zóó begrijpelijk wordt.27 Ik kan hierop verder niet ingaan. Het was slechts nodig, dat ik op deze dingen wees, omdat wij thans zo licht geneigd zijn alle recht in de regel te zien, liefst in de van Staatswege gesanctioneerde regel en het deze voorstelling pagina-26,pagina-26is, die we moeten laten varen als we inzicht willen krijgen in het recht, met name in het privaatrecht.

81

   Ce n’est pas encore le moment de développer tout cela. Notons seulement, en passant, que, dans le droit des gens, malgré toutes ses incertitudes, une chose est définitivement acquise: le traité ou la convention lient les états signataires. Dans ce domaine du droit, la loi qui ordonne fait encore défaut. Comment expliquer ce principe, si cette force obligatoire n’était pas d’une nature aussi originaire que celle de l’ordre de l’autorité publique? Ce n’est pas le seul phénomène dont on acquiert ainsi la compréhension.22 Mais je ne peux pas m’étendre là-dessus. Il importait seulement de le signaler, parce que nous inclinons maintenant très facilement vers la conception qui considère tout droit comme le contenu d’une règle, et par préférence, d’une règle sanctionnée par l’Etat et parce que c’est cette manière de voir qu’il faut abandonner, lorsque nous voulons obtenir l’intelligence du droit, notamment du droit privé.

82

   an het privaatrecht maakt de individuele rechtsvorming een belangrijk deel uit. Naast regels, subjectieve rechten en beslissingen, heeft deze individuele rechtsvorming eigen betekenis. Niet alleen hierom is het nodig het belang van de gebondenheid door belofte in te zien, ook voor een goed begrip van een goed deel van de regels zelf is het van nut.28

82

   Dans le droit privé, la formation du droit par les individus occupe une place importante; elle a sa propre signification à côté des droits subjectifs et des décisions. Cette idée peut, en outre, contribuer à la compréhension exacte de beaucoup de règles elles-mêmes. pagina-28

83

§ 6 De aard van de rechtsregel. Aanvullend recht, Waardering en ordening.

   De regels van het privaatrecht betreffen voor een groot deel het aanwijzen van de grenzen van de individuele vrijheid en de bevoegdheid om recht te vormen. De gemeenschap treedt het individu tegemoet, wijst het gebied aan, waar hij mag beschikken, stelt de waarborgen vast die nodig zijn om ervan overtuigd te kunnen zijn, dat de verklaring van de betrokken persoon inderdaad diens wilsverklaring is en scherpt hem in, dat hij ook in de inhoud van zijn regeling binnen zekere grenzen moet blijven. Doch, ook al zijn deze regels de belangrijkste, zij zijn niet de talrijkste. Veel groter is het aantal regels, dat de wetgever opstelt voor het geval partijen niet zelf een regeling hebben getroffen. Hij gaat uit van de gedachte, dat de individuen die regeling zelf mogen maken naar hun goeddunkt, doch hij geeft subsidiair aan, wat bij gebreke daarvan zal gelden. Men noemt deze regels: aanvullend of dispositief recht en stelt ze tegenover het dwingende. Deze beide termen zijn karakteristiek voor een deel van de regels, die ik bedoel.

83

§ 6 La nature de la règle de droit. Le droit supplétif. „Appréciation” et “réglementation”.

   Les règles du droit privé tendent en grande partie à tracer les limites de la liberté et du pouvoir individuels. La société indique le domaine où l’individu peut disposer, elle fixe les règles qu’elle juge propres à garantir que la déclaration d’une partie est réellement une déclaration de volonté et elle inculque à l’individu l’obligation de ne pas transgresser les limites tracées pour le contenu des contrats. Cependant, si ces règles sont les plus importantes dans le commerce juridique, elles ne sont pas les plus nombreuses. Beaucoup plus grand est le nombre de celles que le législateur établit pour régler les cas non prévus par les parties. Partant de l’idée que les individus peuvent y pourvoir eux-mêmes à leur gré, le législateur indique ce qui sera le droit à défaut d’une telle réglementation par les parties. Ces règles sont appelées droit supplétif par opposition au droit impératif. Chacun de ces termes caractérise une partie des règles dont je voudrais parler.

84

Het kan zijn, dat de wetgever voor een contractueel geregelde verhouding alleen aanvult wat aan de door partijen opgestelde overeenkomst ontbreekt. Over koopprijs en object zijn deze het eens geworden, doch verder bepaalden zij niets. Dan geldt de wettelijke regeling inzake levering en vrijwaring. Het kan ook, dat de wetgever een bepaalde materie niet overlaat, maar zelf regelt en deze regeling dan ter dispositie stelt van partijen. Zijpagina 27 mogen afwijken. Huwelijk heeft bijvoorbeeld gemeenschap van goederen ten gevolge, doch de aanstaande echtgenoten mogen anders bepalen. In het eerste geval is er individueel gevormd recht, dat wordt aangevuld, in het tweede regelrecht, dat eventueel voor het contractuele wijkt. pagina-27

84

Il se peut que le législateur se borne à combler seulement les lacunes d’un rapport contractuel en ajoutant ce qui manquait au contrat élaboré par les parties. Si les parties se sont mises d’accord sur le prix et l’objet, sans aucune autre stipulation, les règles légales relatives à la garantie et à la livraison doivent être appliquées. Il se peut aussi que le législateur ne laisse pas aux parties la réglementation d’une certaine matière qu’il régie lui-même, tout en la mettant à la disposition des parties qui sont libres d’y déroger. C’est ainsi que, dans le droit néerlandais, le mariage entraîne la communauté universelle, mais les futurs époux peuvent stipuler autrement. Dans la première hypothèse, il existe un droit formé par les individus, qui est complété dans la seconde, il y a un droit-règle qui doit éventuellement faire place au droit contractuel.

85

   Wat is de aard van deze regels?
   Het is duidelijk, dat het niet gaat om bevelen die gericht zijn aan de aan de wet onderworpen personen. De wet zegt niet: er moet gemeenschap tussen de echtgenoten zijn, maar er zal gemeenschap zijn, indien u niet anders bepaalt. Een bevel met de mededeling “u kunt het ook anders doen” heeft geen zin. De leer, die alle recht tot bevelen herleidt, zou nooit zo’n aanhang hebben verworven, als men niet alleen op strafrecht had gelet, maar ook op privaatrecht.

85

   Quelle est la nature de ces règles?
   Il est évident qu’elles ne sont pas des commandements adressés à ceux qui sont soumis à la loi. La loi ne dit pas aux futurs époux „vous adopterez le régime de communauté”, mais seulement „entre époux il y aura communauté; ce régime sera le vôtre si vous ne stipulez pas autrement”. Un commandement auquel on
pagina-29ajoute „vous êtes libres d’agir autrement” est vide de sens. La théorie qui réduit tout le droit à un ensemble d’ordres n’aurait jamais gagné tant de partisans, si l’on avait porté sou attention non seulement sur le droit criminel, mais aussi sur le droit privé.

86

   Om de aard van deze regels te bepalen trachten we eerst aan te geven wat een bevel is. Wie beveelt, stelt zich een toestand in de toekomst voor, die hij goed of afkeurt, wil of niet wil. Hij moet verder de macht bezitten, en deze ook willen gebruiken, om door anderen de toestand, die hij wenst, te doen realiseren. Daartoe legt hij die wil op aan zijn ondergeschikten, hij beveelt. Er is dus een waardering en een gezagsuitoefening die op die waardering steunt. In het aanvullend recht zijn deze beide er ook, doch zij verschillen: de waardering is zwakker, de gezagsuitoefening van anderen aard dan bij het dwingende recht.

86

   Mais que sont alors ces règles? Essayons d’abord pour les déterminer de définir ce qu’est un ordre. Celui qui ordonne imagine une situation future, qu’il approuve ou désapprouve, qu’il veut ou qu’il ne veut pas. Il faut, en outre, disposer du pouvoir et vouloir en disposer, pour faire réaliser par d’autres la situation souhaitée. A cet effet il impose cette volonté à ses sujets, il ordonne. Il existe donc une appréciation et un exercice du pouvoir fondé sur cette appréciation. Dans le droit supplétif ces deux éléments se retrouvent, mais ils n’y présentent pas le même caractère: l’appréciation est plus faible, moins stricte et l’exercice du pouvoir est d’une autre nature que dans le droit impératif.

87

Ook de wetgever, die gemeenschap van goederen als dispositief recht voorschrijft, acht de toestand, die bij zulk een regeling ontstaat, in het algemeen te verkiezen. Hij is zich er echter van bewust, dat de omstandigheden van zodanige aard kunnen zijn, dat zijn oordeel niet meer juist is. Hij laat daarom afwijking toe. De wenselijkheid van uitzonderingen is altijd denkbaar, doch bij de dwingende regel is de wetgever zo zeer van de richtigheid (juistheid) van wat hij voorschrijft overtuigd, dat hij dat bezwaar op de koop toe neemt. Hier is het anders. Omdat de waardering een zwakkere is, is de gezagsuitoefening een andere. De wetgever beveelt hier, maar hij “schrijft voor” in de letterlijke zin, stelt een richtsnoer op. Door de gezagsverhouding, die tussen wetgever en rechter bestaat, krijgt dit richtsnoer indirect bindende kracht voor de individuen. Indien deze een geschil krijgen, wordt de rechter verplicht overeenkomstig het richtsnoer te vonnissen.pagina-28

87

Il est vrai que le législateur qui prescrit la communauté universelle comme droit supplétif juge préférable, en général, la situation que crée ce régime matrimonial, mais il a conscience du fait que son opinion peut, dans certaines circonstances, cesser d’être juste et il permet la dérogation. Bien qu’il semble, en théorie, toujours désirable d’admettre des exceptions à toute règle, le législateur en exclut la possibilité pour les règles impératives: la justesse de sa prescription lui paraît alors tellement persuasive qu’il accepte cet inconvénient par surcroît. Il en est autrement pour le droit supplétif: parce que l’appréciation est plus faible, le pouvoir du législateur est exercé d’une autre façon; il n’ordonne plus, il „prescrit” dans le sens littéral du mot, il établit une directive. Par la subordination du juge au législateur, cette directive reçoit indirectement force obligatoire vis-à-vis des individus; en cas de différend entre ceux-ci, le juge est obligé de statuer conformément à cette directive.

88

   In het dwingend recht ligt een dubbel bevel: een aan de individuen, die aan de wet onderworpen zijn en een aan de Staatsorganen die met de handhaving van de wet zijn belast. Bij het aanvullend recht is er alleen het tweede. Tot de individuen wordt geen bevel gericht. Zij kunnen anders. Hebben zij van hun bevoegdheid geen gebruik gemaakt, pagina-28dan moet de rechter het richtsnoer volgen, dat hem door de wetgever in handen is gelegd. Men voelt echter dat dit volgen van een richtsnoer iets anders is dan het handhaven van een bevel. Het eerste zal ongetwijfeld een soepeler houding vragen dan het tweede. Van de onverbiddelijke gehoorzaamheid, die het bevel verlangt, is geen sprake meer. Wij zullen zien hoezeer dit bij de rechtsvinding van belang is.

88

   Le droit impératif contient un double commandement: l’un s’adresse aux individus assujettis à la loi, l’autre aux organes de l’Etat chargés du maintien de la loi. Dans le droit supplétif on ne trouve que le second commandement. Aucun ordre n’est adressé aux individus: ils ont une certaine liberté d’action. S’ils n’ont pas usé de cette liberté, le juge est tenu de suivre la directive que lui a confiée le législateur. On comprend que l’observation de cette directive soit autre chose que le maintien d’un ordre. La directive demande pagina-30sans doute un maniement plus souple que le commandement. Ici, il n’est plus question de l’obéissance inexorable qu’exige le commandement. Nous verrons l’importance de ce fait pour la découverte du droit.

89

   Hier moet nog op een andere zijde van het aanvullend recht de aandacht worden gevestigd, meer in het bijzonder op het aanvullend recht in engere zin: de completering van de contractregel. Dit is niet alleen waardering, het is ook ordening. Tot nu toe veronderstelden wij, dat de wetgever zekere bevelen of voorschriften geeft, omdat hij bepaalde toestanden wil realiseren. Hij meent, dat het goed is, indien wordt verwezenlijkt wat hij begeert, het is de gerechtigheid, die hij zoekt. Wat dat precies betekent, laten we voorlopig nog rusten, de verwijzing naar de gerechtigheid moge hier voldoende zijn om uit te drukken, dat het om een waardering gaat, een ethische eis.

89

   Il importe à ce propos d’appeler l’attention sur un autre aspect du droit supplétif, notamment du droit supplétif dans un sens plus étroit qui consiste à compléter la règle contractuelle. Ceci n’est pas seulement appréciation; c’est aussi ordonnancement. Jusqu’ici nous avons supposé que le législateur donne des ordres ou des prescriptions en vue d’établir certaines situations voulues par lui. Il croit bon de réaliser ce qu’il souhaite, c’est la justice qu’il recherche. Nous laissons de côté pour le moment ce que ça veut dire exactement. Que la mention du terme justice suffise pour exprimer qu’il s’agit, ici, d’une appréciation, d’une exigence éthique.

90

In het aanvullend recht echter geeft de rechter ook regels, niet om hun inhoud, maar omdat het beter is dàt er een regeling getroffen is, onverschillig welke, dan dat het onzeker blijft, wat behoort te geschieden. Uit hetgeen voorafgaat is al duidelijk, dat rechtsvinding niet altijd eenvoudig is — het kan van belang zijn de twijfel op te heffen. In verband met de noodzaak voor partijen om te kunnen handelen zonder de tijd, en misschien zelfs de mogelijkheid, te hebben om te onderzoeken, wat er precies moet gebeuren, is het gewenst, dat ergens een uitsluitsel is te vinden over wat behoort. De rechtszekerheid wordt een waarde op zichzelf en het is mede deze, die de wetgever nastreeft in het aanvullend recht. Rechtszekerheid kan op een bepaald punt van groter belang zijn dan het recht zelf. Een deel van de bepalingen over contractenrecht dient enkel die zekerheid.

90

Dans le droit supplétif le législateur édicté aussi certaines règles, non pas en vue de leur contenu, mais parce qu’il vaut mieux établir une réglementation même quelconque, que laisser incertain ce qui doit se produire. De ce qui précède il résulte déjà qu’il n’est pas toujours facile de trouver le droit — il peut être important de dissiper les doutes. Comme les parties se trouvent parfois dans la nécessité d’agir sans avoir le temps ou même la possibilité de rechercher à quoi elles sont tenues, il est désirable de pouvoir trouver quelque part une réponse définitive à la question de savoir ce qui est dû. La sécurité du droit devient une valeur indépendante. C’est elle, en outre, que le législateur poursuit dans le droit supplétif; le droit supplétif peut, sur certains points, être d’une plus grande importance que le droit même. Une partie des dispositions relatives au droit contractuel ne sert qu’à assurer cette sécurité.

91

Om een voorbeeld te geven: toen de wetgever bepaalde, dat de schuldenaar zijn schuld moet betalen ten huize van de schuldeiser was dat niet ompagina-29dat hij het zoveel beter vindt, dat de schuldenaar dit loopje doet, maar omdat het nodig is uit te maken, wie het doen moet. In andere voorschriften wordt ordening èn waardering beoogd: de zaak moet geregeld worden, daarom liever dit dan iets anders. Doch groot is het verschil niet.pagina-29

91

Voici un exemple: lorsque le législateur prescrit que le payement doit être fait au domicile du créancier (art. 1429 Ce.11. 1247 Ce.) le motif n’en est pas qu’il serait préférable de charger le débiteur de cette course, mais qu’il est nécessaire de trancher la question de savoir laquelle des deux parties doit se déplacer. Il est d’autres prescriptions qui visent à la fois la réglementation et l’appréciation et dont voici la tendance: le point en question doit être réglé, nous préférons telle réglementation à telle autre, mais il n’y a pas de grande différence.

92

   Bij ordening neemt de wetgever de vermoedelijke wil van partijen als uitgangspunt. Als het B.W. bepaalt, dat bij voldoening van hoofdsom zonder voorbehoud van rente de schuldenaar ook van de laatste is bevrijd, dan heeft de wetgever dit zo bepaalt omdat hij veronderstelt dat in zo’n geval sprake zal zijn geweest van voldoening van de rente. Hier staat het erbij, doch niet steeds is dat het geval. Hieruit volgt, dat de regel niet geldt indien het tegendeel blijkt, ook al zijn partijen niet uitdrukkelijk afgeweken.

92

   Pour la réglementation d’une certaine matière, c’est la volonté présumée des parties qui sert de point de départ au législateur. pagina-31Si, dans l’art. 1806 C.c.n. (1908 C.c.f.) il prescrit que la quittance du capital, donnée sans réserve des intérêts en opère la libération, c’est qu’il présume le payement des intérêts. Cette présomption se lit ici dans le texte, mais il n’en est pas toujours ainsi. Il en résulte que la règle ne vaut pas si le contraire est établi, et cela même si les parties n’y ont pas dérogé de façon expresse.

93

   De wetgever gaat bij het aanvullend recht net zo te werk als de rechter bij de uitlegging van overeenkomsten. Enerzijds bouwt hij voort op de uitgesproken wil en onderzoekt, wat deze naar de bedoeling van partijen vermoedelijk heeft ingesloten — in zover is zijn onderzoek historisch en psychologisch — anderzijds stelt hij vast wat, gegeven de wilsverklaringen van partijen, billijk en rechtvaardig genoemd kan worden, is zijn arbeid er een van waardering en rechtsvinding.

93

   Le procédé dont se sert le législateur pour l’élaboration du droit supplétif est identique à celui du juge lorsqu’il interprète des conventions. D’une part, le législateur construit ses règles sur la volonté exprimée des parties tout en recherchant ce qu’elle implique probablement, conformément à l’intention des parties — en ce sens ces recherches sont d’une nature historique et psychologique; d’autre part, il détermine ce qui — d’après les déclarations de volonté des parties — peut être considéré comme équitable et juste; alors son activité consiste à apprécier et à trouver le droit.

94

   Het is volkomen onjuist dit laatste uit te schakelen en in het aanvullend recht alleen de vermoedelijke wil van partijen te zien. In het dispositieve recht in engere zin is het dat nooit. De wetgever heeft niet de gemeenschap van goederen tot wettelijk huwelijksgoederenrecht gemaakt in de veronderstelling, dat de meerderheid van de huwende paren dit wil — in hoeverre begrijpen zij immers het verschil tussen al dan niet gemeenschap van goederen? — maar omdat hij, wetgever, deze vorm van huwelijksgoederenrecht de beste, de rechtvaardigste vindt.

94

   Il est complètement faux d’éliminer ces derniers éléments et de ne voir dans le droit supplétif que la volonté présumée des parties. Pour le droit supplétif dans son sens étroit, il n’en est jamais ainsi. Le législateur n’a pas constitué la communauté universelle en régime légal, parce que, à son avis, la plupart des futurs époux le désirent — ceux-ci ne comprennent que rarement la portée des différents régimes matrimoniaux — mais parce que lui, législateur, considère la communauté universelle comme le régime le meilleur et le plus équitable.

95

Ook in het aanvullend recht in engere zin gaat de waardering boven de ordening. De betekenis van de vermoedelijke wil van partijen is dikwijls niet meer dan een negatieve. De wetgever schept niet een regeling, omdat hij vermoedt, dat partijen het zo willen, maar hij onthoudt zich van aanvullende voorschriften, indien hij vermoedt, dat partijen ze niet zullen willen. Immers, doet hij dat niet, dan bereikt hij toch niets. Onze wet kent voorbeelden genoeg van zulke mislukte regelingen, denk b.v. aan de bepalingen in het B.W. over vermindering van de huur bij misoogst. Dergelijke bepalingen worden in de praktijk standvastig genegeerd.pagina-30

95

Dans le droit supplétif, dans son sens étroit, c’est aussi l’idée de l’appréciation qui prime celle de la réglementation. Souvent la volonté présumée des parties n’a qu’une importance négative. Le législateur ne crée pas alors une réglementation, parce qu’il la présume conforme à la volonté des parties, mais il s’abstient d’édicter des dispositions supplétives, lorsqu’il présume qu’elles seront rejetées par les parties. C’est qu’il n’arriverait à aucun résultat s’il agissait autrement. Notre loi connaît des exemples de telles réglementations ratées; que l’on pense aux dispositions de l’art. 1628 C.c.n. prévoyant une diminution de prix de la location en cas de récolte déficitaire, dispositions écartées constamment dans la pratique.23

96

   Hoezeer echter ook in het aanvullend recht het streven naar gerechtigheid domineert ten opzichte van dat naar rechtszekerheid29, blijkt wel als men let op de nieuwe regelingen die in onze tijd gemaakt zijn. De strijd gaat dan ook voor wat betreft het aanvullende recht om het wenselijke, niet pagina-30om het gebruikelijke. Denk bijvoorbeeld aan het arbeidscontract en de naamloze vennootschap.

96

   La prépondérance, dans le droit supplétif, de la tendance à la pagina-32justice par rapport à la recherche de la sécurité du droit, se voit le plus clairement dans les nouvelles réglementations actuelles.24Le droit supplétif s’efforce avant tout de réaliser ce qui est désirable et non pas ce qui est d’usage. Que l’on pense au contrat de travail et à la société anonyme.

97

   Zeer duidelijk komt dit naar voren, als de wetgever een bepaling opstelt waarvan aan de ene kant wel mag worden afgeweken en aan de andere kant niet, zoals bijvoorbeeld de bepaling over schadeloosstelling bij onrechtmatige opzegging van het arbeidscontract. Ten nadele van de arbeider mag het bedrag niet lager worden gesteld dan de wet doet. In zoverre is hier sprake van dwingend recht. Ten nadele van de werkgever mag het wel en hier heeft het voorschrift aanvullend karakter. Hoe kan dit nu ten aanzien van de één vermoedelijke wil, ten aanzien van de ander waardering zijn? Van een vermoedelijke wil is hier geen sprake: voor beide gevallen vindt de wetgever zijn regeling de rechtvaardige. Voor zover het echter om de arbeider gaat, acht de wetgever de eigen regeling zo veel rechtvaardiger, dat hij meent dat deze moet worden opgelegd; de werkgever laat hij vrij met minder genoegen te nemen.

97

   C’est ce qui se dessine très nettement dans les dispositions auxquelles l’une des parties peut déroger, tandis qu’elles sont impératives à l’égard de l’autre partie, par exemple l’article 1639/ C.c.n. traitant des dommages intérêts en cas de résiliation abusive du contrat de travail (1780 Ce). L’indemnité ne peut pas être fixée, au préjudice de l’ouvrier, à un montant inférieur au taux légal. Jusque là, c’est du droit impératif. Au préjudice de l’employeur par contre, on peut diminuer l’indemnité légale; à cet égard la disposition a donc un caractère dispositif, supplétif. Comment cette disposition pourrait-elle être basée sur une volonté présumée vis-à-vis de l’une des parties et envers l’autre sur une appréciation d’après l’équité? Il n’est pas ici question d’une volonté présumée: le législateur croit juste sa réglementation pour les deux hypothèses: seulement à l’égard de l’ouvrier il la croit juste à un point tel qu’elle doit être imposée impérativement; il laise à l’employeur la faculté de se contenter d’une indemnité plus réduite.

98

   Dit karakter van waardering blijkt vooral duidelijk als de wetgever afwijking alleen in een bepaalde vorm toestaat. Weer geeft de arbeidscontractregeling voorbeelden. Van verscheidene voorschriften kan wel worden afgeweken, doch alleen schriftelijk of bij reglement. Dan wil de wetgever niet zo ver gaan, dat hij zijn wil oplegt, maar hij wenst, dat partijen zich van zijn oordeel goed bewust zullen zijn en dat zij voor afwijking een vorm kiezen, die van zulk een bewustzijn blijk geeft. Typisch is hier het karakter vanpagina-31waardering: meer dan het gewone aanvullend recht, minder dan het dwingende. Het is semi-dwingend recht.

98

   Ce caractère d’appréciation se manifeste surtout lorsque le législateur permet la dérogation dans une forme déterminée. C’est encore à la réglementation du contrat de travail que nous empruntons des exemples. On peut déroger à plusieurs prescriptions pagina-33(art. 1638e, par exemple) mais uniquement par écrit ou règlement. Alors le législateur ne veut pas aller jusqu’à imposer sa volonté, mais il désire que les parties connaissent bien son opinion et qu’elles choisissent, pour y déroger, une forme dont cette connaissance résulte. L’appréciation présente ici un caractère typique, elle est plus forte que dans les lois supplétives, moins forte que dans le droit impératif. C’est du droit semi-impératif.

99

   Zo ligt het aanvullend recht tussen het dwingende bevel van de wetgever en de op belofte steunende gebondenheid. Door naar vermoedelijke, niet uitgesproken, beloften te zoeken, raakt het het laatste — doordat het een waardeoordeel van de wetgever inhoudt het eerste. Er ligt een erkenning van de gebondenheid aan de belofte in, doordat het terugtreedt zodra van een verklaring in andere zin blijkt. Het is echter tegelijkertijd een waardering van de kant van de gemeenschapsorganen, die, zij het langs indirecte weg, wordt doorgezet. Zouden wij naast het “gij moet”, het “gij moogt”, het “ik zal” in de vorige paragrafen ook hier zulk een korte formule willen stellen, dan kan het niets anders zijn dan het zoveel slappere “het behoort”.pagina-31

99

   C’est ainsi que le droit supplétif se trouve entre l’ordre coercitif du législateur d’une part, et la force obligatoire de la promesse de l’autre. Par sa recherche de promesses présumées, non encore prononcées, il se rapproche de cette force obligatoire; par son contenu qui traduit une appréciation de valeurs morales de la part du législateur il tient de cet ordre coercitif. Le droit supplétif reconnait la force obligatoire de la promesse en ce qu’il se retire devant une déclaration de volonté dérogatoire, mais il exprime en même temps les conceptions morales des organes publics, conceptions qui sont réalisées d’une façon indirecte. S’il fallait aussi juxtaposer aux maximes „tu dois”, „tu peux”, la maxime „je ferai”, comme nous l’avons vu aux paragraphes précédents, nous en serions réduits à choisir ici la formule beaucoup plus faible: „il convient”.

100

§ 7 Aanvullend en dwingend recht, vervolg. Openbare orde en goede zeden, sanctie.

   Hebben wij in de vorige paragraaf aangegeven wat het verschil in aard is tussen dwingend en aanvullend recht, thans moeten wij nog een ogenblik stilstaan bij de vraag, wanneer een bepaalde regel dwingend is. Een algemeen criterium is daarvoor niet te geven. Het is een vraag van interpretatie of een regel dwingend dan wel aanvullend recht inhoudt. De wet op de Algemene Bepalingen, die ons daarbij tot leidraad moet zijn, helpt ons niet. Als de wet zegt dat er geen handelingen of overeenkomsten zijn waardoor aan de wetten, die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben, hun geldingskracht ontnomen wordt, zegt zij niet veel anders dan dat dwingend recht dwingend recht is.

100

§ 7 Le droit supplétif et le droit impératif (suite). L’ordre public et les bonnes mœurs; la sanction.

   Dans le paragraphe précédent, nous avons indiqué la différence de nature entre le droit impératif et le droit supplétif; il importe de s’arrêter maintenant un moment à la question de savoir dans quelles conditions une règle doit être considérée comme impérative, etc. Un critère général ne peut pas être donné à cet effet. C’est une question d’interprétation que de savoir si une règle contient du droit impératif ou du droit supplétif. L’article 14 de la loi A.B. contenant les dispositions générales, qui devrait nous servir de quide, n’est d’aucune utilité. Lorsque la loi dit: „On ne peut déroger par des actes ou des conventions aux lois qui intéressent l’ordre public ou les bonnes mœurs”, elle nous apprend seulement que le droit impératif est du droit impératif.

101

Wanneer heeft een wet op de openbare orde of de goede zeden betrekking? De verwijzing brengt ons niet verder. “Openbare orde” is de term, die men gebruikt indien men te kennen wil geven, dat aan een norm bijzonder gewicht toekomt. In het internationaal privaatrecht dient zij om aan te geven, dat onder de in deze Staat geldende regels er zijn van zulk een importantie, dat zij moeten worden toegepast, ook indien naar algemenen regel het vreemde recht de verhouding zou beheersen. In het procesrecht duidt de term openbare orde op de regels, die de rechter heeft toe te passen, ook indien partijen er geen beroep op hebben gedaan.pagina-32 In ons verband heeft de term geen ander doel dan om de regels van dwingend recht te karakteriseren. Het is nog niemand gelukt uit het begrip “openbare orde” een criterium af te leiden, dat bij het maken van een onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht van enig nut zou kunnen zijn. “Van openbare orde” en “dwingend” is in ons verband synoniem.

101

Quand est-ce qu’une loi touche à l’ordre public ou aux bonnes mœurs? L’emploi de ces termes pagina-34n’avance pas beaucoup nos recherches. On se sert du terme „ordre public” lorsqu’on veut souligner l’importance particulière d’une norme. Dans le droit international privé on se sert de ce terme pour exprimer qu’il existe dans notre Etat des règles d’une importance telle que leur application s’impose, même si, en vertu d’une règle générale, le droit étranger devait régir le rapport en question. Dans le droit de procédure il doit indiquer les règles que le juge doit appliquer même si elles n’ont pas été invoquées par les parties. Pour le point qui nous occupe en ce moment, ce terme ne tend qu’à caractériser les règles de droit impératif; cependant personne n’a réussi à dégager de la notion „ordre public” un critère qui serait utile pour la distinction des lois supplétives et impératives. Pour l’étude de notre sujet es termes „ordre public” et „impératif” sont synonymes.

102

   Wat de goede zeden betreft, het B.W. gebruikt deze term herhaaldelijk, om naar regels van ongeschreven recht te verwijzen. Een overeenkomst is nietig, wanneer haar oorzaak strijdig is met de goede zeden. In uiterste wilsbeschikkingen wordt een voorwaarde, die in strijd is met de goede zeden, voor niet geschreven gehouden, een vereniging mag zich niet een doel stellen in strijd met de goede zeden enz. In deze voorbeelden wordt aan de rechter opgedragen het recht te zoeken. Ook deze regels zijn van dwingende aard. In de wet Algemene Bepalingen schijnt de term goede zeden eenpagina-32 andere strekking te hebben. Goede zeden en wet, ongeschreven en geschreven regels, worden niet naast elkaar gesteld, maar de wet spreekt van bepalingen, die de goede zeden betreffen. Wat dat naast de openbare orde betekent, is niet duidelijk. Er is dus wat voor te zeggen om de wet A.B. te lezen op de wijze, waarop Planiol30 het corresponderende artikel van de Code omzet:

Een rechtshandeling is nietig als deze in strijd is met de wetten die de openbare orde betreffen of met de goede zeden. (vert. lhc)

102

   Quant aux bonnes mœurs, la loi se sert souvent de ce terme, lorsqu’elle veut renvoyer à des règles de droit non écrites. Une convention est nulle lorsque sa cause est contraire aux bonnes mœurs (1371,1373 C.c.n.: C. 1131,1132 C.civ.). Dans les dispositions de dernière volonté, les conditions contraires aux bonnes mœurs sont réputées non écrites (935 C.c.n. 900 Ce), une association ne peut être formée dans un but contraire aux bonnes mœurs (1690 C.c.n.) etc. Ici le juge est chargé de découvrir le droit; ces règles sont de nature „impérative”. Il semble que, dans l’art.14, ce terme a une autre signification. En effet, cet article ne juxtapose pas les bonnes mœurs et la loi, les règles non écrites et les règles écrites, il parle de dispositions légales relatives aux bonnes mœurs. On ne voit pas ce que ce terme veut dire par opposition à „ordre public”. On pourrait donc défendre la permutation des termes de l’art. 6 du Code civil proposée par Planiol25:

Un acte juridique est nul s’il est contraire soit aux lois qui intéressent l’ordre public, soit aux bonnes mœurs.

103

   Van veel belang is dit niet. Zou het betreffende artikel in de wet A.B.al niet die strekking hebben, ook de bepalingen uit het B.W. stellen grenzen aan de individuele beschikkingsbevoegdheid. Het artikel in de wet A.B. doet niet anders dan eraan herinneren, dàt er dwingend privaatrecht is. De wetgever kàn in het privaatrecht bevelen geven en hij scherpt het nog eens in, dat hij het soms doet en ook dat hij erkent, dat privaatrechtelijke regels zelfs een bevel kunnen bevatten als de norm niet uitdrukkelijk is geformuleerd. Het is echter zeker niet zo, dat hij aan die norm altijd de sanctie van nietigheid verbindt, d.w.z. van het niet bestaan van de belofte, die in strijd met het bevel is gegeven. “Gij zult geen bedrog plegen bij het sluiten van een overeenkomst” is even goed een bevel als: “gij zult niet een ambtenaar door geld bewegen tot een handeling in strijd met zijn ambtsplicht.”

103

   La question n’est pas d’un grand intérêt. Même si l’art. 14 n’avait pas cette portée, les dispositions du Code Civ. néerl. tracent les limites dans lesquelles les individus peuvent librement disposer. D’art. 14 se borne à rappeler qu’il existe du droit impératif. Le législateur peut ordonner, il rappelle aux individus qu’il le fait pagina-35parfois et que le droit peut impliquer un ordre même en l’absence d’une norme formulée d’une façon expresse. Cependant le législateur est loin d’attacher à toute norme une sanction de nullité, c’est-à-dire de non- existence de la promesse contraire à l’ordre. La règle „tu ne commettras pas de dol lorsque tu conclus un contrat”, est tout autant un ordre que „tu n’inciteras pas un fonctionnaire à des actes contraires à son devoir officiel”.

104

Toch is in het laatste geval de handeling nietig in die zin, dat noch de ambtenaar, noch zijn medecontractant gebonden is, terwijl in het eerste geval alleenpagina-33 de bedrogene zich niet gebonden hoeft te achten. De handeling is, gelijk men zegt, vernietigbaar. Het recht zou zijn doel voorbijschieten, indien ook de bedrieger zich op de ongeldigheid zou mogen beroepen als gevolg van overtreding van een wetsbevel. Naast bevelen, verloven en voorschriften ter aanvulling van belofterecht, bevat de burgerlijke wet ook sancties, d.w.z. regelingen van het rechtsgevolg van overtreding van een rechtsnorm of niet nakoming van een belofte. Indirecte middelen dus om af te dwingen wat het recht oplegt; nadelige gevolgen voor hem, die zich daaraan niet stoort. Hiertoe behoren de vernietiging en ontbinding van overeenkomsten, de vrijwaring, de executie, de inkorting in het erfrecht, enz.

104

Pourtant, dans cette dernière hypothèse, l’acte est nul de telle façon que ni le fonctionnaire ni son co-contractant ne sont liés, tandis que, dans la première hypothèse seule la victime du dol peut s’estimer non engagée. L’acte est, comme on le dit, annulable (Comparez l’art. 1370 C.c.n. ( = 1130 C.civ.) avec l’art. 1364 ( = 1116 C.civ.) juncto 1485 C.c.n. ( = 1117 C.civ.). Le droit dépasserait son but, si „le fraudeur”, lui aussi, pouvait invoquer la non-validité de l’acte en vertu de la contravention à l’ordre légal. A côté des commandements, autorisations et prescriptions qui suppléent le droit des promesses, la loi civile contient encore des sanctions, c’est-à-dire des réglementations des effets juridiques de la contravention à la norme ou de la non-exécution d’une promesse. Ce sont des moyens indirects qui forcent l’observation des préceptes légaux et qui entraînent des suites préjudiciables à ceux qui les ignorent. Constituent de telles sanctions: l’annulation et la résolution, la garantie, l’exécution judiciaire ou forcée, la réduction dans le droit des successions, etc.

105

Die sancties vormen een ingewikkeld systeem—overtreding van een bevel heeft volstrekt niet altijd ongeldigheid voor het recht van de verboden handeling pagina-33tot gevolg: de vernietigbaarheid — in tegenstelling met de nietigheid — waarop ik boven wees, toont het aan. Een ander voorbeeld geeft de inkorting op grond van overtreding van de bepalingen betreffende de legitieme portie. Het wettelijk erfdeel stelt een grens aan de testeervrijheid, in zoverre is het dwingend recht: van de bevoegdheid, zich op de legitieme te beroepen, kan de erfgenaam niet bij overeenkomst met de erflater afstand doen. Echter, als de erflater tegen de wettelijke regeling handelt en de legitimaris geen inkorting eist, heeft de beschikking van de erflater volledig effect.

105

Ces sanctions forment un ensemble compliqué. La violation d’un ordre n’entraîne pas nécessairement toujours de plein droit la non-validité d’un acte interdit: l’annulabilité — par opposition à la nullité —, nous l’avons déjà vu, le prouve. Un autre exemple nous est donné par la réduction en cas d’atteinte à la réserve. La réserve restreint la liberté de tester, jusque-là c’est du droit impératif: l’héritier ne peut pas renoncer à la réserve par convention avec le de cujus. Mais si le de cujus n’observe pas la réglementation légale, et si l’héritier réservataire ne demande pas la réduction, la disposition produit tous ses effets.

106

   Hier vertoont zich een eigenaardigheid van het privaatrecht, die voor dat deel van het recht van centrale betekenis is: de privaatrechtelijke sancties geven het individu recht, een plicht leggen ze niet op. Burgerlijk recht wordt in het burgerlijk proces gehandhaafd en voor het burgerlijk proces is essentieel, dat de individuele burger naar eigen inzicht al dan niet een proces begint. De handhaving van het objectieve recht, ook voor zover het bevel van de wetgever is, is in handen gelegd van het individu.

106

   C’est ici que se manifeste une caractéristique du droit privé dont l’importance est centrale: ces sanctions donnent des droits à l’individu, elles n’imposent pas un devoir. Le droit civil est maintenu par la procédure civile et l’essentiel de cette procédure est que le citoyen en tant qu’ individu l’intente à son gré. Le maintien de ce pagina-36droit objectif, même comme ordre du législateur, est confié à l’individu.

107

De wetgever wil, dat de enige zoon bij vooroverlijden van de moeder minstens de helft van vaders versterf krijgt, doch hij beveelt het alleen voor zover de zoon het ook wil. En ook al wordt absolute nietigheid voorgeschreven, toch bestaat er afhankelijkheid van de individuele wil. Immers de nietigheid komt alleen aan het licht, indien deze voor de rechter wordt gehandhaafd, als dus een proces wordt aangevangen. En het opzetten van een civiel geding is geheel aan belanghebbenden overgelaten. In de wet op hetpagina-34 arbeidscontract staan talrijke bepalingen van dwingend recht. De wetgever zegt telkens: gij zult niet. Doch, indien de betrokkenen anders handelen en hij, die de nietigheid mocht inroepen, daarin berust, kraait er geen haan naar.

107

Le législateur veut qu’en cas de prédécès de sa mère, le fils unique reçoive ultérieurement au moins la moitié de la succession de son père, mais il ne l’ordonne que dans la mesure où le fils le veut également. Et même si la nullité de plein droit est prescrite, il existe une même dépendance envers la volonté de l’individu. En effet cette nullité n’apparaît que lorsque son maintien est invoqué devant le juge, donc lorsqu’un procès est intenté. En matière civile es intéressés ont toute liberté d’entreprendre une procédure. La loi sur le contrat de travail contient nombre de dispositions de droit impératif. Le législateur dit sans cesse: il est défendu de …. Mais si les intéressés agissent autrement et ne celui à qui l’action en nullité appartient acquiesce, cette infraction si sera ni vue ni connue.

108

   Hecht de wet aan haar bevelen zulk een gewicht, dat zij deze onvoorwaardelijk wenst te zien doorgezet, dan behoeft zij andere sancties dan de privaatrechtelijke. Het gebod: “gij zult niet doden”, heeft een privaatrechtelijke sanctie in de mogelijkheid van schadevergoeding, doch het heeft ook een strafrechtelijke sanctie. Toch zijn er ook in het Burgerlijk Wetboek gevallen aan te wijzen, waar Staatsorganen op naleving van de daar opgelegde plichten toezien. Het bevel aan de ouders in het Burgerlijk Wetboek hun kinderen op te voeden en te onderhouden, wordt door het Openbaar Ministerie en de Voogdijraad gehandhaafd. Als een ouder niet aan deze plicht voldoet, kan hij op hun verzoek uit de ouderlijke macht worden pagina-34ontzet. Het is echter de vraag of dit nog wel privaatrecht is. Die vraag stelt ons voor het probleem: wat is het kenmerkende van privaatrecht? Tot nu toe namen we dat begrip als vaststaand aan en omschreven het in § 1 als de regeling van het matschappelijk verkeer en familieverhoudingen. Het is duidelijk, dat dit nadere omlijning behoeft.

108

   Quand la loi croit ses ordres d’une importance telle que leur observation s’impose inconditionnellement, elle doit recourir à d’autres sanctions que celles du droit privé. Le commandement „tu ne tueras point” est sanctionné par l’art. 1406 C.c.n.Il l’est aussi par le droit criminel. Cependant, on peut indiquer également dans le Code Civil néerlandais des cas, où les organes publics veillent à l’observation des devoirs imposés. L’observation de la disposition de l’art. 353 C.c.n. — 355, 2 actuel — selon lequel les père et mère sont obligés d’entretenir et d’élever leurs enfants mineurs, est assurée par le Ministère public et le Conseil de Tutelle; sur leur demande le père ou la mère qui manque à ses devoirs peut être déchu de la puissance paternelle. Mais on peut se demander si cela est toujours du droit privé. Cette question nous met eu présence du problème: quelle est la caractéristique du droit privé? Jusqu’ici nous nous sommes servis de ce terme comme d’une notion constante; au § I nous l’avons défini comme la réglementation des rapports sociaux et familiaux. Il va sans dire que cette notion demande une délimitation plus précise.

109

   Het onderscheid tussen publiek en privaatrecht kan niet gelijkgesteld worden met het onderscheid tussen dwingend en aanvullend recht. Het mag waar zijn dat het publieke recht private overeenkomsten niet kan wijzigen31, maar het omgekeerde, namelijk dat alles waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken publiek recht is, is niet waar. Niemand heeft nog beweerd, dat de beperkingen van de contractsvrijheid in de wet op het arbeidscontract publiek recht zouden zijn.
   We hebben dit vraagstuk dus nader te bezien.

109

   La distinction du droit supplétif et du droit impératif ne peut pas être identifiée avec celle qui existe entre droit privé et droit public. La thèse romaine „jus publicum privatorum pactis mutari non potest” (D.II.14,38) est peut-être exacte, mais l’inverse: toute règle à laquelle on ne peut pas déroger par convention est une règle du droit public, n’est pas vrai. Personne n’a jamais soutenu que pagina-37les restrictions â la liberté contractuelle dans la loi sur le contrat de travail constituent du droit public.
   Le problème demande donc un examen plus approfondi.

110

§ 8 Privaat en publiek recht.

   Dit is een oud strijdpunt. Men twist over de vraag of bepaalde delen van de rechtswetenschap, het burgerlijk procesrecht b.v., tot het privaat- of publiekrecht behoren, een vraag van classificering, die ons koud kan laten. Men twist ook — en dit is belangrijker — over de vraag of bepaalde rechtsverhoudingen, omdat zij van publiekrechtelijke aard zijn, al dan niet mede door de regels van privaatrecht worden beheerst. De Staat en zijn onderdanen treden voortdurend in verpagina-35houdingen, die met de betrekkingen in het verkeer tussen particulieren grote gelijkenis vertonen.

110

§ 8 Droit privé et droit public.

   Nous sommes en présence d’un point controversé depuis toujours. On discute de la question de savoir si certaines parties de la science juridique, la procédure civile, par exemple, appartiennent au droit privé ou au droit public. C’est une question de classification qui nous importe peu. Plus importante est celle de savoir si certaines relations juridiques, en raison de leur caractère de droit public, sont ou ne sont pas également en partie régies par les régies de droit privé. L’Etat et ses sujets entrent sans cesse dans des rapports qui ressemblent beaucoup à ceux existant dans le commerce social entre des personnes privées.

111

Niemand betwist, dat de Staat ook door het privaatrecht gebonden kan worden: de aankoop van een perceel voor administratie doeleinden is aan de gewone rechtsregels onderworpen. Doch als de Staat iemand als ambtenaar aanstelt, wordt dan ook die verhouding door het privaatrecht beheerst? De verhouding van de onderwijzer bij het openbare onderwijs tot het gemeentebestuur vertoont grote gelijkenis met die van zijn collega bij het bijzonder onderwijs tot het schoolbestuur. De laatste verhouding is er een van privaatrecht, doch de eerste? Mag de gemeente de onderwijzer ontslaan of zijn salaris verminderen tegen zijn wil? Kan in het Burgerlijk Wetboek het antwoord op die vragen worden gevonden? Deze en dergelijke problemen doen zich pagina-35voor. De openbare onderwijzer is ambtenaar. Heeft de ambtenaar een recht tegen het gemeentebestuur en kan hij dat recht voor de burgerlijke rechter handhaven? Tot voor kort was dit ook voor de praktijk een vraag, thans geeft de Ambtenarenwet (1929) het antwoord. Doch de vraag naar de principiële tegenstelling blijft.

111

Personne ne conteste que l’Etat aussi puisse être lié par le droit privé: l’achat d’un immeuble à des fins administratives est soumis aux règles de droit commun. Mais la relation qui naît lorsqu’une personne est nommée fonctionnaire par l’Etat est-elle aussi régie par le droit privé? Les rapports entre l’instituteur public et la municipalité ressemblent beaucoup à ceux existant entre son collègue d’un établissement d’enseignement privé et le conseil d’administration. Ce rapport-ci relève du droit privé, mais de quoi relève l’autre rapport? Est-ce que la municipalité peut révoquer l’instituteur, ou réduire son salaire contre son gré? Les réponses à ces questions se trouvent-ils dans le Code Civil? De pareils problèmes se posent en effet. L’instituteur public est fonctionnaire. Le fonctionnaire a-t-il un droit envers la municipalité; ce droit peut-il être invoqué devant le juge civil? Il n’y a pas longtemps que cette question se posait dans la pratique, elle a été tranchée depuis par la loi sur les fonctionnaires (1929). Mais il demeure la question: quel est le principe qui domine cette opposition?

112

   Naast de ambtenaarsverhouding is er de kwestie van de aansprakelijkheid van de overheid voor onrechtmatige daad. Een schip stoot op een paal in een openbaar vaarwater en zinkt. Kan de gemeente, onder wiens toezicht dat vaarwater staat, wegens verwaarlozing van haar plicht tot onderhoud worden aangesproken?32 Of, een burgemeester meent op grond van de wet gerechtigd te zijn een koe te laten afmaken, die agressief en gevaarlijk is. De eigenaar ontkent het bestaan van die gebreken en dus ook het recht het dier te doden. Heeft hij recht op vergoeding?33 en zo meer. Waar bij ons iedere uitdrukkelijke regeling ontbreekt, komt de vraag hierop neer: is er sprake van onrechtmatige daad en is de burgerlijke rechter bevoegd deze geschillen te beoordelen, of zijn zaken als deze van publiekrechtelijke aard en aan de competentie van de burgerlijke rechter onttrokken?

112

A côté du problème des rapports entre l’Etat et ses fonctionnaires, il existe celui de la responsabilité civile de l’Etat. Un bateau heurtant un poteau placé dans une eau navigable publique coule bas. La municipalité qui doit surveiller cette eau peut-elle être pagina-38mise en cause pour avoir négligé son devoir d’entretien?26 Ou bien un maire se croit légalement autorisé à faire abattre une vache devenue enragée et dangereuse. Le propriétaire nie l’existence de ces vices et conteste le droit de tuer l’animal. A-t-il droit à des dommages-intérêts? etc. 27Comme dans notre droit toute réglementation à ce sujet fait défaut, le problème peut être réduit aux questions suivantes: est-ce que l’art. 1401 C.c.n. (1382 Ce.) est applicable?; le juge ordinaire peut-il connaître de ces différends, ou est-ce que ces contestations sont soustraites à sa compétence en raison de leur nature de droit public?

113

   Het is een vraag van eindeloze twist, die tot een uitgebreide jurisprudentie aanleiding heeft gegeven en nog niet tot rust is gekomen. En naast deze beide meest sprekende voorbeelden van grensgevallen zijn andere te stellen.34 De concessie is er een van. pagina-36
   In deze onzekerheid had men behoefte aan een criterium ter onderscheiding van privaat- en publiekrechtelijke verhoudingen. Daarmee zou, zo meende men, de oplossing van de moeilijkheden zijn gevonden.

113

   La question a été l’objet d’interminables querelles qui ont donné lieu à une jurisprudence étendue et qui ne se sont toujours pas apaisées. En dehors de ces deux exemples typiques, cas-limites, on en pourrait citer d’autres encore, 28telle la concession.
   Dans cette incertitude le besoin c’est fait sentir d’un critère en vue de la distinction des rapports de droit privé et de droit public. C’est ainsi qu’on a cru pouvoir trouver la solution de tous ces problèmes.

114

   Op allerlei wijze poogde men een tegenstelling te formuleren. Men zocht het criterium in de personen, tussen wie de verhouding bestaat, in het doel van de regeling, de te regelen belangen, in de normen zelf. In de personen: privaatrecht-verhoudingen tussen individuen, publiekrecht-verhoudingen tussen de Staat en particulieren. Werpt iemand tegen, dat, naar vaststaat, ook de Staat in privaatrechtelijke verhoudingen kan staan, dan zegt men: de Staat als zodanig en particulieren. Daarbij blijft echter de moeilijkheid, pagina-36wanneer de Staat dan als zodanig optreedt.

114

   De diverses manières on a tenté de définir l’opposition: droit privé—droit public. On a cherché le critère dans les personnes entre qui existe le rapport; dans le but de la réglementation, c’est-â-dire dans les intérêts à régler, dans les normes elles-mêmes. Le critère des personnes’, sont des rapports de droit privé ceux existant entre les individus, des rapports de droit public ceux entre l’Etat et les particuliers. Si l’on objecte que l’Etat lui aussi peut se trouver dans des rapports de droit privé — ce que personne ne conteste — on vous répond: L’Etat en tant que tel et des particuliers. Mais il reste la question de savoir dans quelles conditions l’Etat agit en tant qu’Etat.

115

Doet hij dit niet als hij een stuk grond koopt om er een administratiegebouw op te stichten? Tussen de belangen: algemeen en individueel. Opzoomer35 stelt:

in het publiekrecht is het geheel, in het privaatrecht het individu als doel te beschouwen.(vert. lhc)

Doch is afweging van algemeen en individueel belang niet grondslag van iedere rechtsregeling? Is hier ooit een ander onderscheid dan dat van meer en minder, dat zeker iedere scherpte, nodig om grenzen te trekken, mist? In het recht zelf, zeker, doch hoe?

115

Ne le fait-il pas lorsqu’il achète un terrain pour y élever un bureau administratif? Le critère d’après les intérêts à régler:On distingue les intérêts individuels des intérêts généraux.

Le but du droit public, c’est la totalité, celui du droit privé est pagina-39l’individu”

dit Opzoomer29, mais ne pèse-t-on pas toujours l’intérêt général et l’intérêt individuel avant même de jeter la base de toute réglementation juridique? Et les distinctions auxquelles l’on arrive ainsi ne sont-elles pas le plus souvent purement approximatives de cette netteté qui permet de tracer des limites? Reste le critère que l’on veut dégager des normes juridiques elles-mêmes, nous sommes d’accord, mais comment le trouve-t-on?

116

   Bij een poging uit deze verwarring te komen zullen wij één ding voorop moeten stellen. Er liggen hier twee vragen door elkaar, die verward zijn, maar toch onderscheiden moeten worden. Allereerst deze: kan tussen privaat- en publiekrechtelijke regels een onderscheid worden gemaakt, die in de aard van die regels zelf ligt, vergelijkbaar b.v. met die tussen dwingend en aanvullend recht, een scheiding dus, die voor iedere rechtsorde, los van tijd en plaats, geldt? En dan deze: maakt een bepaalde ordening, zoals bijvoorbeeld de huidige Nederlandse rechtsorde, dit onderscheid, en hoe. Dit is een vraag, die zich toespitst in deze praktische: is een bepaalde concrete verhouding onderworpen aan bepaalde regels van publiek of privaatrecht, een vraag, die niet anders beschouwd kan worden dan met behulp van de gegevens, die in het algemeen voor pagina-37rechtsvinding worden gebruikt en waarop dus het antwoord wisselt naar tijd en plaats, afhangt van positieve wetsbepalingen, jurisprudentie enz. Ook indien op de eerste vraag een positief antwoord kan worden gegeven, is nog niet zeker, dat daarin het antwoord op de tweede ligt opgesloten.

116

   Pour sortir de cette confusion nous mettons en avant qu’il faut ici clairement distinguer entre les deux questions suivantes: primo, est-ce que Ion peut établir entre les règles de droit privé et celles de droit public une distinction qui réside dans la nature même de ces règles, comme c’est le cas pour le droit supplétif et le droit impératif, donc une distinction valable pour tout ordre juridique de quelque temps ou lieu que ce soit? Secundo, est-ce qu’une certaine réglementation, par exemple celle des Pays-Bas de nos jours, fait cette distinction et de quelle façon? Cette question-ci revient à une autre de nature plus pratique: est-ce que tel ou tel rapport juridique concret est soumis à des règles de droit privé ou de droit public? On ne peut traiter cette question qu’à l’aide des moyens dont on se sert en général pour la découverte du droit: la réponse variera donc selon le temps et le lieu, elle dépendra de dispositions légales positives, de la jurisprudence, etc. Même s’il peut être répondu d’une façon positive à la première question, il n’est point certain que cette réponse implique la solution de la seconde.

117

   Wij beginnen met de eerste vraag.
   Tot nu toe wezen wij erop, dat het recht regels geeft over verplichtingen, die tussen de mensen onderling bestaan, dat het bevoegdheden kent, waardoor de een van de ander iets mag eisen, enz. Dit alles geldt in een bepaalde gemeenschap, binnen een bepaalde kring. Die kring is niet noodzakelijk, maar wél in onze tijd in hoofdzaak die van een tot Staat georganiseerd volk. Het recht vraagtpagina-37 uit zijn aard om handhaving. Bij een rechtsstrijd is een beslissing nodig, de uitspraak van de autoriteit die beslist moet voltrokken kunnen worden. Het is een Staatsorgaan, de rechter, die uitmaakt wat recht is — het zijn Staatsorganen, die voor de tenuitvoerlegging van de vonnissen zorgen.

117

   Nous commençons par la première question.
   Nous avons soutenu jusqu’ici que le droit donne des règles relatives à des obligations existant entre les individus, qu’il connaît donc des pouvoirs en vertu desquels l’un peut exiger quelque chose de l’autre, etc. Tout cela vaut dans une communauté déterminée, dans un certain cercle. Ce cercle et l’Etat ne sont pas nécessairement identiques, mais, de nos jours, il est le plus souvent celui
pagina-40d’une nation organisée en Etat. De sa nature, le droit demande d’être maintenu; une décision est nécessaire au litige, la sentence rendue par l’autorité qui décide doit être réalisable. C’est un organe de l’Etat, le juge, qui détermine droit, dans un cas précis, ce sont des organes de l’Etat qui veillent à l’exécution de ses jugements.

118

Doch niet alleen wordt het recht door staatsorganen gehandhaafd, het wordt ook door staatsorganen gevormd, althans geformuleerd. In de Staat is er een gezag, dat wetgevend is, dat zijn wil over het recht als recht oplegt. In § 1 zeiden wij dat een analyse van deze wetgevende macht buiten het kader van deze inleiding in het privaatrecht viel. Wij kunnen die uitspraak nu nader motiveren, omdat wij hier inderdaad te doen hebben met een onderscheid tussen twee soorten regels: die omtrent het gedrag van de aan het recht onderworpen individuen in een bepaalde gemeenschap en die omtrent de organisatie van de gemeenschap zelf.36 Ook de laatste zijn rechtsregels, regels van behoren die tot een systeem verenigd zijn, waarvan de naleving kan worden afgedwongen. Ook hier moet in concrete gevallen de beslissing worden gevonden, die evenmin als in het privaatrecht door enkel logische deductie wordt verkregen. Maar het zijn regels van een andere aard dan die van het gemene recht, omdat zij niet het gedrag in de gemeenschap, maar de rechtsvorming en rechtshandhaving zelf betreffen.

118

Mais les organes de l’Etat maintiennent non seulement le droit, ils le forment aussi, tout au moins le formulent-ils. Il existe dans l’Etat une autorité qui légifère, qui impose sa volonté juridique comme droit. Au § I nous avons déjà remarqué qu’une recherche sur ce pouvoir législatif dépasse le cadre de la présente introduction au droit privé. Nous pouvons maintenant motiver cette thèse d’une façon plus précise, parce qu’il s’agit ici d’une distinction de deux espèces différentes de règles: celles relatives au comportement des individus sujets de droit dans une société déterminée et celles relatives à l’organisation de cette communauté même30 Ces dernières règles sont également des règles de droit, des règles qui indiquent ce qui convient, groupées dans un système et dont l’observation peut être imposée. Ici encore, il faut trouver la décision dans des cas concrets. Pas plus que dans le droit privé cette décision n’est obtenue par voie de déduction logique. Mais la nature de ces règles diffère de celle des règles du droit commun en ce qu’elles ne concernent pas le comportement des individus dans la vie en société, mais la formation et le maintien du droit même.

119

Zó zijn privaat- en publiekrecht inderdaad te onderscheiden, of laat ik liever zeggen: het gemene recht of volksrecht en het staatsrecht. Enerzijds de regeling van koop, arbeidscontract, huwelijk ofpagina-38 eigendom, anderzijds de wijze waarop wetten tot stand komen, de rechterlijke macht is samengesteld, de verhouding tussen Koning en parlement is geregeld. Hier is een scheiding, die voor iedere rechtsorde onafhankelijk van tijd en plaats geldt: aan de ene kant de wijze waarop een rechtsoordeel wordt gevonden, wie daartoe bevoegd is en hoe de regels worden opgesteld, die hij daarbij volgt, aan de anderen kant de inhoud van die regels. De gedragsregel staat tegenover de regel van de vorming van die gedragsregel, de beslissing tegenover de aanwijzing, wie de beslissing mag geven, het recht in de georganiseerde gemeenschap tegenover de vorm van die organisatie.

119

C’est ainsi que l’on peut, en effet, distinguer entre le droit privé et le droit public, ou plutôt: „le droit commun” ou „populaire” et le droit constitutionnel. On voit, d’une part, les règles relatives à la rente, au contrat de travail, au mariage, à la propriété, d’autre part la manière dont les lois sont confectionnées, le pouvoir judiciaire composé, ou sont réglées les relations entre le Roi et le Parlement. Il existe ici une séparation, valable pour tout ordre juridique et indépendante du temps et du lieu: d’un côté la manière dont est trouvée une décision juridique, la compétence de ceux qui prononcent une telle sentence et la façon dont ils élaborent les règles à suivre à ce sujet; de l’autre, le contenu de ces règles. La règle de conduite se trouve en face de la règle relative à la formation de cette règle de conduite. Il en est de même pour la décision et la pagina-41désignation de celui qui a pouvoir de rendre la décision; le droit tel qu’il existe à l’intérieur d’une société organisée et la forme de cette organisation.

120

   Logisch gaat dus publiekrecht aan privaatrecht vooraf. We hebben pagina-38eerst uit te maken, wie recht spreken en recht vormen mag, vóór we de inhoud van zijn uitspraak mogen toetsen. Het privaatrecht staat, gelijk Bacon37 het uitdrukte, onder de voogdij van het publieke. Als men maar bedenkt, dat we hier de term “publiekrecht” gebruiken voor de staatsorganisatie, de constitutie. Daarnaast is het echter zeker ook waar, dat het bestaan van de gedragsregels, die de wetgevende macht vastlegt en op grond waarvan de rechter recht spreekt, reeds mèt het bestaan van de rechtsgemeenschap is gegeven, dat er dus al regels bestaan, voordat zij door een machthebber geformuleerd zijn. Het publiekrecht veronderstelt het privaatrecht.

120

   Donc, logiquement la droit public précède le droit privé. Il faut trancher d’abord la question de savoir qui peut juger et former du droit avant de pouvoir contrôler le contenu de ce jugement. Le droit privé, comme l’a exprimé Baco, est placé sous la tutelle du droit public.31 Il faut retenir que le terme „droit public” est employé ici pour l’organisation de l’Etat, pour la Constitution. Cependant il n’en est pas moins vrai que l’hypothèse d’une société juridique implique déjà l’existence de règles de conduite, fixées par le législateur et en vertu desquelles le juge rend la justice, et qu’il existe donc des règles, avant qu’elles aient été formulées par quelque pouvoir public. Le droit public présuppose le droit privé.

121

Het recht wordt wel gevormd, niet geschapen door de Staat — publiek recht gaat niet vóór privaatrecht, zij staan op één lijn. De Staat beschikt als machthebbende over het recht. Doch omgekeerd wordt de Staatsmacht omdat zij op het recht steunt, omdat er staatsrecht is, voortdurend van de beginselen van het gemene recht doordrongen. Doch hierover spreken wij nu niet. Het is nodig, om bij de vraag naar de verhouding tussen publiek- en privaatrecht stil te blijven staan.
   Immers het is duidelijk, dat wij met dit onderscheid nog maar weinig verder zijn gekomen ten aanzien van het probleem, waarmee we ons bezig houden. We moeten onze aandacht nog aan een ander verschijnsel wijden.

121

L’Etat forme, mais ne crée pas le droit — le droit public ne prime pas le droit privé; ils se trouvent sur le même plan. L’Etat a la puissance de disposer du droit. Mais, inversement, cette puissance de l’Etat est sans cesse pénétrée des principes du droit commun, parce qu’elle s’appuie sur le droit, parce qu’il existe du droit constitutionnel. Mais nous ne traiterons pas maintenant de cette question; il faut continuer l’examen de la distinction entre le droit privé et le droit public.
   En effet, il est évident que la séparation dont nous venons de traiter, n’est pas de nature à avancer beaucoup la solution de notre problème. Nous devons encore porter notre attention sur un autre phénomène.

122

   Dezelfde Staat, die tot het recht in betrekking staat, doordat hij zich met de handhaving en formulering van het recht belast, stelt zich nog andere doeleinden, zoals van oudsher de verdediging naar buiten,pagina-39 voorts de zorg voor de bodem, waarop het volk leeft (waterstaat), voor verkeersmiddelen, voor onderwijs en voor de zeer talrijke zaken, die hij in onze tijd onder zijn beheer brengt. Dit alles doet de Staat krachtens de macht, die hem toekomt, het gezag, dat hij weet uit te oefenen. Ten behoeve daarvan stelt hij regels op, die als zijn bevelen de aan zijn macht onderworpen personen binden. Hij doet dat op dezelfde wijze als hij het recht tussen individuen formuleert, door wetgeving. Wij hebben hier te maken met wat men gewoonlijk administratief recht noemt. Om die taak naar behoren te vervullen, behoeft de Staat personen, die in zijn dienst treden.   Hoe staan nu deze verhoudingen en regelingen tot de algemeen voorkomende van mensen onderling?pagina-39

122

   Le même Etat, qui se trouve en rapport avec le droit, en ce qu’il se charge de le maintenir et de le formuler, poursuit d’autres buts encore: la défense extérieure, de temps immémorial, la culture du sol qui nourrit la nation, l’organisation des moyens de transport, de l’enseignement et un grand nombre d’autres services qu’il soumet de nos jours à son administration. Il accomplit toutes ces œuvres en vertu de la puissance qui lui revient, en vertu du pouvoir qu’il sait exercer. C’est en vue de ces tâches qu’il établit des règles, qui, comme des commandements, lient les personnes qui lui sont assujetties. A cet effet, il procède de la même façon dont il formule pagina-42le droit valable entre les individus: par la législation. Il s’agit ici de ce que nous appelons d’ordinaire le droit administratif. Pour l’accomplissement de ces tâches il a besoin de personnes qui entrent à son service.
   Quel rapport ces relations et réglementations ont-elles avec celles qui existent généralement entre les individus?

123

   Onderscheiden zij zich door hun aard van de gewone? Zijn er dus twee ordeningen in het recht naast elkaar, aan welke beide wij onderworpen zijn, doch die elkaar niet raken? Men heeft het op allerlei wijze trachten te betogen. In Nederland waren het vooral Buys38 en Oppenheim39, die de voorstelling ingang deden vinden dat er in het publiekrecht een verhouding is van ondergeschiktheid en in het privaatrecht van gelijkheid.

123

   Est-ce qu’elles se distinguent par leur nature des relations et réglementations ordinaires? Existe-il donc dans le droit deux groupes de réglementations l’un à côté de l’autre, auxquels nous sommes également soumis, mais qui ne se touchent pas? On a essayé de soutenir cette théorie de diverses manières. Chez nous, ce furent surtout Buys 32, Oppenheim 33qui ont fait accepter la conception suivante: dans le droit public, il y a des rapports de subordination, dans le droit privé il existe des rapports d’égalité.

124

Het is hier de plaats niet om deze voorstellinguitvoerig te bestrijden. Het gaat hier om de verhouding van macht en recht. Voortdurend botsen deze beide, de een kàn de ander niet erkennen en beide hebben zij elkaar voortdurend nodig. Geen recht zonder een macht, die, wat het recht beveelt, in werkelijkheid omzet — geen macht, die niet op een gegeven ogenblik voor het recht buigt. De vaststelling van de verhouding tussen beide is een probleem, dat altijd weer is opgegeven, nooit opgelost. Doch zoveel is zeker, als het publiekrecht als een regeling van de verhouding van het gezag tot de daaraan onderworpenen wordt gezien, dus als een machtsverhouding, is de kans groot, dat het rechtskarakter daarvan verloren gaat. Voor de toelichting van deze stelling verwijs ik graag naar Krabbe’s boek over rechtssoevereiniteit.40

124

Ce n’est pas ici le lieu de combattre cette conception; il s’agit actuellement de la relation entre la puissance et le droit, sans cesse ils se heurtent l’un à l’autre, l’un ne peut pas reconnaître l’autre et continuellement l’un a besoin de l’autre. Pas de droit sans la puissance qui sait réaliser ce que le droit ordonne — pas de puissance qui, à un moment donné, ne s’incline devant le droit. La détermination de la relation entre la puissance et le droit constitue un problème qui se pose toujours de nouveau, qui demeure toujours sans solution. Une chose, cependant, est certaine: si l’on considère le droit public comme une réglementation de la relation entre le pouvoir et ceux qui lui sont soumis — donc comme une relation de puissance — le caractère juridique de cette réglementation risque fort de se perdre. Pour le développement de cette thèse, je voudrais renvoyer à l’ouvrage de Krabbe sur la souveraineté du droit.34

125

In dit verband vraag ik aandacht voor twee dingen: 1°. Zopagina-40dra de meerwaardigheid van de Staat op deze wijze wordt gesteld, is zijn gebondenheid aan het privaatrecht, die, hoe beperkt dan ook, tegenwoordig door niemand wordt ontkend, nooit te verklaren; 2o. zo’n onderscheid tussen privaat- en publiekrecht kan alleen daarom al geen universeel geldig onderscheid zijn tussen twee typen rechtsregeling met een verschillende aard zijn, omdat er ordeningen zijn, die deze scheiding volstrekt niet kennen.

125

Je me borne ici à deux observations: 1° dès que l’on pose de cette façon la thèse de la valeur supérieure de l’Etat, il devient impossible d expliquer la soumission, si restreinte soit-elle, de celui-ci au pagina-43droit privé, soumission que nul ne conteste actuellement; 2° une telle séparation du droit privé et du droit public ne peut jamais constituer une distinction d’après leur nature de réglementations juridiques d’une validité générale, parce qu’il existe des systèmes juridiques qui ne connaissent point pareille opposition,

126

Ik wijs op Engeland. Het is voor de continentale jurist zeer instructief het hoofdstuk van Dicey41 over het Franse administratief recht te lezen. Het maakt met één oogopslag duidelijk, dat er rechtsordeningenpagina-40 zijn, die van zoiets als administratief recht geen weet hebben, en dat niet, omdat — zoals onder het ancien regime in Frankrijk en nu in sommige opzichten nog in Nederland en elders op het vasteland —de burger in het geheel geen recht heeft tegen de overheid, maar omdat de staatsorganen volledig net als ieder ander aan het gemene recht zijn onderworpen. Zelfs het woord voor administratief recht ontbreekt.

126

l’Angleterre par exemple. Très instructive pour le juriste continental est la lecture, dans l’ouvrage de Dicey Law of the Constitution35 du chapitre traitant du droit administratif français, parce qu’il voit d’un coup d’œil qu’il existe des systèmes juridiques qui ignorent totalement ce qu’ est un droit administratif et cela non pas parce que l’individu n’a aucun droit envers l’autorité publique — comme sous l’ancien régime en France et, dans une certaine mesure, aussi chez nous et ailleurs sur le continent — mais parce que les organes de l’Etat y sont soumis au droit commun exactement de la même manière que les individus. Il n’existe même pas de terme pour désigner le concept de droit administratif.

127

   Dus: geen onderscheid tussen publiekrecht in ruime zin en een privaatrecht dat geldt voor alle tijden en alle plaatsen. Geen meerderwaardigheid voor het publiek recht boven het privaatrecht. Geen principieel verschillend karakter van de normen in het ene en het andere gebied. Maar evenmin een volstrekte ontkenning van het onderscheid, voor zover het niet de rechtsnorm in het algemeen, maar het positieve recht van het heden betreft.

127

   Donc, il n’existe pas de distinction valable pour toute époque et pour tout lieu entre le droit public dans son sens large et le droit privé, pas de supériorité du droit public par rapport au droit privé, pas de différence de principe entre les normes dans l’un et l’autre domaine. Mais ou ne peut pas non plus nier de façon absolue toute différence pour autant qu’elle ne tient pas à la norme juridique en général, mais au droit positif actuel.

128

Nog altijd schijnt mij, dat de kijk, die Hamaker42 op het vraagstuk had, het juiste inzicht geeft. Het privaatrecht wijst de algemene gedragsregels aan, het gemene recht is daarvoor de juiste term. In het publiekrecht worden — als we de regels van staatsorganisatie als inderdaad van eigen aard buiten beschouwing laten43 — eveneens gedragsregels gegeven, bevelen van de overheid, rechtsregels,pagina-41 als die van het gemene recht, die dat recht ter wille van de staatstaak aanvullen en er van afwijken. Dit kan uitdrukkelijk geschieden, de afwijking kan echter ook het resultaat zijn van rechtsvinding, waar de wet zwijgt.

128

La conception qui contribue le plus à une bonne compréhension de notre problème, me semble toujours être celle de Hamaker.36 Les règles générales de conduite sont indiquées par le droit privé: le droit commun serait une terme plus exact. Le droit public — abstraction faite de l’organisation de l’Etat qui a effet son caractère propre37contient aussi des règles de conduite, des commandements de l’autorité pupagina-44blique, des règles de droit, comme celles du droit commun, elles les complètent ou y dérogent dans l’intérêt de la tâche publique. Cette dérogation peut être expresse, elle peut être aussi le résultat de la recherche du droit à la quelle on a procédé, dans le silence de la loi.

129

In Nederland zullen daarbij de wet op de Rechtelijke Organisatie, het leerstuk van de onrechtmatige daad, vooral ook de geschiedenis en het systeem, tevens de doelmatigheid en wat verder als factor van rechtsvinding wordt erkend, dienst kunnen doen. Wij mogen zeggen dat er een presumptie is van onderworpenheid van het staatsorgaan aan het gemene recht. Maar we moeten eraan toevoegen, dat de aard van de verhouding, met name het beroep op het eigen gezag, weliswaar niet noodzakelijk de toepasselijkheid van gewone regels uitsluit, doch daartoe wel kan leiden. Meer dan deze algemeenheden kunnen wij hier niet geven. Het is hier niet de plaatspagina-41 om na te gaan tot welke uitkomsten deze interpretatie leidt ten aanzien van de onrechtmatige overheidsdaad, de concessie en zo meer. Als men maar inziet, dat het hier gaat om een vraag van rechtsvinding, die telkens in concreto zal moeten worden gesteld en dat het, niet om een a priori te maken onderscheid gaat.44

129

Aux Pays-Bas, on se servira à cet effet des articles 2 R.O., 1401 C.c.n., de l’histoire surtout, du système juridique, des préceptes de l’utilité et de tous ces autres moyens qui doivent être considérés comme facteurs de la découverte du droit. On peut dire que l’organe public est présumé être soumis au droit commun, mais il faut ajouter que la nature du rapport juridique notamment l’appel à l’autorité, implique — non pas toujours, il est vrai, mais dans certaines hypothèses — la non-applicabilité des règles de droit commun. Nous devons nous borner ici à ces quelques généralités. Ce n’est pas le moment d’examiner les résultats obtenus par l’interprétation en matière de responsabilité civile de l’Etat, de la concession, etc. Il suffit de comprendre qu’il s’agit ici d’une question de découverte du droit qui ne peut se faire qu’in concreto, et non pas d’une distinction a priori.38

130

   Hier nog één opmerking. Het is deze: het kenmerkende van het gemene recht is, dat het door de individuele burger voor de burgerlijke rechter kan worden gehandhaafd. Een criterium voor het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is dit niet, in twijfelachtige gevallen is het immers juist de vraag òf zulk een actie bestaat. Men kan echter wel zeggen, dat de onthouding van een actie typerend is voor het onttrekken van een verhouding aan de regels van het gemene recht. Terecht leert men, dat b.v. de ongevallenverzekering bij ons publiekrechtelijk geregeld is. Men wil daarmee dan te kennen geven, dat de arbeider bij een ongeluk geen vergoeding mag vragen van zijn patroon, maar zich moet wenden tot een administratief orgaan, dat op haar beurt de premies, die de werkgever moet betalen, vaststelt en int.

130

   Nous faisons, enfin, l’observation suivante: la caractéristique du droit commun, c’est que les citoyens en tant qu’ individus peuvent le faire valoir devant le juge civil. Mais cela n’est pas un critère pour la distinction du droit public et du droit privé: il est précisément des cas douteux où l’existence d’une telle action est très incertaine. Mais on peut très bien dire que le refus de l’action est typique pour la soustraction d’une certaine matière aux règles du droit commun. C’est avec raison que l’on soutient que chez nous l’assurance accident, par exemple, est une réglementation de droit public. On veut indiquer, par cela, que ce n’est pas le salarié qui en cas d’accident peut demander une indemnité à son employeur, mais qu’il doit s’adresser à un organe administratif, la Banque Nationale d’Assurances, qui â son tour fixe et recouvre les primes à payer par l’employeur.

131

Dat niettemin dat gemene recht weer geldt als de regeling tekortschiet blijkt bij faillissement van de werkgever. Het administratieve orgaan vraagt dan als schuldeiser verificatie voor de premie op dezelfde manier als de Staat dat doet voor belastingschuld. Het blijkt ook bij de tegenwoordig niet zeldzame gevallen van terugvordering van onverschuldigd betaalde belasting. Wat dus het administratieve pagina-42recht aan de rechter onttrekt, mag deze niet beoordelen, doch overigens geldt het gewone burgerlijke recht. Hieruit volgt, dat we niet kunnen zeggen, dat een bepaalde verhouding aan het gemene recht is onttrokken (b.v. de ambtenaarsverhouding of de concessie), aangezien we altijd moeten nagaan of concreet in enig opzicht andere dan de gewone rechtsregels gelden.

131

Cependant le droit commun est appliqué là où l’exception ne joue plus. Cela est prouvé, par exemple, en cas de faillite du patron: la Banque d’Assurances demande, en sa qualité de créancière, la vérification des primes, comme le fait l’Etat pour les pagina-45créances fiscales. Cela est évident aussi dans les cas actuellement de plus en plus nombreux de répétition de payement d’impôts indus; le juge ne peut statuer dans les matières qui sont soustraites à sa compétence par le droit administratif, mais en dehors de celles-ci le droit civil ordinaire est applicable. Il en résulte qu’on ne peut pas dire qu’un certain rapport juridique est soustrait au droit commun (par exemple, la relation Etat-fonctionnaire, la concession) car il faut rechercher dans chaque cas d’espèce si les règles ordinaires ou d’autres règles lui sont applicables.

132

   En hieruit volgt ook, dat de vraag, die we aan het slot van de vorige paragraaf stelden, namelijk of de verplichting van ouders tot onderhoud en opvoeding van hun kinderen nog wel privaatrecht was, niet juist was geformuleerd. De verplichting is ongetwijfeld gemeenrecht. Die verplichting wordt in het burgerlijk proces gehandhaafd. Doch het is niet uitsluitend gemeen recht, want er is nog een bijzondere sanctie, namelijk de mogelijkheid van pagina-42ontzetting uit de ouderlijke macht krachtens initiatief van een staatsorganen. Daarmee staat deze regeling geheel op één lijn met het strafrecht. Men leert tegenwoordig dat strafrecht publiekrecht is.

132

   Il en résulte encore que la question, posée à la fin du précédent paragraphe, de savoir si l’obligation d’entretenir et d’élever ses enfants est bien du droit privé, est formulée d’une façon erronée. Cette obligation est sans doute du droit commun. Elle est protégée dans la procédure civile. Mais elle n’est pas uniquement du droit commun; elle a, en outre, une sanction particulière: la déchéance éventuelle de la puissance paternelle sur l’initiative d’organes publics. C’est ce qui met cette réglementation sur le même plan que le droit pénal. On dit à présent que le droit pénal est du droit public.

133

Dat schijnt mij een uitspraak zonder zin. Het strafrecht geeft een bijzondere sanctie zowel aan sommige normen van gemeen recht als aan regels van administratiefrechtelijke aard. Die sanctie zelf is in haar uitwerking administratief recht. Doch nergens vindt men zoveel van de meest fundamentele bevelen van het gemene recht als in het wetboek van Strafrecht. Dit wetboek bevat inderdaad gemeen recht, het bevat echter meer dan dat.

133

Il me semble que ce soit une affirmation vide de sens. Le droit pénal dote de sanctions particulières et certaines normes de droit commun et certaines règles de droit administratif. La réglementation de ces sanctions constitue également du droit public. Cependant on ne trouve nulle part un si grand nombre de commandements fondamentaux du droit commun que dans le Code Pénal. Il contient du droit commun, mais il contient plus que cela.

134

   Laten we nog even resumeren: Principiële scheiding is mogelijk tussen staatsrecht en privaatrecht. Het overige zogenaamde publiekrecht staat als bijzonder (administratief) recht tegenover het gemene. Grens en inhoud daarvan wordt door de positieve rechtsorde gegeven. Dit administratieve recht is niet van een andere aard dan het gemene recht: waar het ruimte laat, gelden de gemene regels.

134

   En résumé nous constatons qu’il est possible d’établir une distinction de principe entre le droit constitutionnel et le droit privé. Le reste du soi-disant droit public s’oppose, comme droit particulier, au droit commun. Les limites et le contenu de ce droit sont déterminés par le droit positif; il est de la même nature que le droit commun; là où il le permet les règles générales sont valables.

135

§ 8a Aanhangsel van § 8. Kerkelijk recht. Verenigingsrecht.

   Eén ding moet nog worden opgehelderd. Indien het recht in een georganiseerde gemeenschap en de gemeenschapsvormen zelf tegenover elkaar kunnen worden gesteld, staat dan niet het recht, dat andere organisatievormen dan de Staat regelt, b.v. dus de Kerk of de vereniging, net als staatsrecht tegenover het gemene recht in die gemeenschappen?

135

§ 8a Supplément du § 8. Droit des Eglises. Droit des associations.

   Il faut éclaircir encore un seul point. Si le droit dans une communauté organisée et les différents types de communautés peuvent être opposés l’un à l’autre, ne pourrait-on pas alors également oppagina-46poser — en le mettant à côté du droit constitutionnel — le droit qui règle un autre type d’organisation que l’Etat (par exemple, l’église ou l’association) au droit interne de ces organisation comme droit commun?

136

   Inderdaad is er overeenstemming, en zou deze vraag bevestigend pagina-43moeten worden beantwoord, indien aan die gemeenschappen zelfstandige betekenis tegenover de Staat op het gebied van het recht toekwam. In de middeleeuwen was dit zo ten aanzien van de Kerk: de regeling van het gezag van de Kerk was van dezelfde aard als die van het wereldlijk gezag: het canonieke recht stond naast, niet onder dat van de Staat. Voor Rooms-Katholieken heeft het kerkelijk recht in beginsel nog hetzelfde karakter, voor de Protestantse kerken is de verhouding verschillend en ingewikkeld, zo onderscheiden en samengesteld, dat zij hier niet met enkele woorden uiteengezet kan worden. Dit kan ook worden nagelaten, omdat in ons land dit zelfstandig karakter niet wordt erkend en uitsluitend aan de Staat de macht over pagina-43het recht toekomt.

136

   Il existe en effet un certain parallèle. On devrait même répondre à cette question par l’affirmative, s’il fallait reconnaître à ces organisations dans le domaine du droit une importance indépendante vis-à-vis de l’Etat. Il en était ainsi pour l’Eglise au Moyen-Age; la réglementation du pouvoir de l’Eglise était de la même nature que celle du pouvoir de l’Etat: le droit canonique était l’égal et non pas l’inférieur du droit constitutionnel. Pour les catholiques, le droit religieux présente en principe toujours ce caractère, pour les églises protestantes les rapports juridiques sont différents et tellement compliqués qu’on ne pourrait pas les exposer en quelques mots seulement. On peut s’abstenir d’un tel exposé d’autant plus que l’ordre juridique actuel dans notre pays ne reconnaît pas ce caractère indépendant du droit des Eglises et que l’Etat non seulement commande le droit, mais le commande à l’exclusion de tout autre pouvoir.

137

De Kerk heeft slechts macht over de regeling binnen eigen kring, voor zover de Staat die haar laat. Waarom dat zo is, hoe het zo geworden is en of het terecht wordt aanvaard, zijn vragen van staatsrecht, die hier niet kunnen worden besproken. Rechtens is in Nederland de individuele mens slechts aan de kerkordening onderworpen, voor zover hij die door eigen handelen heeft aanvaard. Heeft hij dat niet, dan vindt hij bij de Staat recht tegenover iedere machtsaanmatiging van de Kerk. De macht van de Kerk kan rechtens nooit iemand raken, die de kerk heeft verlaten. Met andere woorden: het recht van de Kerk is belofte-recht, niet bevels-recht. De ordening van de Kerk is daarom als privaatrecht te beschouwen. De kerkordening is in het huidige rechtstelsel slechts deel van het gemene recht. Dit neemt niet weg, dat die ordening geheel is opgezet als organisatievorm en daardoor telkens verwantschap met het staatsrecht vertoont.

137

L’Eglise a la liberté de réglementation dans son propre cercle et dans la mesure où l’Etat le lui permet. Les raisons de ces rapports entre l’Etat et l’Eglise, son histoire et la question de savoir si on l’accepte à juste titre, sont autant de points de droit constitutionnel que nous ne pouvons traiter ici. Ce qui est certain, c’est que chez nous l’individu n’est soumis aux règlements ecclésiastiques que dans la mesure où il les a acceptés lui même. S’il ne les a pas acceptés, il trouve auprès de l’Etat protection contre toute puissance que l’Eglise se serait arrogée. Le pouvoir de l’Eglise ne peut juridiquement rien contre celui qui l’a quittée. Autrement dit, le droit des Eglises fait toujours partie du droit des promesses, ce n’est jamais du droit de commandement. La réglementation de l’Eglise doit donc être considérée comme étant du droit privé. Dans notre système juridique actuel, elle occupe une place seulement comme partie du droit commun. Cela ne l’empêche pas d’être entièrement élaborée comme une espèce d’organisation, de sorte qu’elle présente souvent de l’analogie avec le droit constitutionnel.

138

   A fortiori geldt hetzelfde voor het verenigingsrecht. Binnen de kring van vereniging en Kerk kan de gedragsregel gesteld worden tegenover de organisatievorm. Inwendig herhaalt zich hier dus de tegenstelling gemeen recht-organisatievorm. Doch tegenover de Staat, vanuit het standpunt dus van het in de Staat gehandhaafde recht, is ook de organisatievorm een regeling van privaatrecht. Onze gebondenheid daaraan steunt op onze toetreding, niet op de macht van de organisatie. Dat die macht feitelijk heel groot kan zijn is hiermee niet in strijd.pagina-44

138

   A fortiori, il en est de même pour le droit des associations. A l’intérieur du cercle soit de l’association, soit de l’Eglise, on peut oppagina-47poser la règle-conduite à la forme de l’organisation. C’est ici une répétition de l’opposition droit commun — forme de l’organisation; mais vis-à-vis de l’Etat, donc du point de vue du droit tel qu’il vaut dans l’Etat, la forme de l’organisation, c’est-à-dire sa réglementation est une réglementation de droit privé. Nous n’y sommes soumis qu’en vertu de notre adhésion et non pas en vertu du pouvoir de l’organisation. Que ce pouvoir puisse être considérable en réalité laisse entier le principe.

139

§ 9 De wet. Factoren bij vaststelling van haar zin.

   Schijnbaar zijn we in § 8 afgeweken van de lijn, die het betoog in dit hoofdstuk volgt, die van de rechtsvinding. De vraag van privaat tegenover publiek recht deed zich als vanzelf voor, toch schijnt deze vraag niet geheel te passen in de lijn van het betoog. Intussen, we konden de vraag niet uit de weg gaan en de behandeling ervan bracht ook voor de vraag naar de rechtsvinding winst. Immers op die manier zagen we, dat er een macht is, namelijk die van de wetgever, die zich in het recht doet gelden.pagina-44

139

§ 9 La loi. Facteurs pour la détermination de son sens.

   Au § 8. nous nous sommes éloignés, en apparence, de la ligne, suivie dans notre argumentation: celle de la découverte du droit. Il est vrai que le problème de la distinction du droit privé et du droit public semblait se poser de lui-même, pourtant on pourrait se demander s’il ne sort pas du cadre de notre exposé. Cependant nous ne pouvions pas l’éviter et sons examen état utile au problème de la découverte du droit.

140

   Het eerste wat degene, die recht zoekt, op zijn weg ontmoet, is de wet, niet in de zin, dat de wet alle recht in zich bevat en evenmin, dat uit de wet het recht in concreto door logische conclusie kan worden afgeleid, maar wel in deze zin, dat aan de bevelen, verloven, voorschriften van de wetgever gezag toekomt. Nog eens, waaròm dat gezag bestaat, hebben wij in deze inleiding in het privaatrecht niet te onderzoeken. Voor ons is het genoeg te constateren, dat in de georganiseerde rechtsgemeenschap, d.w.z. in de Staat, het recht in de wet wordt vastgelegd. De wet is de gedragsregel, die de autoriteit, die krachtens de constitutie met deze taak belast is, aan de aan haar gezag onderworpenen voorschrijft.

140

   La première chose que rencontre sur son chemin celui qui va à la recherche du droit, c’est la loi, non pas dans ce sens que la loi contient la totalité du droit ou que le droit concret peut être logiquement déduit de cette loi, mais bien dans ce sens qu’il revient de l’autorité aux commandements, autorisations et prescriptions du législateur. Dans la présente introduction au droit civil — nous le répétons — nous n’avons pas à rechercher la raison d’être de cette autorité. Il nous suffit de constater que dans la société juridiquement organisée, donc dans l’Etat, le droit est incorporé dans la loi. La loi est la règle de conduite que l’autorité, chargée de cette tâche, par la constitution, prescrit à ceux qui lui sont soumis.

141

   Nu is het duidelijk niet het geval — wij hebben er meermalen op gewezen — dat met dit voorschrift ook de beslissing van de concrete rechtsvraag is gegeven. De rechter zal daarom de zin van de wet moeten pogen te vinden, dat wil zeggen, hij zal pogen zich de gedachte eigen te maken, die met de woorden van de wet is aangeduid. Die woorden zijn tekens, hun betekenis zal de rechter trachten vast te stellen. Nu kan dit op twee manieren gebeuren. Wie de betekenis van een verklaring als een wetsvoorschrift tracht te benaderen, kàn zich ten doel stellen om na te gaan welke voorstellingen in het bewustzijn van hem, die de verklaring afgaf, aanwezig waren, kortom wat deze verworpen had en nastreefde en met de uitgesproken woorden “bedoelde”. Hij kan echter òòk de verklaring op zichzelf, geheel los van de auteur, tot voorwerp van onderzoek maken en vragen naar de zin van de verklaring volgens het spraakgebruik, dus niet naar de voorstellingen die bij de auteur aanwezig waren, maar naar die, welke worden gewekt bij degenen, voor wie de verklaring bestemd is. Beide methoden pagina-45worden voor wetsuitlegging aanbevolen45, men stelt de theorie van de subjectieve zin tegenover die van de objectieve. De eerste hecht vooral waarde aan wat de geschiedenis van de totstandkoming van de wet leert, de tweede meent, dat alle nadruk moet worden gelegd op de woorden van de wet en hun betekenis.

141

   Cependant — nous l’avons souligné plusieurs fois — ces prescriptions sont loin de nous donner la solution des questions de droit concrètes. Le juge doit donc essayer de trouver le sens de la loi, c.à.d. qu’il essayera de s’approprier la pensée qu’indiquent les mots de la loi. Ces mots sont des signes, il tâchera donc de déterminer leur signification. Cela peut se faire de deux manières. Celui qui essaye de pénétrer la signification d’une déclaration telle une disposition légale, peut avoir pour but de rechercher les idées qui étaient présentes dans la conscience de l’auteur, ce que l’auteur à pagina-48rejeté ou ce qu’il a voulu atteindre, c.à.d. ce qu’il a voulu dire par les mots exprimés, mais, peut aussi faire l’objet de son examen la déclaration en soi, indépendamment de son auteur et on peut donc rechercher la signification de la déclaration selon l’usage: non d’après les idées de l’auteur, mais d’après celles qui sont suscitées chez la personne à qui s’adresse la déclaration. On recommande les deux méthodes pour l’interprétation de la loi, 39on oppose la théorie de la signification subjective à celle de la signification objective; la première attache surtout de la valeur à l’histoire de la confection de la loi, d’après la seconde, il faut appuyer uniquement sur les mots de la loi et leur signification.

142

Mijns inziens zullen wij nòch de ene nòch de andere moeten aanvaarden. Beide zijn eenzijdig en beide miskennen het tweeledig karakter van de wet. Immers de wet is enerzijds de wilsuiting van bepaalde met gezag bekledepagina-45 personen, aan wie de bevoegdheid toekomt hun wil omtrent hetgeen recht zal zijn op te leggen aan de leden van een rechtsgemeenschap, anderzijds is de wet een voor de toekomst gegeven voorschrift, dat los van zijn ontstaan moet worden beschouwd. Wetgeving is een historisch gebeuren, dat als alle historische gebeurtenissen alleen gekend wordt door de voorstellingen, die bestonden in het bewustzijn van de betrokkenen te reconstrueren. Wetgeving is echter tegelijkertijd de vorming van een nieuw gegeven in het rechtsleven, waaraan een eigen bestaan toekomt. Toepassing en voortbestaan van dit nieuwe gegeven zijn onttrokken aan de personen, die de wet maakten en daarom kan deze een betekenis hebben of in de loop der jaren krijgen, waaraan zijn auteurs nimmer hebben gedacht. Dus niet òf objectief, òf subjectief, maar èn objectief èn subjectief.

142

A mon avis, il ne faut adopter ni l’une ni l’autre méthode. Toutes deux sont trop exclusives; elles méconnaissent le double caractère de la loi. En effet, celle-ci est, d’une part, une déclaration de volonté de certaines personnes détentrices d’autorité et qui ont pouvoir d’imposer le droit tel qu’elles le veulent aux membres de la société juridique, d’autre part elle est une prescription rendue pour l’avenir, et elle est à considérer indépendamment de sa naissance. La législation est un événement historique, qui comme tout événement ne peut être connu que par la reconstruction des idées qui étaient présentes chez les intéressés, mais elle est en même temps la formation d’un nouvel élément dans la vie juridique et qui a sa propre existence. Son application et sa survie sont soustraites à ses auteurs, par conséquent il peut avoir, ou recevoir au cours des années, un autre sens qui n’était jamais venu à leur esprit. L’alternative n’est donc pas: méthode objective ou subjective, il faut une méthode d’interprétation qui soit à la fois objective et subjective.

143

   Een nadere bepaling is nodig van de waarde die toekomt aan deze beide, het onderzoek naar de voorstellingen die bestaan bij de makers van de wet — wat men meestal de historische interpretatie noemt, doch die ik, ter onderscheiding van de straks te bespreken rechtshistorische, wetshistorisch zou willen noemen — en de taalkundige ontleding van de wet, de grammaticale interpretatie. Deze beide vormen van interpretatie zullen wij in de volgende paragrafen bespreken. Hier kan er al dadelijk op gewezen worden, dat men de betekenis van beide niet moet overschatten en het niet zo voor moet stellen alsof het op deze beide of op een van beide aankomt: bedoeling van de wetgever of de woorden naar spraakgebruik.

143

   Il convient de déterminer d’une façon plus précise la valeur qui revient à ces deux méthodes: a.la recherche des idées existant chez les auteurs de la loi — que l’on appelle généralement l’interprétation historique, mais que je préférerais qualifier d’interprétation d’après l’histoire de la loi par opposition à celle d’après l’histoire du droit dont nous traiterons ci-dessous — et l’analyse philologique de la loi, l’interprétation grammaticale. pagina-49Nous étudierons ces deux méthodes aux paragraphes suivants, cependant il convient de remarquer déjà maintenant qu’il ne faut pas surestimer leur importance. Souvent, on veut nous faire croire que ces deux méthodes, ou l’une d’entre elles seulement, sont décisives: intention du législateur ou signification des mots dans l’usage.

144

Beide zijn slechts middelen om de betekenis van een wetsbepaling te leren kennen, niet meer. Voor het zoeken van het concrete recht, ook voor zover het op het gezag van de wet steunt, is dat slechts een deel van de te verrichten arbeid. Immers het is nooit een enkele wetsbepaling, het is altijd het pagina-46recht in zijn geheel, dat in de toepassing wordt gehandhaafd. Bij het zoeken naar bedoeling of spraakgebruik ziet men de bepaling op zichzelf, doch iedere wetsbepaling maakt deel uit van een min of meer uitgebreide wet, die wet weer van de wetgeving in het algemeen, de wetgeving van het gehele samenstel van het recht. Dat samenstel vormt een systeem, d.w.z. er is samenhang en eenheid, het ene voorschrift veronderstelt het andere, tegenspraak tussen de regels onderling is uitgesloten, het recht kan niet bevelen en verbieden, voorschrijven en ontraden tegelijk. Iedere nieuwe regel, die de wetgever uitvaardigt, wordt in dit systeem opgenomen, de regel onderpagina-46gaat daarvan de invloed, wordt in verband met andere toegepast, uit de andere geïnterpreteerd. De systematische interpretatie is een van de noodzakelijke vormen van rechtsvinding.

144

Cependant elles ne constituent que des moyens auxiliaires pour connaître le sens d’une disposition légale; pour la découverte du droit concret, même basé sur l’autorité de la loi, cette activité ne forme qu’une partie du travail à accomplir. En effet, ce n’est jamais une disposition légale isolée, mais toujours le droit en son entier que l’on maintient par l’application. Lorsqu’on recherche soit l’intention du législateur, soit l’usage, on ne voit que la disposition en soi, mais toute disposition légale fait partie d’une loi plus ou moins étendue, cette loi fait partie à son tour de la législation en général, la législation enfin de l’ensemble du droit. Cet ensemble forme un système, c’est-à-dire montre de la cohérence et de l’unité, une disposition présuppose une autre, toute contradiction entre les règles est exclue; le droit ne peut pas à la fois ordonner et interdire, prescrire et déconseiller. Toute règle nouvelle que le législateur édicté est incorporée dans ce système, dont elle subit l’influence; elle est appliquée en rapport avec d’autres règles, d’après lesquelles elle est interprétée. L’interprétation systématique est une des formes nécessaires de la découverte du droit.

145

   Niet alleen de regelingen, die naast een toe te passen voorschrift bestaan, zijn van invloed op de uitleg ervan, ook de maatschappelijke verhoudingen zelf, waarop het voorschrift toegepast wordt hebben die invloed. Iedere wet steunt op een waardering van maatschappelijke belangen, beoogt op hetgeen in de maatschappelijke werkelijkheid gebeurt invloed te oefenen. Aan de mogelijkheden, die het maatschappelijke leven biedt, is de toepassing gebonden. Dat leven wijzigt zich voortdurend. In verband daarmede kan de regeling die de wet geeft een gebied gaan bestrijken, waarvoor deze oorspronkelijk niet was bestemd.

145

   Mais ce ne sont pas seulement les réglementations légales, existant à côté d’une disposition applicable, qui contribuent à son interprétation, ce sont aussi les rapports sociaux auxquels elle s’applique. Toute loi est fondée sur une certaine application d’intérêts sociaux, et vise à influer sur ce qui se passe dans cette réalité sociale. Son application est liée par les possibilités qu’offre la vie sociale. Cette vie change continuellement. En raison de ces changements, il se peut que la loi aille régir un domaine qui ne lui appartenait pas primitivement. La loi subit lé contre-coup de cette appréciation sociale.

146

De betekenis van een wetsvoorschrift kan alleen worden vastgesteld in verband met een verhouding tussen mensen. Het wetsvoorschrift bestaat niet op zichzelf, doch alleen voor de feitelijk gegeven verhouding. De wet bepaalt deze, d.w.z. schrijft voor, wat in een bepaalde verhouding behoort, doch tegelijk ondergaat de wet de invloed van wijzigingen in de verhoudingen. Zo is een uitleg naar het doel van het voorschrift, naar het verband met de maatschappelijke toestand waarin het werkt, geboden. De sociologische of teleologische interpretatie eist hier haar plaats op.

146

La signification d’une disposition légale ne peut être fixée qu’en considération d’un rapport entre les hommes. Elle n’existe pas en soi, mais uniquement en vue d’un rapport réel donné. La loi détermine ce rapport, c’est-à-dire prescrit „ce qui convient” pour un rapport déterminé, mais en même temps, elle subit l’influence d’un changement dans ce rapport. C’est ainsi que s’impose l’interprépagina-50tation d’après le but d’une prescription et en raison de la situation sociale dans laquelle elle doit produire ses effets. L’interprétation sociologique ou téléologique réclame sa place.

147

   En hiermee zijn we er nog niet. Wij zagen, dat de betekenis van een wetsvoorschrift moet worden vastgesteld als deel van het gehele rechtsleven in verband met bedoeling en spraakgebruik, in verband ook met de maatschappelijke verhoudingen, die het regelt. Doch de wetsbepaling is niet alleen deel van een systeem van naast elkaar staande, gelijktijdig geldende, regels, zij is ook een schakelpagina-47 in de keten van elkaar in tijd opvolgende ordeningen. De wet komt niet uit de lucht vallen in een tot nu bestaande leegte, doch andere regelingen gingen eraan vooraf. De wet vervangt deze, doch hangt er tegelijk mee samen. Er is in het recht sprake van continuïteit, van een gestage ontwikkeling. Het recht is voortdurend vloeiend, het verandert dagelijks door de toepassing van de regels op het gedrag van de eraan onderworpen personen, ook door de rechtspraak. Een dergelijk zich ontwikkelend, veranderend systeem kan men alleen begrijpen, indien men het in die ontwikkeling begrijpt en dus ook naar het verleden kijkt. Wie nooit terugziet, kan niet vooruitzien, heeft pagina-47Edmond Burke eens gezegd.46 Voor het recht is dat van een treffende juistheid.

147

   Il reste encore d’autres observations à faire. Nous avons vu qu’il faut déterminer la signification d’une prescription légale comme une partie de la vie juridique entière et en considération des rapports sociaux qu’elle règle, d’après un but et selon l’usage. Mais la disposition légale est non seulement une partie d’un système de règles isolées, valables à la même époque, elle forme aussi un anneau de la chaîne des systèmes de droit qui se succèdent continuellement dans le temps. La loi ne nous vient pas par surprise, lorsqu’elle naît, elle ne trouve pas un vide existant jusque-là, mais d’autres réglementations l’ont précédée, elle les remplace, mais elle est en même temps en liaison avec elles. Il existe une continuité dans le droit, un développement constant. Le droit est toujours fluide, il change tous les jours en raison de l’application que trouvent les règles dans le comportement des personnes qui lui sont soumises, il change aussi par la jurisprudence. Un tel système en voie de développement et sujet à des changements ne se comprend que lorsqu’on le regarde dans son évolution, que l’on observe aussi le passé. „Qui ne regarde jamais en arrière ne peut pas voir en avant”, dit Edmond Burke40 Pour le droit ce mot est d’une frappante justesse.

148

Maar, wordt wel gezegd47, moet niet het historisch onderzoek, de vraag hoe iets is ontstaan, scherp onderscheiden worden van het onderzoek naar wat geldt, wat behoort? Deze eis van onderscheiding is een gevolg van de Kantiaanse scheiding tussen wat is en wat behoort. Het eerste is door empirisch onderzoek te kennen, het tweede wordt door dat onderzoek niet bereikt. Over die scheiding hoop ik hieronder nog een enkele opmerking te maken, doch hier kan al worden geconstateerd, dat, àls men de rechtswetenschap al een normenwetenschap wil noemen en het recht een systeem van behoren, men daarbij dan toch steeds moet bedenken, dat dit behoren aan historisch te kennen gegevens is gebonden48, aan de uitspraak van wetgever of rechter en de toepassing ervan in de samenleving.

148

Mais, comme on le dit parfois,41 la recherche historique, donc de la genèse des phénomènes, ne doit-elle pas être nettement distinguée de la recherche de ce qui vaut et de ce qui convient? On exige cette distinction en vertu de celle qui existe entre ce qui est et ce qui convient, élaborée par Kant. Le premier élément est trouvé par la recherche empirique, le second échappe à cette recherche. Nous nous proposons de faire ci-dessous quelques observations sur cette distinction. Pour le moment, on peut déjà conclure: si l’on veut appeler la science juridique une science de normes, le droit un système de devoirs, de ce qui convient: il ne faut jamais perdre de vue que ces devoirs ne peuvent être connus qu’au moyen de données historiques,42 pagina-51par les affirmations du législateur ou du juge, par l’application dans la société.

149

Historische en juridische beschouwing kunnen stellig worden onderscheiden, doch de een is niet zonder de ander mogelijk. De juridische vaststelling van de zin en de betekenis van rechtsregels kan evenmin de samenhang met het in tijd daaraan voorafgaande buiten beschouwing laten, als die met het gelijktijdig bestaande. Rechtsnormen hebben niet een bestaan als logische normen boven of buiten de tijd, zij zijn historisch bepaald. De eigenlijke rechtshistorische interpretatie, de uitlegging naar herkomst, is een deel van de taak van de rechtswetenschap.

149

On peut sans doute distinguer entre les méthodes juridiques et historiques, mais l’une ne se conçoit pas sans l’autre. La détermination juridique du sens et de la signification des règles de droit ne peut ignorer ni leur connexion avec les règles antérieures ni leur liaison avec les règles contemporaines. Les normes juridiques n’existent pas, comme les normes logiques, au dessus ou au delà du temps, elles sont historiquement déterminées. L’interprétation d’après l’histoire du droit, l’interprétation d’après l’origine, font partie de la tâche de la science juridique.

150

   Naast elkaar dus taalgebruik en wetsgeschiedenis, het systeempagina-48 van het recht in zijn geheel, maatschappelijk doel en resultaat van toepassing, de historische ontwikkeling. Dit zijn allemaal factoren, waar aan gezag toekomt bij vaststelling van wat krachtens de wet recht is. In hoeverre dat gezag van al die factoren nader kan worden omschreven, zullen wij hieronder zien. Hier kan reeds worden opgemerkt, dat een scherpomlijnde rangorde en een precieze bepaling van de waarde van elk van deze factoren voor concrete gevallen uitgesloten is. En dit reeds hierom, omdat ten slotte bij iedere vaststelling van recht de gerechtigheid wordt gezocht. Bij iedere interpretatie zal dat in het oog moeten worden gehouden en van iedere poging het concrete recht pagina-48te vinden, is dat het begin en het einde. Ik meende daaraan even te moeten herinneren, doch een nadere uitwerking van dit tenslotte beslissende moment moeten we tot het eind van onze beschouwingen uitstellen. Het is nodig, dat wij eerst onze aandacht wijden aan die factoren, die hulpmiddel zijn bij de rechtsvinding, en tevens de grens vormen van de vrijheid om het recht zelfstandig te vormen.

150

   Donc, l’usage, l’histoire de la loi, le système du droit en son entier, le but et le résultat social de l’application, l’évolution historique, sont tous des facteurs qui ont autorité pour la détermination de ce qui est droit en vertu de la loi. L’autorité de chaque facteur sera définie ci-dessous. Nous remarquons ici que leurs valeurs pour des cas concrets ne peuvent être ni précisées ni classées dans un ordre bien déterminé. Il en est ainsi déjà pour la seule raison que toute détermination du droit tend à la recherche de la justice. C’est ce qu’il faut retenir pour toute interprétation et pour tout essai en vue de trouver le droit concret; ce principe est le commencement et la fin. Il me semblait utile de le rappeler brièvement, mais le développement de cet élément, qui est après tout décisif, doit être réservé pour la fin de notre étude. Il faut d’abord porter notre attention sur ces facteurs, qui sont des moyens auxiliaires pour la découverte du droit et qui constituent en même temps les limites de la liberté de former du droit de façon indépendante.

151

§ 10 Recht en Taal. Interpretatie naar het spraakgebruik.

   De taal, de betekenis van de woorden naar spraakgebruik, staat voorop bij de gegevens voor rechtsvinding. De taal is het middel bij uitnemendheid, waardoor de mensen met elkaar in betrekking treden. Een ordening als die van het recht is zonder taal niet denkbaar. Recht kan niet bestaan zonder formulering, het is rechtspraak waarom wordt gevraagd: een in woorden uitgedrukt oordeel over het recht. Dat oordeel steunt op algemene, wederom in woorden samengevatte, formules.

151

§ 10 Le droit et la langue. L’interprétation d’après l’usage.

   Parmi les données nécessaires à la découverte du droit, la langue, la signification des mots d’après l’usage, se trouvent au premier plan. La langue est le moyen de communication par excellence entre les hommes, un „ordonnancement” comme le droit ne se conçoit pas sans la langue. Pas de droit sans formulation, ce qu’on demande, c’est de dire le droit: un jugement sur le droit, exprimé en mots; ce jugement repose à son tour sur des formules générales également conçues en mots. pagina-52

152

   Het is de betekenis van die formules naar spraakgebruik, die in de eerste plaats bij rechtsvinding moet worden vastgesteld. Intuïtief begint iedere wetsverklaring daarmee. Dat moet wel. Als de wet bindend is, wat anders wil dat zeggen, dan dat de uitspraak bindt, zoals de burger haar naar spraakgebruik begrijpt? De wetsverklaring eindigt er ook mee: het is de toetsing van het gevonden resultaat aan de formule, die het slot is van ieder interpretatiebetoog. Wie de tekst van de wet niet steeds voor ogen houdt, raakt het spoor bijster, ook bij bestudering van het beste leerboek.

152

   Pour la découverte du droit, il importe en premier lieu de fixer la signification de ces formules d’après l’usage. C’est ainsi que commence intuitivement toute interprétation de la loi. On ne peut pas faire autrement. Le caractère obligatoire de la loi signifie que la décision oblige telle que le citoyen la comprend d’après l’usage. Elle commence ainsi et elle finit ainsi; le fait de contrôler le résultat trouvé par la formule est la conclusion de tout raisonnement interprétatif. Celui qui, lors de son travail, perd de vue le texte de la loi, s’égare, même s’il étudie le meilleur manuel de droit.

153

   In woorden legt de wet haar wil op. Het is daarom van belangpagina-49 dat de wetgever een duidelijke taal spreekt — een taal, waarin het karakter van gebod en voorschrift uitdrukking vindt: kort, zuiver, scherp. Het wordt lang niet genoeg bedacht, hoezeer de werking van de wet mede van haar taal afhangt. Het gebod, dat snel begrepen wordt en zich sterk inprent in het geheugen, heeft meer kans te worden gevolgd dan een eindeloze uiteenzetting met omhaal van woorden, die slechts met moeite kan worden gevat en met nog grotere moeite vastgehouden. Wij Nederlanders zijn op dit punt niet verwend: het Burgerlijk Wetboek van 1838 was al niet wat de Franse Code was, doch hoe gunstig steekt het nog af bij de ellende van veel latere wetten. pagina-49Gelukkig geeft een enkele recente wet hoop, dat we op de goede weg zijn.

153

   C’est par des mots que la loi impose sa volonté. Il importe donc que la loi parle une langue claire, une langue qui traduit le caractère de tout commandement, de tout précepte: bref quelque chose de net, de précis. On oublie souvent à quel point l’effet de la loi dépend également de son langage. Le commandement qui se comprend vite et se marque fortement dans la mémoire a plus de chance d’être observé que les interminables explications avec beaucoup d’ambages, qu’on ne saisit qu’avec peine et qu’on retient avec plus de peine encore. Nous autres Néerlandais ne sommes pas gâtés sur ce point, le Code Civil de 1838 était déjà inférieur au Code français, mais il est préférable à la misère des lois relatives à la protection des enfants, ou à celles qui modifient le droit des successions. Heureusement çà et là, une nouvelle loi nous donne l’espoir d’une certaine amélioration sur ce point.

154

   Het gezag van de taal is zo groot en zo vanzelfsprekend, dat het niet nodig is dit verder te betogen.49 Indien ergens, dan wel in het recht, is het denken gebonden aan de taal en wel de taal van een bijzondere formule. Het is nodig dit nader te omlijnen omdat men bij interpretatie vaak een onjuiste plaats heeft gegeven aan taal. Nog altijd komt de redenering voor dat een duidelijke letter van de wet beslissend is en dat de noodzaak van uitleg pas bij onduidelijkheid begint, dat dus de grammaticale interpretatie vóórgaat. Andere interpretatiemethoden hoeven pas als hulpmiddel aangewend te worden, als uitleg naar de letter te kort schiet. Niemand heeft deze opvatting krachtiger gehandhaafd dan de Belgische jurist Laurent. Van hem is het woord: respecteer de wet (naar de letter) ook al is die absurd, (vert. lhc)50 Deze voorstelling is in strijd met zowel het karakter van rechtsvinding als het wezen van de taal.

154

   L’autorité de la langue est si grande et si évidente qu’il paraît inutile de continuer notre démonstration à ce sujet 43 : c’est surtout dans le droit que la pensée est attachée à la langue, c’est-à-dire à un langage de formules particulières. Il importe plutôt de tracer les limites de cette autorité, car on s’est souvent mépris sur la place qui lui revient pour l’interprétation. On soutient toujours la théorie selon laquelle la lettre claire de la loi est décisive, que l’interprétation commence seulement là où cette clarté manque, que l’interprétation grammaticale prime toute autre; on ne doit recourir à celle-ci que lorsque l’interprétation d’après la lettre fait défaut. Personne n’a plus vigoureusement soutenu cette théorie que le juriste belge Laurent. De lui est le mot:

respect à la loi — c’est la lettre — pagina-53fût-elle absurde.44

Cette conception est contraire et au caractère de la découverte du droit, et à l’essence de la langue.

155

   In strijd met het karakter van rechtsvinding. Bij rechtsvinding gaat het er nooit om de betekenis van een wetsvoorschrift op zichzelf vast te stellen, maar altijd in verband met een feitelijke verhouding, die zich òf in de werkelijkheid vertoont òf door de wetsuitlegger wordt gedacht. En nu kan daardoor iets wat op zichzelf duidelijk is, namelijk bij ieder, die het spraakgebruik kent, dezelfde voorstellingen in het leven roept, toch weer onduidelijk worden in verband met de voorgelegde feiten. K. G. Wurzel51ontleent ter toelichting hiervan aan pagina-50Jhering’s Civilrechtfälle52 het volgende voorbeeld, dat weliswaar duidelijk stamt uit een studeervertrek, maar niettemin zeer verhelderend is. De bepaling in de wet dat “een schat is voor de vinder” lijkt duidelijk; wat “vinden” van schatten is, weet iedereen. Doch zie nu dit geval: A. B. en C. wandelen langs een riviertje. A. ziet een buidel met geld aan de overkant liggen. Hij vertelt dat aan de anderen. B. fluit de hond van C. en laat deze de zak apporteren. De hond legt hem voor C. neer. Wie is “vinder”, A. B. of C?

155

   La découverte du droit ne demande jamais de déterminer la signification d’une disposition légale en soi, isolément, mais toujours en considération d’un rapport matériel, qui se présente en réalité, ou bien est imaginé par l’interprète de la loi. Cependant une disposition, claire en soi, c’est-à-dire provoquant les mêmes idées chez ceux qui connaissent l’usage, peut devenir obscure en raison des faits de l’hypothèse. En vue d’éclaircir ce phénomène, K. G. Wurzel45 emprunte l’exemple suivant à l’ouvrage de Jhering: Civilrechtsfälle. Cet exemple, bien qu’un peu scholastique est cependant très caractéristique. La disposition dans une loi: la propriété d’un trésor appartient à celui qui le trouve, paraît claire; nul n’ignore ce que cela veut dire: trouver un trésor. Mais prenez cette hypothèse: A. B. et C. se promènent le long d’un ruisseau. A voit du côté opposé un portemonnaie à terre contenant de l’argent. Il le dit aux autres. B. siffle le chien de C. et lui fait apporter objet. Le chien le pose devant C. Qui est „l’inventeur”, A, B ou C?

156

   De leer van de letterlijke betekenis is ook in strijd met het wezen van de taal. Een woord is een teken, het heeft een betekenis, d.w.z. het geeft een pagina-50voorstelling weer, die in het bewustzijn bestaat. Die voorstelling is echter niet scherp omlijnd, is niet altijd dezelfde. Ieder begrip heeft een vaste kern, doch zijn grenzen vervloeien.53 Hoe concreter, hoe minder vaag. Doch van geen enkel woord in wetsbepalingen ofwel algemeen geldende regels kan gezegd worden, dat het volkomen duidelijk is en dat de eraan beantwoordende voorstelling volkomen bepaald is. Wat een stoel is, is duidelijk; toch kan de vraag rijzen, als verboden is ergens stoelen te plaatsen, of enig zitmeubel (een bank, een plank op schragen enz.) nog wel een stoel is te noemen.

156

   Mais la théorie de Laurent est aussi contraire à l’essence de la langue. Un mot est un signe, il a une signification, c’est-à-dire qu’il reproduit une idée présente à l’esprit. Mais cette idée n’a pas de contours précis, elle n’est pas toujours la même. Toute notion a un noyau fixe”, mais ses limites se dissipent, s’effacent.46 D’aucun mot employé dans les dispositions légales, qui sont des règles d’une validité générale, on ne peut dire qu’il soit absolument clair, que l’idée qui y répond soit absolument déterminée. Ce qu’est une chaise est clair pourtant; s’il est défendu de poser quelque part des chaises, la question peut se soulever de savoir si un certain siège (par exemple un banc, une planche mise sur des tréteaux) peut être considéré comme une chaise.

157

   Bovendien, het komt niet op de woorden afzonderlijk aan, maar op de woorden in het verband van de zin, waarin ze worden gebruikt. Niet woorden wekken elk op zich een afzonderlijke voorstelling, die dan wordt samengevoegd met die van andere woorden, doch de zin in zijn geheel. En de zin weer in verband met de andere zinnen van hetzelfde artikel, dit artikel in verband met de overige en zo voort. Opzoomer,54 die toch waarlijk wel geneigd was de waarde van de letter van de wet hoog aan te slaan, waarschuwt telkens de bladzij nog eens om te slaan en de ene bepaling in verband met de andere te interpreteren. De uitleg naar taalgebruik wijst boven zichzelf uit en leidt vanzelf tot de systematische. En ook tot de historische. Immers er bestaat niet alleen een verband met de andere gelijktijdig neergeschreven woorden, doch ook met het geestelijk en maatschappelijk leven van de tijd waarin zij werden geuit.

157

   De plus, ce ne sont pas les mots pris séparément qui importent, mais les mots tels qu’ils sont utilisés dans leur contexte à l’intérieur de la phrase. Chaque mot n’évoque pas une idée isolée, que l’on pagina-54joint ensuite à celles d’autres mots. C’est la phrase en son entier qui suscite une idée. Il en est de même pour la phrase en rapport avec les autres phrases d’un seul article de loi et pour l’article dans son rapport avec les autres, etc. Opzoomsr47 dont on connaît le respect de la valeur de la lettre, avertit chaque fois de retourner la page en vue d’interpréter une disposition d’après son rapport avec d’autres. Tout en interprétant d’après l’usage, on est amené de soi même à adopter une méthode supérieure: l’interprétation systématique. Et aussi la méthode historique. En effet, il existe un rapport non seulement avec les mots qui sont écrits en même temps, mais aussi avec la vie spirituelle et sociale de leur époque.

158

Bij iedere uiting wordt veel verondersteld, dat de spreker of schrijver als van pagina-51zelf sprekend beschouwt en dat de toehoorder van zelf aanvult bij het in zich opnemen van de woorden, die hem bereiken. Dat geldt ook voor de wet. Dit is zeer tastbaar als we letten op het feit, dat de wet zich dikwijls bedient van woorden, die naar hun betekenis in het spraakgebruik alleen mannen aanduiden, doch die naar de voorstelling van de auteur en toehoorder soms ook vrouwen omvatten en soms niet. Van het eerste vinden we in het Wetboek van Strafrecht een voorbeeld, waar het voortdurend gebruikte “Hij, die” zeker niet dient om vrouwen straffeloosheid te verzekeren.

158

Toute expression présuppose beaucoup d’éléments, que l’orateur ou l’auteur considère comme évidents et qui sont suppléés automatiquement par des auditeurs ou les lecteurs au moment où ces mots les atteignent. Il en est de même pour la loi. Cela paraît d’une façon très concrète dans le fait que la loi se sert souvent de certains mots qui, d’après l’usage n’indiquent que le sexe masculin, mais qui, d’après l’idée et de l’auteur et du lecteur, comprennent tantôt les deux sexes, tantôt le sexe masculin seul. Un exemple de la première hypothèse nous est donné par le Code Pénal où les mots, souvent répétés, „celui qui” ne tendent certainement pas à assurer la non-culpabilité des femmes.

159

Bij de Wet op de Rechterlijke Organisatie daarentegen was het, als men pagina-51aan de tijd van zijn oorsprong (1827) denkt, zonder twijfel het geval, dat de “men”, die benoemd kan worden, de “ambtenaar” waarvan gesproken wordt, bij het uitvaardigen van de wet alleen mannen aanduidde. Of dit nu nog het geval is, is een vraag van rechtsvinding, waar we nu niet op in hoeven te gaan.55 Het antwoord op dergelijke vragen wordt gevonden in een afweging van de verschillende gegevens, d.w.z. in de beslissing, in hoeverre andere factoren zwaarder moeten wegen dan historie en tekst. Dat vanzelfsprekende, maar niettemin onuitgesproken element, kunnen wij alleen door historisch onderzoek leren kennen.

159

Pour la loi sur l’Organisation Judiciaire, par contre, il était hors de doute du moins au moment de sa confection (1827) que l’„on” qui peut être nommé et le „fonctionnaire” dont il était question dans cette loi, n’indiquaient que le sexe masculin. La question de savoir s’il en est toujours ainsi; relève de la découverte du droit; nous n’avons pas à la trancher ici.48 Il faudrait, pour y répondre, peser les différentes données: sa solution se trouverait dans une décision sur ce point: dans quelle mesure d’autres facteurs doivent-ils primer l’histoire et le texte. Mais cet élément évident, sous-entendu, bien que non-exprimé, résulte exclusivement une recherche historique.

160

   Bovendien dringen, zoals wij hieronder zullen zien, veel door de rechtswetenschap gevormde begrippen in de wet door. De termen, die deze rechtswetenschappelijke inzichten aanduiden, moeten uitgelegd worden naar hun betekenis voor de jurist en niet naar het algemeen spraakgebruik. De jurist kan de betekenis van de woorden van de wet niet vaststellen zonder het gehele kennis-apparaat te gebruiken, dat hem ten dienste staat.

160

   En outre, comme nous le verrons ci-dessous, beaucoup de notions, élaborées par la doctrine, pénètrent dans la loi; les termes qui les expriment doivent être interprétés d’après leur signification pourpagina-55le juriste et non pas selon l’usage. Le juriste ne peut pas déterminer le sens des mots, même de la loi, sans se servir de l’ensemble des moyens techniques dont il dispose.

161

   Het is dus wel duidelijk, dat we met het onderscheid tussen duidelijke en onduidelijke woorden weinig verder komen in vragen van methode. Iedere wet kan interpretatie behoeven. Opzoomer — met wie ik mij overigens qua methode niet verwant gevoel —, heeft het al met nadruk betoogd. Hij herinnerde er daarbij aan, dat reeds de Romeinen dit zo inzagen.56 Zo zei Ulpianus:

Hoe helder het Edict van de Praetor ook mag zijn, toch is interpretatie ervan nodig.(vert. lhc)57

Trouwens, het zou ons verwonderen als het anders was, omdat een van de pagina-52grootste Romeinse juristen, Celsus, hun al voorhield:

De wetten kennen betekent niet hun woorden vatten, maar hun kracht en gelding.(vert. lhc)58

161

   Il est donc évident que la distinction des mots clairs et des mots obscurs avance très peu la solution des questions de méthode. Toute loi peut avoir besoin d’interprétation. Opzoomerdont le sentiment en matière de méthode a peu d’affinité avec le mien — l’a déjà affirmé énergiquement; il a rappelé que telle était déjà la conception des Romains49

Quamvis sit manifestissimum Edictum Praetoris attamen non est negligenda interpretatio ejus

dit Ulpien50 Il serait d’ailleurs étonnant s’il en était autrement. Car un des plus grands d’entre eux, Celse, enseigne:

Scire leges non hoc est verba eorum tenere, sed vim ac potestatem.51

162

   Toch is het nodig dit alles nog eens te zeggen. Nog altijd bestaat de neiging de waarde van de woorden bij de rechtsvinding te overschatten. Het gevaar voor letterknechterij dreigt steeds. De geest maakt levend, de letter doodt.
   Hoe gevaarlijk het beroep op de letter kan zijn blijkt, indien gepoogd wordt geheel binnen de grenzen van de woorden van de wet haar strekking te ontduiken. De ergste sabotage van de wet is die, welke door de letter tot haar uiterste consequentie te voeren depagina-52 zin doodt. Volgens Paulus is sprake van fraus legis bij de handeling van degene,

die terwijl hij de woorden gebruikt, de betekenis ervan omzeilt.(vert. lhc)59

Indien de letter inderdaad onvoorwaardelijk vóórgaat, bereikt zo iemand zijn doel.

162

   Cependant il est nécessaire de répéter tout cela. Il existe toujours une tendance à surestimer la valeur des mots pour la découverte du droit. Le danger que présente le culte servile de la lettre est toujours menaçant. La lettre tue, mais l’esprit donne la vie.
   Le point auquel cet appel à la lettre peut être dangereux apparaît lorsqu’on essaie d’éluder le sens de la loi tout en observant les limites de ses mots. Le plus grave sabotage de la loi consiste à en tuer le sens par un emploi trop logique de la lettre. C’est la
fraus legis d’après Paul, l’acte de celui,

qui salvis verbis legis sententiam ejus circumvenit.

Il atteint son but si la lettre passe inconditionnellement avant tout.

163

Terecht heeft men opgemerkt, dat als men zich maar losmaakt van de onderworpenheid aan woorden, de plaats voor een afzonderlijk leerstuk van de fraus legis wordt verkleind en dat reeds de interpretatie van de wet zelf afdoende is om dergelijke pogingen de kop in te drukken. Weliswaar wordt de plaats verkleind, maar hij wordt niet opgeheven. De fraus houdt betekenis. Het kan zijn, dat in het algemeen een tekst streng en naar de woorden moet worden uitgelegd en dat op zich zelf die woorden geen betrekking hadden op de handeling, die werd verricht, maar dat toch de handeling geen ander belang had of kon hebben en dat er geen andere bedoeling bestond of kon bestaan dan om door die handeling de wet te ontduiken met eerbiediging van de letter ervan. Dan wordt de toepasselijkheid van de wet op deze handeling niettemin op grond van de fraus legis gehandhaafd, hoewel naar letter en uitleg de toepasselijkheid is uitgesloten. Aldus de H.R.60

163

C’est avec raison qu’on a remarqué qu’il suffit de se libérer de l’assujettissement aux mots, pour restreindre le domaine particulier du dogme de la fraus legis, que la seule interprétation suffit à mettre en échec pareilles tentatives. Ce domaine peut être réduit, il ne sera pas supprimé: la fraus legis garde de l’importance. Il arrive qu’un texte doive en général être interprété strictement et d’après les mots, que l’acte en soi n’est pas frappé par ce texte, mais que cet acte n’eût ou ne pût avoir eu d’autre intérêt que celui d’éluder la loi tout en respectant la lettre et qu’il ne fût accompli, ou ne pût avoir été accompli que dans cette intention-là. On maintenait alors la loi en raison de la fraus legis, bien que, selon la lettre et l’interprétation, son application fût exclue. pagina-56Ainsi procéda la H.C.52

164

De wet belast een schenking aan bloedverwanten evenals een legaat, indien de schenker zich het vruchtgebruik of een periodieke uitkering tot zijn dood voorbehoudt. Hier had de overledene een schenking gemaakt en zich een uitkering voorbehouden tot drie dagen voor zijn dood, zonder enig ander motief dan dat van wetsontduiking. De H.R. achtte de wet toepasselijk, nu de handeling geschiedde in fraudem legis.
   Deze beslissing past geheel in de ietwat vrije, minder aan de letter van de wet gebonden uitleg waarin de H.R. zich in latere jaren is pagina-53gaan bewegen. Doch ook in de tijd, dat de H.R. nog geneigd was de woorden van de wet voor de rechtsvinding zeer hoog aan te slaan, rekende deze zich toch niet onvoorwaardelijk aan die woorden gebonden.

164

Article 11 de la loi sur les droits successoraux impose comme un legs la donation faite, à des parents, sous réserve — jusqu’au décès du donateur — d’un usufruit ou de payements périodiques. Dans l’espèce envisagée, le de cujus avait fait une donation avec réserve d’une pension périodique due jusqu’au troisième jour avant son décès et cela pour le seul motif de tourner la loi. Comme l’acte avait été accompli in fraudent legis, l’article n’est applicable, dit la H.C.
   Cette solution s’harmonise avec l’interprétation plus libre et moins attachée à la lettre que la H.C. a adoptée dans les années qui suivirent. Mais, même à l’époque où la H.C. tendait à attacher une grande valeur à la lettre pour la découverte du droit, elle ne s’estimait pas inconditionnellement liée aux mots.

165

J. P. Fockema Andreae, die in een opmerkelijk proefschrift de methode van uitleg van de H.R. gedurende het tijdvak 1893—1903 heeft onderzocht,61 komt tot de conclusie, dat de H.R., ondanks eerbied voor een beroep op de ondubbelzinnige woorden, toch absurde resultaten ook toen al niet aanvaardde en zich door de vaagheid en rekbaarheid van het begrip “dubbelzinnig”pagina-53onttrok aan al te vergaande consequenties van de ten onrechte aanvaarde leerdie voorrang gaf aan een uitleg naar spraakgebruik.

165

Mr J. P. Fockema Andreae qui, dans une thèse intéressante, a recherché la méthode d’interprétation suivie par la H.C. entre 1893 et 1901,53 arrive à la conclusion que la H.C, malgré son respect des mots clairs, rejetait déjà à cette époque les résultats absurdes et qu’elle se dérobait — par un appel à l’imprécision et à l’extensibilité de la notion „d’obscur” — aux conséquences trop rigides de la théorie, adoptée à tort, de la prééminence de l’interprétation d’après l’usage.

166

   Zodra men weigert een resultaat te aanvaarden, omdat het absurd is, heeft men de onvoorwaardelijke onderwerping verbroken. Men heeft zich dan al los gemaakt van het idee dat de wetsformule, zoals deze er ligt, dus de betekenis van de woorden volgens spraakgebruik, onvoorwaardelijk moet worden verwerkelijkt en heeft een andere opvatting geaccepteerd, waarin de rechter recht zoekt en daarbij het gezag van de wet, òòk van de woorden, heeft te eerbiedigen. De woorden zijn ten slotte niets anders dan hulpmiddel bij het vaststellen van de betekenis van de regel en de daaruit te trekken conclusie voor het geval.62

166

   Dès que l’on rejette un résultat, parce qu’il est absurde, on a rompu la sujétion inconditionnelle. On s’est alors déjà libéré de l’idée selon laquelle la formule légale, telle qu’elle se présente à nous dans le texte, doit être réalisée inconditionnellement, donc d’après la signification des mots dans l’usage. On est alors passé à l’autre conception selon laquelle le juge recherche le droit, qu’il est tenu, il est vrai, de respecter l’autorité de la loi et aussi celle des mots, mais que les mots ne sont, en fin de compte, autre chose que des moyens auxiliaires pour la détermination de la teneur d’une règle et de la conclusion qu’il faut en tirer pour l’espèce envisagée.54

167

   Onvoorwaardelijk gezag hebben de woorden niet. Ook niet in die zin, dat het resultaat waartoe de uitlegger komt ten slotte met de woorden verenigbaar moet zijn en dat de woorden de grens vormen waarbuiten hij niet mag gaan. Zijn conclusie mag naast de woorden staan, maar zij mag er niet mee in strijd komen63, zegt men. Ook deze gedachtegang is nog te veel aan een primaat van de woorden gebonden. Het is waar dat het gezag van de taal groot is en dat een uitleg, die zich aan dit gezag onttrekt, niet snel zal worden aanvaard. Toch kàn het nodig zijn. Iedereen doet het waar een schrijffout of een vergissing is gemaakt, bijvoorbeeld wanneer er schuldeiser staat terwijl er schuldenaar had moeten staan. pagina 54

167

   Les mots de la loi n’ont pas une autorité inconditionnelle, même pas dans ce sens que le résultat auquel l’interprète arrive doit-êtrepagina-57finalement compatible avec les mots ou, que ceux-ci constituent la limite qu’il ne peut pas dépasser. D’aucuns disent que sa conclusion peut se trouver en dehors des mots, mais qu’elle ne doit pas être contraire à ces mots55: praeter legem non contra legem. Ce raisonnement aussi est toujours trop attaché à la prééminence des mots. Il est vrai, l’autorité de la langue est considérable: une interprétation qui finit par se dérober à cette autorité ne sera pas vite acceptée. Cependant une telle interprétation peut être nécessaire. Tout le monde le fait en cas de lapsus ou erreur dans le texte. Tout le monde lit dans l’article 1336, 3. C.c.n. „débiteur” au lieu de „créditeur” comme il est écrit dans l’édition officielle; il en est de même pour l’art. 14603, C.c.n. où l’on lit créancier pour débiteur, parce que tel est le texte de l’article 1281 Ce. français et qu’il s’agit ici probablement d’une erreur.

168

Een stapje verder gaat men als men een woord uit de wet elimineert, omdat het gedachteloos is neergeschreven en tot absurde resultaten leidt.64 Weer verder als men, zoals de H.R. voor het eerst in 190865 en daarna herhaaldelijk deed, de termijn pagina-54van beroep tegen de letter van de wet in verlengt. Dit alles is onvermijdelijk en tegelijkertijd onverenigbaar met de voorstelling, dat gehoorzaamheid aan de wet onderwerping aan de woorden ervan inhoudt, d.w.z. aan de betekenis daarvan naar spraakgebruik.

168

On va un peu plus loin en éliminant le mot „ayant-droit” à l’art. 1910 C.c.n. parce qu’il a été écrit par inadvertance et mène à des résultats absurdes.56 On plus loin encore lorsqu’on prolonge, contrairement à la lettre, le délai prévu par l’art. 284 C.c.n. dernier alinéa, comme l’a fait la H.C. à plusieurs reprises, et pour la première fois en 1908.57 Ces interprétations sont inévitables, mais elles sont incompatibles avec la conception d’après laquelle l’obéissance à la loi demande la sujétion à la signification selon l’usage.

169

Volgt men onze opvatting, dan is hier voor de rechtzoekende niet een grenssteen, die hij niet mag verplaatsen, maar een sterk gespannen koord, dat uiterste weerstand biedt, doch niet alleen voortdurend wordt verbogen, maar zelfs in hoge nood kan worden verbroken. Zonder beeldspraak: dan is hier sprake van een gezag, dat moet worden geëerbiedigd, niet één, die onvoorwaardelijke onderwerping verlangt. Het is waar: als het resultaat van de uitleg gevonden is, wordt het nogmaals aan de woorden getoetst en niet snel zal het worden aanvaard bij klaarblijkelijke strijd met de woorden. Doch mògelijk is het.

169

Si l’on suit notre idée, il n’existe pas ici pour celui qui veut découvrir le droit une borne-frontière qu’on ne peut pas déplacer, mais plutôt une corde, fortement tendue il est vrai, mais sans cesse courbée, que l’on peut même rompre en cas de grande nécessité. Dans une langue moins imagée: nous sommes ici devant une autorité, qui doit être respectée, mais qui n’exige pas une sujétion inconditionnelle. Nous le répétons, une fois trouvé, le résultat de l’interprétation est de nouveau contrôlé par les mots et en cas de contrariété évidente, il ne sera pas accepté promptement. Mais son acceptation est toujours possible.

170

   Ziet men dat alles zo in, dan is het ook niet moeilijk aan te geven, wanneer een uitleg naar de letter zwaar zal wegen en wanneer zij voor een andere terugtreedt. Zoals ik al opmerkte, algemeen geldende regels zijn daarvoor niet op te stellen, maar wel kan aangegeven worden met welke omstandigheden rekening moet worden gehouden. Het bevel vraagt een striktere woorduitleg dan het voorschrift. Het dwingend recht zal meer naar de woorden moeten worden begrepen dan het aanvullende. In het dwingend recht spreekt het gezag van de wet met meer klem en de woorden, die het bezigt, krijgen daardoor grotere draagkracht. Voorts zal het woord van meer betekenis zijn naarmate het concreter is. Een vage term is rekbaar, een concrete uitdrukking laat minder speling. En dan vermindert het gezag van de woorden naarmate het ogenblik, waarop de wet tot stand kwam, pagina-55verder van ons ligt. Dit hangt samen met de aard van de historische interpretatie, waarover hieronder meer. Naar mate de wet ouder wordt en vaker is toegepast, worden de woorden minder op zichzelf gezien en meer in verband met de toepassing.

170

   Lorsqu’on part de cette conception, il est facile d’indiquer chaque fois si l’interprétation d’après la lettre est prépondérante, ou bienpagina-58si elle doit reculer devant une autre. Comme nous l’avons déjà remarqué, on ne peut pas établir de règles générales à ce sujet, mais il est possible d’indiquer les conditions à prendre en considération. Le commandement demande une interprétation plus stricte que la prescription. Le droit impératif devra être interprété d’après les mots dans une mesure plus large que le droit supplétif; dans le premier l’autorité de la loi s’exprime avec plus de force: la portée des mots dont elle se sert en est élargie. En outre, plus un mot est concret, plus il a d’importance. Un terme vague est extensible, un terme concret laisse moins de marge. Enfin, l’autorité des mots diminue selon que le moment de la confection de la loi est plus ancienne. Cela tient à la nature de l’interprétation historique que nous exposerons ci-dessous. Au fur et à mesure que la loi vieillit et a été appliquée, les mots sont moins considérés isolément, et plus en connexion avec l’application de la loi.

171

   Het grootst is dus het gezag van de woorden in een pas uitgevaardigd concreet bevel van de wet. Nergens is een uitleg naar de woorden zo op zijn plaats als bij de politieverordening. Bepalen wij ons tot het burgerlijk recht, dan zal b.v. in ons tegenwoordige wetboek de betekenis van de woorden groter zijn in het kinderrecht dan in de verbintenissenleer.
   Doch dit alles — ook al is het zeker niet zonder belang — heeft pagina-55toch niet meer betekenis dan het aanwijzen van een richting, waarin wij hebben te gaan. Een regel, die bij iedere wetsuitleg in acht moet worden genomen, is er niet. De algemene regel kan geen andere zijn dan: het gezag van de taal is groot — doch het is niet het enige. Het spraakgebruik is ten slotte een gegeven, dat wel kwantitatief, niet kwalitatief van de andere gegevens verschilt.

171

   C’est donc dans l’ordre concret de la loi récemment édictée que l’autorité des mots est la plus grande. Nulle part l’interprétation d’après les mots n’est mieux à sa place que pour les ordonnances de police. Si nous nous bornons au droit civil, il faut conclure que l’influence de cette méthode d’interprétation sera plus grande, par exemple, pour le droit des enfants que pour le droit des obligations.
   Pourtant ces indications, si importantes soient-elles, sont utiles seulement en ce qu’elles nous montrent la direction à suivre. Il n’existe pas de règle à observer pour toute espèce d’interprétation de la loi. Tout au plus ce pourrait être: „l’autorité de la langue est grande”, mais ce n’est pas là le critère unique. Finalement, l’usage est une donnée qui diffère quantitativement et non qualitativement des autres.

172

§ 11 De wil van de wetgever. Wetshistorische interpretatie.

   De wet is wilsuiting van bepaalde met wetgeving belaste organen van de Staat. Wat ligt meer voor de hand, indien men de betekenis van de wet wil vaststellen, dan te onderzoeken wat de bedoeling was, die deze organen zelf blijkens hun toelichting met de door hen gestelde regels hebben gehad? Het gebeurt dan ook voortdurend, dat men, ten behoeve van de uitleg van een wet, de parlementaire geschiedenis naslaat. Niettemin wordt door veel gezaghebbende auteurs het geoorloofde hiervan betwist.66 Men zegt dat die bedoeling, die wellicht zou kunnen worden vastgesteld, indien we met de wetgeving van één enkele man te doen hadden, niet te kennen is bij onze veelhoofdige wetgever, nu met die taak niet alleen Kroon en Ministers met hun talrijke hulpkrachten, maar bovendien zulke omvangrijke lichamen als onze Kamers der Staten-Generaal zijn belast.

172

§ 11 La volonté du législateur. L’interprétation historique de la loi.

   La loi est une manifestation de volonté de certains organes étatiques chargés de légiférer. Rien n’est donc plus plausible, lorsqu’on veut déterminer la teneur de la loi, que de rechercher les intentions de ces organes mêmes, tels qu’elles résultent des exposés des motifs. Aussi consulte-t-on souvent l’histoire parlementaire de la loi que l’on veut interpréter. Cependant de nombreux auteurs qualifiéspagina-59contestent la légitimité de ce procédé. 58Première objection: on pourrait peut-être déterminer la volonté d’un seul homme législateur, mais non pas celle de notre législateur à plusieurs têtes: le Roi et ses Ministres avec un grand nombre de collaborateurs et notamment ces collèges très étendus que sont les Chambres de nos Etats-Généraux..

173

Hoe kunnen we weten dat, wat als toelichting van een voorstel door de Minister is gezegd, door de meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer is beaamd? Niet de toelichting, maar het wetsvoorstel zelf aanvaardden zij door hun pagina-56stem. Bovendien, al zouden we kunnen vaststellen dat inderdaad alle leden van beide colleges èn de Minister èn ten slotte de Kroon allen met een bepaalde wetsregel hetzelfde hadden beoogd, dan nog zou dat ons niet binden. Alleen door de wet, niet anders, kan de wetgever ons iets bevelen. Wat de personen, die de wetgevende macht vormen, overigens denken en willen, is hun particuliere mening, die van niet meer belang is dan die van wie ook.

173

Comment saurons nous que la majorité des Chambres a approuvé les éclaircissements donnés par un Ministre au sujet d’un projet de loi? Ce ne sont pas ces éclaircissements qu’ils adoptent par leur vote, mais le projet lui même. Mais même si nous pouvions constater qu’en effet, tous les membres des deux collèges, le Ministre et le Roi, avaient voulu dire précisément la même chose, nous ne serions pas encore liés par ce fait. C’est par la loi et uniquement par la loi que le législateur peut nous commander. Ce que pensent ou veulent ces personnes qui forment le pouvoir législatif, c’est toujours leur opinion privée, dont l’intérêt ne dépasse pas celui de n’importe qui.

174

   Deze aanval treft doel, indien de stelling wordt verdedigd, dat de uit de gewisselde stukken en Kamerdebatten afgeleide bedoeling van de wetgevende organen bindend zou zijn bij de rechtsvinding. Nog maar al te vaak wordt gemeend, dat, met een beroep op een uiting van een Minister of Kamerlid, de vraag van de interpretatie van de pagina-56wet zou zijn afgedaan. Niet de wetgever, maar de wet bindt ons.
   Doch de vraag wordt dan verkeerd gesteld. Het gaat niet om: òf wil van de wetgever òf woorden van de wet; niet òf subjectieve òf objectieve zin. De wet is tegelijk een historisch verschijnsel en een niet materiële, maar niettemin reële grootheid in het leven van het heden. De wettekst is tegelijk wilsuiting van bepaalde personen in het verleden en een los van die personen staand richtsnoer voor het heden. Het laatste is de wettekst echter alleen, omdat zij het eerste is.

174

   L’objection est valable, si l’on défend la thèse selon laquelle l’intention des organes législatifs, telle qu’elle résulte des documents échangés et des débats au Parlement est obligatoire pour ceux qui sont à la recherche du droit. Trop souvent on croit définitivement tranchée une question d’interprétation par un appel à une opinion d’un Ministre ou d’un député. Ce n’est pas le législateur, mais la loi qui nous lie.
   Mais le problème est ainsi posé d’une façon erronée. La question n’est pas:
ou la volonté du législateur, ou les mots de la loi; sens subjectif ou sens objectif de la loi. La loi est en même temps phénomène historique et quantité immatérielle, mais cependant réelle, dans la vie d’aujourd’hui. Le texte de la loi est en même temps une manifestation de volonté de certaines personnes dans le passé et une indication pour le présent, indépendante des personnes; mais cette dernière qualité ne lui revient qu’en vertu de la première.

175

   Historisch en juridisch onderzoek wil ook ik onderscheiden en ik verwerp het beroep, dat ter verdediging van de wetsgeschiedenis als interpretatiemiddel wel gedaan is op het feit, dat toch ook de rechtshistoricus voor zijn begrip van de wetten uit het verleden, graag alles zal gebruiken wat licht kan werpen op de bedoeling van degenen, die de wetten opstelden.67 De historicus wil ontstaan en doel begrijpen, hij probeert inzicht te krijgen in wat de wetgeving inhield op het ogenblik, dat deze tot stand kwam. Het einddoel van de jurist is echter altijd anders. Ook al weet hij al die zaken met volkomen zekerheid, dan zegt hem dat nog maar weinig voor zijn vraag: tot welke concrete wetstoepassing moet ik krachtens deze wet komen. Voor de jurist wordt het gegeven dat volgt uit de geschiedenis van de wet er een naast andere: spraakgebruik, doelmatigheid, systeem enz. Wat voor de historicus einddoel is, dat is voor de jurist hulpmiddel, doch het zou dwaasheid zijn dit hulpmiddel te versmaden.

175

   Moi aussi, je veux distinguer entre les recherches historique et juridique; aussi ne peut-on attacher de valeur à l’argument, parfois invoqué pour la défense de l’histoire de la loi comme moyenpagina-60d’interprétation, selon lequel l’historien du droit, pour comprendre les lois du passé, se sert avec empressement de tout ce qui pourrait apporter quelque lumière sur l’intention de ses auteurs.59 L’historien tend à comprendre la genèse et le dessein de la loi, il essaie de connaître la législation telle qu’elle était au moment de sa formation, mais le juriste poursuit toujours un autre but. Même si toutes ces données lui sont connues avec certitude, cela ne lui dit pas grand’ chose pour la question qui l’occupe: quelle application concrète demande cette loi? Pour lui, la donnée que procure l’histoire de la loi est une donnée comme les autres: l’usage, l’utilité, le système, etc. Ce qui est but final de l’historien est un moyen auxiliaire pour le juriste, mais ce serait une folie de dédaigner ce moyen.

176

   Een voorbeeld uit de recente literatuur. Men twist over de bepagina-57teekenis van het woord “rechtsgronden” ten opzichte van “rechtsmiddelen” in een bepaling van het Wetboek van Rechtsvordering en probeert het verschil tussen gronden en middelen te bepalen. Nu heeft onlangs P. J. de Kanter in zijn proefschrift68 over dit onderwerp erop gewezen, dat in het ontwerp van deze wet, de bepaling nog een lid had, dat later weggelaten werd, omdat men het overbodig vond. Daaruit concludeerde hij, dat “rechtsgronden” niet stond tegenover “rechtsmiddelen”, maar tegenover “feitelijke gronden.”

176

   Voici un exemple tiré de la littérature la plus récente. On discute de la signification du mot „motifs de droit” dans l’article 48 C.Pr. Civ.n., on l’oppose à: „moyens de droit” et essaye de déterminer la différence entre motifs et moyens. Or, dans une thèse sur ce sujet, Mr P. J. de Kanter 60a dernièrement appelé l’attention sur le fait que cet article contenait, dans le projet de loi, un autre alinéa, précédant le seul alinéa qui constitue l’article 48 actuel, alinéa qui a été supprimé parce qu’on le jugeait superflu. Il en résulte que „motifs de droit” n’était pas opposés à „moyens de droit”, mais à „motifs de fait”.

177

De moeilijkheden in de praktijk over de vraag of de rechter de verweren van partijen ambtshalve mag aanvullen zijn daarmee niet opgelost. Toch valt niet tegen te spreken, dat de Kanter’s opmerking pagina-57verhelderend heeft gewerkt in deze zaak en dat dus aan dit door de wetsgeschiedenis verschafte gegeven gezag toekomt. Een ander voorbeeld komt uit mijn eigen ervaring. Mij werd onlangs de vraag voorgelegd of de eis van sommatie in een van de artikelen van het Burgerlijk Wetboek dwingend recht inhoudt. Ik antwoordde ontkennend en ik wil wel zeggen, dat ik mede tot dit resultaat kwam, doordat ik ontdekte, dat in 1874 de keuze voor een bepaalde termijn, die van sommatie ontheft, in dat artikel werd ingevoegd om het mogelijk te maken om afstand van de sommatie te doen. Daaruit bleek dat men toen de eis van sommatie als dispositief recht zag.69

177

Il est vrai que cette trouvaille n’a pas dissipé toutes les difficultés de la pratique, relatives au pouvoir du juge de suppléer ou non d’office les défenses des parties, mais on ne peut pas nier que cette remarque a éclairci cette matière embrouillée et que, par conséquent, une autorité revient à cette donnée procurée par l’histoire de la loi. Voici un autre exemple emprunté à ma propre expérience. On m’a soumis dernièrement la question de savoir si l’exigence d’une sommation à l’article 1201 C.c.n. constitue du droit impératif. J’ai répondu par la négative et je ne peux pas nier que je suis arrivé à ce résultat notamment parce que je découvris que le terme qui dispense de la sommation a été inséré dans cet article en 1874; qu’on avait apporté cette modification en vue de rendre possible la renonciation à la sommation pagina-61et que par conséquent on considérait cette exigence comme du droit dispositif. 61

178

   In tweeërlei opzicht kan onderzoek van de wetsgeschiedenis van belang zijn: ten eerste om vast te stellen, wat de rechtstoestand naar de voorstelling van de wetgevende macht op het ogenblik van het maken van de wet was, welke wijziging men beoogde en waarom men die wilde, en dan om na te gaan, welke strekking de auteurs van de wet aan de door hen gebezigde uitdrukkingen toekenden. Voor het laatste is het gezag van de door de “Kamerstukken” verschafte gegevens groter dan voor het eerste. Het kan zijn, dat anderen scherper hebben gezien wat tot rechtsverandering dreef dan degenen, die de verandering ten slotte tot stand brachten — al moet worden bedacht, dat zij degenen waren die bij het omzetten van wensen in werkelijkheid de doorslag gaven. Wat de formulering in engere zin betreft, namelijk de woordkeus: zeker niemand kan beter verklaren, wat met de woorden werd beoogd, dan zij die deze woorden kozen. Dat daarmee niet alles is uitgemaakt heb ik nu al herhaaldelijk gezegd, maar het blijft van belang.pagina-58

178

   La recherche de l’histoire d’une loi peut présenter ce double intérêt: premièrement de déterminer ce qu’était, dans l’idée du législateur, le droit en vigueur au moment de la confection de la loi, quelle était la modification envisagée, et pourquoi on la voulait, d’autre part, d’examiner la portée qu’attribueraient les auteurs aux termes dont ils se servaient. Pour ces dernières recherches, les données résultant des documents et actes parlementaires, sont d’une plus grande autorité que pour les recherches de la première catégorie. Il se peut que d’autres que les auteurs d’une modification du droit en voient plus clairement le vrai motif — quitte à songer que c’étaient ces auteurs-ci qui l’emportaient dans la balance, lorsqu’on transformait les désirs en réalité. Par contre, en ce qui concerne la formulation dans le sens étroit, le choix des termes, personne n’en saurait mieux expliquer la portée que ceux qui choisissaient les mots. Que cette recherche ne résolve pas tous les problèmes, je l’ai déjà répété, elle présente cependant toujours de l’intérêt.

179

   Wil men dat belang nader bepalen dan moet op drie dingen worden gelet.
   Ten eerste op de auteur van de toelichting, die wordt aangehaald. Aan een omschrijving, die door de Minister wordt gegeven om eventuele twijfel op te heffen, komt grotere betekenis toe dan aan een losse opmerking van een of ander Kamerlid. Wij kunnen deze lijn verder doortrekken: aan de ene Minister komt in dit opzicht groter gezag toe dan aan een andere. Is hij een man van grote autoriteit, die het onderwerp van de wet geheel beheerst, dan zal zijn woord bij de interpretatie zwaarder wegen dan dat van een Minister die — het komt een enkele maal voor — slechts weergeeft, wat zijn ambtenaren hem hebben voorgelegd en bij de behandeling in de Kamerpagina-58 allerminst in de materie thuis blijkt. Het is bekend, dat nergens zo veel gezag aan de wetsgeschiedenis is toegekend als bij ons Wetboek van Strafrecht.70

179

   Pour préciser cet intérêt, il faut retenir ces trois points.
   Premièrement l’identité de l’auteur dont on cite l’exposé. A l’explication, donnée par un Ministre en vue de dissiper un doute éventuel, il faut reconnaître plus d’importance qu’à une remarque isolée d’un député quelconque. Nous pouvons multiplier ces distinctions: tel Ministre a plus d’autorité, à ce propos, qu’un autre. Si c’est un homme de grande autorité, qui domine entièrement la matière à régler par la loi en question, son opinion pèsera plus, pour l’interprétation que celle d’un Ministre qui répète seulement ce que ses fonctionnaires lui ont soumis et qui, lors des débats à la Chambre, paraît n’être point versé dans la matière. On sait que surtout pour l’interprétation de notre Code Pénal, une autorité considérable a été attribuée à l’histoire de la loi.
62

180

Voor een groot deel is dat terug te brengen tot het grote persoonlijke gezag van de Minister Modderman, d.w.z. tot de overtuiging, dat dit wetboek een monument was van wetgevingstechniek. Het behoeft niet een Minister of een Kamerlid te zijn, die zo’n gezag geniet. De voorbereiding van de Faillissementswet is in belangrijke mate in handen van Molengraaff geweest. Dat feit gaf aan zijn uitlegging een bijzondere betekenis. Bij het nieuwe zeerecht staat ons hetzelfde te wachten. Dit is niet alleen een feit, dat ik constateer, maar iets dat volkomen gerechtvaardigd is en dat niet te plaatsen is in de leer, dat het de onpersoonlijke wetgever is, die ons bindt. Als het gezag van de toelichting van de auteurs van de wet steunt op hun persoonlijke voorstellingen omtrent de strekking van de opgestelde regels, is het begrijpelijk, dat de ene auteur boven de andere wordt geplaatst.

180

Ce phénomène s’explique en majeure partie par la grande autorité personnelle du Ministre Modderman, et par la conviction que c’était là un monument de la technique législative. Il n’est même pas nécessaire que ce soit un pagina-62Ministre ou un Député qui jouisse d’une telle autorité. La préparation de la loi sur la faillite a été, dans une large mesure l’œuvre de Molengraaff; ce fait donne une importance particulière à l’interprétation de cette loi par cet auteur. On doit s’attendre au même phénomène pour le nouveau droit maritime. Il ne s’agit pas ici d’un fait que je constate, j’estime entièrement justifiée cette distinction, qui ne cadre pas avec la théorie selon laquelle c’est le législateur impersonnel qui nous lie. Si l’autorité des éclaircissements donnés par les auteurs de la loi se fonde sur leurs idées personnelles à l’égard de la tendance des règles établies, il se comprend qu’un auteur prime l’autre.

181

   Ten tweede zal ook hier het onderscheid tussen oude en nieuwe wet moeten worden gemaakt. Vergelijk maar eens bij wat oudere wetboeken een nieuw met een oud commentaar. Het oude commentaar is samengesteld met behulp van Kamerstukken en ontleedt de bepalingen in letterlijke zin. Het nieuwe is gevuld met praktijkgevallen, wetenschappelijke constructies, jurisprudentie. En ook dit verschil is niet alleen verklaarbaar, maar gerechtvaardigd. De wet komt steeds losser van de makers te staan, ook de interpretatie ervan ontwikkelt zich. Het gezagpagina-59 van de woorden verbleekt en daarmee verbleekt het gezag van de wetsgeschiedenis zelfs nog meer. Het oude commentaar zal moeten wijken voor een interpretatie, die zich in andere richting ontwikkelt. Ons voorbeeld toont echter dat het oude commentaar niettemin van belang blijf. Vooral vergeten geschiedenis, ook wetsgeschiedenis, brengt vaak verheldering.

181

   Deuxièmement, il faut faire, ici encore, la distinction entre la loi ancienne et la loi récente. Que l’on compare les commentaires anciens et nouveaux sur un code ancien. Des premiers ont été élaborés à l’aide des actes parlementaires et contiennent une analyse d’après la lettre des dispositions, les seconds donnent une abondance de cas pratiques, de constructions scientifiques, de jurisprudence. Cette différence aussi est non seulement explicable mais justifiée. Da loi se dégage de plus en plus de ses auteurs, son interprétation est également en évolution. Simultanément avec l’autorité des mots, celle de l’histoire de la loi se décolore et dans une plus grande mesure encore. L’autorité de l’histoire devra céder le pas à une interprétation qui évolue dans un autre sens; nos exemples montrent qu’elle garde cependant un certain intérêt. C’est surtout l’histoire, même tombée dans l’oubli et l’histoire des lois aussi qui apportent souvent des éclaircissements.

182

   Ten derde zal de waarde van de toelichting groter zijn bij het gebod, dan bij het regelend voorschrift. Het is belangrijker te weten wat iemand, die beveelt, zich precies heeft voorgesteld dan wat de gedachten waren van degene, die alleen maar ordende. De laatste laat groter vrijheid. Niet alleen later, maar al dadelijk bij de opstelling, treedt de persoon van de wetgever, die zulke regelen schept, minder op de voorgrond, dan van degene, die zijn wil uitdrukkelijk pagina-59oplegt. Ook in dit opzicht gaan het gezag van de woorden en dat van de bedoeling samen en staan beide tegenover dat van geschiedenis en systeem. Èn aan de woorden èn aan de bedoeling komt juist bij het gebod grote waarde toe. Als gelet wordt op de aard van de regeling, d.w.z. op het gebodskarakter ervan, zal het woord zelfs nog zwaarder wegen dan de bedoeling. Toch, ik herhaal het nog eens: meer dan aanwijzingen zijn dit niet, vaste regels over een rangorde van de factoren, die bij interpretatie een rol spelen, zijn niet te geven.

182

   Troisièmement, la valeur des explications concernant les commandements sera supérieure à celles relatives aux prescriptions supplétives. Il importe plus de connaître les conceptions de celui qui ordonne que les idées d’un autre qui se borne à régler. Ce dernier laisse plus de liberté, la personne de celui qui crée de telles règles monte moins au premier plan que celle du législateur qui impose sa volonté, et cela non seulement au cours du temps, mais déjà au moment de la confection de la loi. A cet égard aussi l’autorité des mots va de pair avec celle du but du législateur, toutes deux sont opposées à celles de l’histoire et du système de la loi. C’est précisément pour le commandement qu’il faut attribuer une grande valeur et aux mots et au dessein du législateur; cependant pagina-63si l’on porte notamment son attention sur la nature de la règle, sur son caractère de commandement, les mots priment le dessein. Nous et répétons, il ne s’agit ici que d’indications, on ne peut pas établir de règles fixes pour l’ordre des facteurs respectifs de l’interprétation.

183

   Op dit moment daalt de waarde van de wetgeschiedenis voor het Strafwetboek.
   Dit hangt samen met het feit, dat men tegenwoordig in het algemeen geneigd is minder waarde aan de parlementaire geschiedenis van de wet toe te kennen dan vroeger. In hoeverre dit gerechtvaardigd is, volgt uit het voorgaande.

183

   Ces deux dernières distinctions expliquent la valeur de l’histoire de la loi pour le Code Pénal et aussi son déclin.
   Ce fait tient d’ailleurs au phénomène qu’on tend à attribuer moins de valeur qu’autrefois à l’histoire de la loi. Nous verrons dans la suite si cette tendance est
justifiée.

184

§ 12 De eenheid van de wet. Systematische interpretatie. Begripsjurisprudentie. Constructie.

   Op blz. 50 maakten wij de opmerking, dat de taalkundige interpretatie boven zichzelf uitwijst. Gelijk de woorden moeten worden uitgelegd in het verband van de zin, waarin zij zijn gebruikt, moeten de zinnen worden verstaan in het verband van de wetsvoorschriften, deze op hun beurt weer in dat van de wet en de afzonderlijke wet in dat van de rechtsorde in zijn geheel.

184

§ 12 L’unité de la loi. L’interprétation systématique. L’expansion logique du droit (la „Begriffsjurisprudenz”). La construction juridique.

   Ci-dessus — page 49 (50) — nous avons remarqué que l’interprétation philologique n’est pas une fin en soi. De même qu’il faut interpréter les mots dans le contexte à l’intérieur de la phrase, celle-ci doit être comprise par rapport aux dispositions légales, les dispositions dans le cadre de la loi et la loi isolée, dans l’ensemble de l’ordre juridique.

185

   Bij de wet als wilsuiting van bepaalde personen kunnen wij nietpagina-60 blijven staan. Iedere nieuwe wet wordt in het geheel van wetgeving opgenomen. Het geheel is niet het werk van bepaalde personen; het is onmogelijk om te spreken van een bedoeling van deze personen ten aanzien van het geheel. Het geheel kan als een eenheid worden begrepen, waarin geen tegenspraak is. Dit vloeit voort uit de aard van het recht als bevel en ordening. Een tegenstrijdig bevel heft zichzelf op, een ordening, die zichzelf tegenspreekt, is wanorde. Te allen tijde heeft men erkend, dat een nieuwe wet, die met een oude in tegenspraak is, die oude doet vervallen. Dit principe (lex posterior derogat prori) heeft zijn grondslag in de rechtseenheid. Het is niet een bepaling van positief recht, maar een logische voorwaarde van elk positief recht.

185

   Nous n’en pouvions rester à la loi comme à une manifestation de volonté de quelques personnes déterminées. Toute loi nouvelle est incorporée dans l’ensemble de la législation. Cet ensemble n’est pas l’œuvre de personnes déterminées, un dessein de la part de celles-ci quant à ce tout n’existe pas. Cet ensemble peut être conçu comme une unité, sans contradiction. Cela résulte de la nature du droit qui est commandement et „ordonnancement”. Un ordre contradictoire s’abroge lui-même, un ordonnancement qui se contredit, c’est du désordre. Depuis toujours, on a admis qu’une loi ancienne est abrogée par une loi nouvelle y dérogeant. Ce principe a sa base dans l’unité; l’adage lex posterior derogat priori, n’est pas une disposition de droit positif, mais le postulat de tout droit positif.

186

   Uit die eenheid volgt ook, dat iedere wetsbepaling steeds in pagina-60verband met andere moet worden uitgelegd. Niet alleen omdat de woorden van het ene artikel vaak pas begrijpelijk worden door die van het andere, we trachten ook de verschillende wetsvoorschriften zo te begrijpen, dat zij een aaneensluitend geheel vormen. De ene wetbepaling wordt gezien als uitwerking, aanvulling of afwijking van de andere. De rechtswetenschap maakt van de massa van voorschriften, die gegeven zijn, een systeem, waardoor de stof tot een zo gering mogelijk aantal hoofdregels wordt herleid. Hier stuiten we op een moeilijkheid met betrekking tot rechtsvinding.

186

   De cette unité, il résulte aussi que chaque disposition doit être interprétée en rapport avec les autres. Non seulement souvent les mots d’un article ne deviennent compréhensibles qu’à la lumière d’un autre article, mais nous essayons aussi d’entendre les différentes dispositions de telle façon qu’elles forment un tout cohérent. Une pagina-64règle est considérée comme une dérogation à l’autre ou comme son développement ou son supplément. De la masse des prescriptions qui constitue son objet, la science juridique fait un système qui ramène la matière à un nombre le plus restreint possible de règles principales. Cependant, nous touchons ici une difficulté précisément pour la découverte du droit.

187

Systematisering is noodzakelijk, daarover is iedereen het eens. Gelijk moet bij gelijk worden gevoegd, regels over koop van meubels en van huizen, van landerijen en vorderingen worden als regels van koop bijeengevoegd; met die over huur, bruiklening, bewaargeving en zo meer vormen zij de regels over contracten. Voor de verbintenissen uit overeenkomst en onrechtmatige daad worden de gemeenschappelijke regels aangewezen. En zo kunnen wij doorgaan. De pedagogische waarde van dit alles is duidelijk. Niemand kan het recht leren kennen, indien niet het overzicht mogelijk wordt gemaakt door vorming van algemene begrippen en het daarmee tot stand brengen van een systeem. Is zo’n systematisering nu ook van belang voor rechtsvinding?71

187

La systématisation est nécessaire, là-dessus tous sont d’accord. Il faut coordonner les sujets similaires: les règles relatives à la vente de meubles et d’immeubles, de biens ruraux et de créances, sont groupées ensemble comme règles relatives à la vente; avec celles concernant le louage, le prêt à l’usage, le dépôt, etc. elles constituent les règles relatives aux contrats spéciaux. Pour les engagements qui naissent soit d’une convention, soit d’un acte illicite des règles communes sont établies. Et caetera. La valeur pédagogique de tout cela est évidente. On ne peut pas arriver à connaître le droit sans une disposition claire de l’ensemble, basée sur des notions générales, bien systématisées. Seulement, cette systématisation présente-t-elle de l’intérêt pour la découverte du droit?63

188

   Uit het bovenstaande schijnt het te volgen. Toch komen wij hier te staan voor een vraag, die tot grote twijfel aanleiding geeft. Het pagina-61is deze: mag men door veralgemening van rechtsregels daaruit begrippen en beginselen afleiden, die dan op hun beurt de oplossing van in de wet niet besliste rechtsvragen in zich sluiten? Er zijn auteurs die dit beweren en die geloven aan wat men de logische expansiekracht van het recht heeft genoemd. Als typerend vertegenwoordiger van deze richting wordt gewoonlijk Karl Bergbohm72 genoemd; in Nederland Suyling. Mag men, om een zeer bekend arrest aan te halen, in verband met de gelijkstelling van de rechtspersoon en de mens als natuurlijke persoon, uit de regel, dat een vereniging erkenning behoeft om als rechtspersoon op te treden, afleiden dat ook een rechtspersoon om te kunnen erven moet bestaan op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap en dus dat een vereniging die die kwaliteit mist, geen erfgenaam kan zijn?pagina-61

188

   Ce qui précède porte à croire qu’il en est ainsi. Cependant nous nous trouvons ici devant une question très douteuse: peut-on, par voie de généralisation de règles de droit, en déduire des notions et des principes, qui, à leur tour, impliquent la solution de questions de droit non tranchées par la loi? Il en est qui le soutiennent, qui croient à ce qu’on a appelé l’expansion logique du droit. On cite ordinairement comme représentant typique de ce courant Karl Bergbohm ,64chez nous Suyling lui est très proche. Peut-on, pour citer un arrêt très connu, déduire de la règle selon laquelle une association doit être reconnue avant de jouir de la capacité juridique — vu l’assimilation de la personne morale et de l’homme en tant que personne naturelle — qu’une personne morale, pour recevoir une succession doit également exister au moment de l’ouverture de celle-ci, et que, par conséquent, l’institution comme héritière d’une association non-reconnue, reste sans effet?

189

De H.R. nam dit aan in de bekende zaak van het Haarlems Museum.73 Of om een ander voorbeeld met een minder vèrgaande strekking te noemen, waarin op dezelfde manier te werk werd gegaan: mag men uit de verschillende regels van beslag de aard van het beslag in het algemeen afleiden en daaruit deduceren, dat het beslag onder derden alleen vorderingen kan betreffen, die bestaan op het ogenblik, dat het beslag wordt gelegd?74 Ik haal het voorbeeld aan om te laten zien, dat de herleiding tot algemene begrippen volstrekt niet zo ver hoeft te gaan als in de bekende rechtspersoon procedures en dat een dergelijke herleiding geregeld wordt toegepast in betrekkelijk eenvoudige rechtsvragen.

189

La H.C. l’a pagina-65admis dans la cause bien connue du musée d’Haarlem.65 Ou, pour citer un autre exemple d’une portée plus restreinte, mais qui nous montre un procédé similaire: peut-on des différentes règles relatives à la saisie conclure à la nature générale de cette voie d’exécution et en déduire ensuite que la saisie-arrêt ne frappe que les créances existant au moment de la signification adressée au débiteur?66 Je cite cet exemple pour démontrer que la réduction en concepts généraux ne va pas toujours aussi loin que dans les procès connus sur les personnes morales et que cette méthode s’applique même pour la solution de points de droit relativement simples.

190

   Er zijn tegenwoordig velen, die die methode betwisten. Zij wraken deze methode als “Begriffsjurisprudenz”. Logisch, zegt men, kan uit voorhanden regels nooit meer worden afgeleid, dan zij inhouden. Iets nieuws wordt zo niet verkregen. Er is geen enkele waarborg, dat, als de wetgever bepaalde specifieke bepalingen maakt, hij nu ook wil, dat, wat aan deze gemeen is, als algemene regel geldt. Als de wetgever verscheidene regelingen naast elkaar over beslag geeft, dan mag men daaruit zeker de aard van het beslag naar Nederlands recht afleiden. Maar als men vervolgens uit die “aard” een algemene regel afleidt (deduceert) en deze toepast op het beslag onder derden, danpagina-62 veronderstelt men, dat het beslag onder derden ook in dit opzicht naar de algemene beslagregels moet worden beoordeeld en juist dat is niet een logische noodzakelijkheid.

190

   Beaucoup contestent actuellement ce procédé qu’ils réprouvent comme „Begriffsjurisprudenz”. Logiquement, disent-ils, on ne peut déduire de certaines règles données plus qu’elles ne contiennent, rien de nouveau ne s’obtient ainsi. Il n’existe aucune garantie que le législateur veuille faire valoir comme règle générale, ce qui est commun à quelques-unes de ses prescriptions particulières. Si le législateur donne plusieurs réglementations isolées sur les saisies on peut certainement en conclure à la nature de la saisie d’après le droit néerlandais. Mais si l’on déduit de cette „nature” une règle que l’on applique à la saisie-arrêt, on présuppose que cette voie d’exécution doit être jugée selon les règles générales de la saisie et c’est précisément cette conclusion qui n’est pas une nécessité logique.

191

Het is even goed mogelijk, dat het beslag onder derden nu juist op dit punt een uitzondering vormt op de algemene aspecten van de regeling die typerend is voor de verschillende soorten beslag Als de natuurlijke persoon en de rechtspersoon beide persoon zijn, is daarmee nog niet gezegd, dat zij in alle opzichten gelijk moeten worden behandeld, volgt daaruit met name nog niet, dat een bestaande en overigens ook door het recht erkende verhouding als niet bestaand moet worden beschouwd. Men krijgt zo schijnbaar logisch dwingende conclusies, terwijl in werkelijkheid in het oordeel een waardering van de uitlegger zit.75

191

La saisie-arrêt peut très bien ne pas répondre à la marque commune qui caractérise les réglementations des autres espèces de saisie. Si la personne physique et la personne morale sont toutes les deux des personnes, ce n’est pas dire qu’elles doivent être traitées d’une façon uniforme à tous égards; notamment il n’en résulte pas — comme on l’a fait dans l’arrêt précité de 1909 — qu’un rapport juridique établi et en outre reconnu par le droit, doive être considéré comme non-existant. On arrive ainsi à des conclusions d’une logique apparemment coercitive, mais en réalité ce jugement contient une appréciation propre de l’interprète.67

192

   Dit alles schijnt evident. Van een logische expansiekracht van de wet pagina-62kan niet worden gesproken. Ik kom daarop hieronder nog eens terug. Alleen is daarmee nog niet uitgemaakt, dat begripsvorming voor de rechtsvinding zonder waarde is. Om de vraag van die waarde te beantwoorden, is het nodig, dat wij nogmaals op het karakter van de rechtsvorming letten. Reeds in § 1 wezen wij erop, dat deze in de eerste plaats een toepassing van regels is, maar daartoe niet mag worden beperkt. Ook al is subsumptie van een geval onder een regel niet zuiver logische arbeid, het blijft niettemin waar, dat rechtsvinding op het eerste gezicht regeltoepassing is.

192

   Tout cela semble évident. Il ne peut être question d’une expansion logique de la loi; — nous reviendrons encore sur ce point —, cependant il ne s’ensuit pas que la formation de concepts serait pagina-66sans valeur pour la découverte du droit. Pour déterminer cette valeur, il importe d’examiner encore une fois le caractère de la découverte du droit. Au § 1 nous avons déjà souligné que cette découverte consiste surtout en l’application de règles. Si elle contient d’autres éléments encore, si la „subsumptio”, la soumission d’un cas à une règle ne constitue pas une activité purement logique, il n’est pas moins vrai qu’à première vue la découverte du droit est une application de règles.

193

   Stel nu dat feiten ter beoordeling worden voorgelegd, waarvan niet dadelijk kan worden uitgemaakt, dat zij tot toepassing van een bepaalde regel aanleiding geven. Er is b.v. een afbetalingscontract gesloten, d.w.z. dat partijen bedingen, dat de een aan de ander een zaak levert en deze daarvoor een som betaalt, die in termijnen wordt voldaan, onder het beding, dat de eigendom niet overgaat vóór de laatste termijn is afgedaan en dat in de tussentijd de betaalde bedragen als huur voor de inmiddels in gebruik gegeven zaak zullen gelden. Is dit nog koop? Om dat uit te maken moeten wij onderzoeken wat de wetgever bij het opstellen van de koopregels onder koop verstond. Wij moeten het begrip koop nader bepalen en het essentiële daarin aanwijzen. Dit doen wij door abstractie, door afkapping van al het bijzondere en aanwijzing van het essentiële. Komen wij nu tot de conclusie, dat dit essentiële ook in het afbetalingscontract wordt teruggevonden, dan hebben we het voorgelegde geval als koop pagina-63”geconstrueerd”. Ik geloof, dat niemand het geoorloofde, ja het noodzakelijke, van deze methode zal betwisten.

193

   Or, admettons que soient soumis à notre jugement des faits à l’égard desquels on ne peut pas décider immédiatement s’ils donnent lieu à l’application d’une certaine règle. Par exemple, un contrat de vente à tempérament est passé, c’est-à-dire que les parties ont stipulé qu’une chose sera livrée contre un prix payable par fractions dues périodiquement, à condition que le transfert de la propriété ne s’opère pas avant le dernier payement et que les sommes payées jusque là soient imputées comme prix de location pour la jouissance de la chose qui a été remise à l’acheteur. Peut-on toujours qualifier ce contrat de contrat de vente? Pour répondre à cette question, il faut rechercher d’abord ce que le législateur entendait par vente lorsqu’il établissait les règles relatives à ce contrat. Nous avons à préciser le concept de „vente”, à indiquer son essence. Cela peut se faire par abstraction, par retranchement de tout ce qui est particulier; si nous finissons par conclure que cet élément essentiel se retrouve aussi dans la vente à tempérament, nous avons „construit” l’espèce comme une vente. Je crois que personne ne conteste la licéité et la nécessité de cette méthode.

194

   Praktisch hetzelfde doet men nu als men een onderzoek instelt, niet naar een concreet gegeven handeling, maar naar een type van handelingen, niet voor dit afbetalingscontract, dat X. en Y over een bepaalden stofzuiger sloten, maar voor het afbetalingscontract, zoals de Nederlandse praktijk van heden dat bezigt. Het verschil is slechts gradueel, het object van onderzoek wordt weer door abstractie uit een reeks van gedragingen gevonden. En evenmin is het van belang of zo’n type handeling al dan niet in de wet is omschreven. Het maakt voor de methode geen verschil of we uitmaken, dat het afbetalingscontract, zoals de Nederlandse praktijk dat kent, koop is, dan wel, of we tot die conclusie komen voor dit afbetalingscontract, dat de Duitse wet regelt.pagina-63

194

   On fait pratiquement la même chose lorsqu’on ne recherche pas un acte concret, mais un type d’actes, non pas pour le contrat de vente à tempérament, passé par X et Y relatif à un aspirateur déterminé, mais pour le contrat de vente à tempérament tel qu’il est employé dans la pratique néerlandaise actuelle. Les deux recherches ne diffèrent que par degrés l’une de l’autre; l’objet de celle-ci a été trouvé par abstraction d’une série de comportements. Il n’importe pas non plus que pareil type d’actes soit décrit ou non dans la loi. Il n’existe aucune différence pour la méthode de décider que la vente à tempérament telle que la pratique néerlandaise la connaît, contitue une vente, ou bien d’arriver à la même conclusion en vertu de la réglementation légale allemande de ce contrat.

195

Wat wij doen is telkens het subsumeren van een geval of van een reeks van gevallen onder een algemene, door bepaalde regels beheerste, verhouding en dus onder die regels.   Dus, als wij systematiseren en op deze wijze recht vinden dan maken wij voor bijvoorbeeld het nieuwere handelsrecht uit, dat de wissel een bewijsstuk is van een overeenkomst of concluderen we dat de firma rechtspersoon is.76 En als we dan op grond van deze conclusies voor bepaalde vragen bepaalde nadere gevolgtrekkingen verdedigen, dan is dat niets anders dan een consequent doorvoeren van wat het eenvoudige werk van regeltoepassing zelf aangeeft. Omdàt rechtstoepassing logisch subsumeren is, is de logische arbeid van het verzamelen van gegevens (inductie), deze reduceren tot algemene begrippen en uit deze weer nieuwe conclusies afleiden (deductie), bij uitnemendheid het werk van de rechtswetenschap. Rechtspraak is altijd gelijke gevallen gelijk behandelen. De gelijkheid van gevallen kan echter alleen met behulp van de intellectuele arbeid van begripsvorming vastgesteld worden.

195

Notre pagina-67activité consiste chaque fois à soumettre un cas ou une série de cas à un rapport général, régi par certaines règles et par là à soumettre ces cas à ces règles.
   Donc, si tout en systématisant, nous trouvons le droit, nous ne faisons que poursuivre logiquement les indications de ce simple procédé qui est l’application de règles, par exemple nous qualifions la lettre de change de preuve écrite d’un contrat conformément aux théories modernes du droit commercial ou bien nous concluons que la société en nom collectif est une personne juridique
68 et soutenons ensuite, en vertu de ces conclusions, certaines solutions pour d’autres questions de droit. Puisque l’application du droit n’est autre chose qu’une „subsumptio” logique, l’activité logique qui consiste à recueillir les „données” et à réduire celles-ci à des concepts généraux, dont on déduit des conclusions nouvelles constitue le travail par excellence de la science juridique. Dire le droit est toujours juger des cas similaires d’une manière similaire. Da similitude d’un cas donné ne se trouve qu’au moyen du concept général et par un travail d’ordre intellectuel.

196

   Wij kunnen dit ook zo zeggen. Bij ieder rechtsoordeel vindt niet alleen die regel toepassing, die direct wordt gehandhaafd, maar ook talrijke andere: de rechtsorde is een geheel. In iedere beslissing over koop moeten ook de regels over overeenkomsten in het algemeen worden toegepast. Is dus het afbetalingscontract een koop, dan moet ook in de beslissing over zulk een verhouding de regel van de overeenkomst in het algemeen worden gehandhaafd. Is de wissel bewijspagina-64stuk van een overeenkomst, dan zal ieder, die een concrete vraag over wisselrecht moet beantwoorden, met de regels over schriftelijk bewijs en contract rekening moeten houden. Is de vennootschap onder firma erkend als rechtspersoon, dan zal de beantwoording van vragen van processuele aard, bijvoorbeeld de vraag of een zelfstandig verweer van iedere vennoot in een proces tegen de vennootschap is toegelaten, of de vraag of een vennoot in vrijwaring kan worden geroepen in een proces tegen de vennootschap, anders luiden, dan indien de rechtspersoonlijkheid wordt ontkend.77

196

   Autrement dit, dans tout jugement on se sert non seulement de la règle qui paraît directement applicable an cas, mais bien d’autres règles encore: l’ordre juridique est un tout. Dans toute décision relative à la vente, il faut appliquer aussi les règles concernant les conventions en général. Donc, si la vente à tempérament est une vente, il faut maintenir dans la décision sur un tel rapport la règle de la convention en général. Si la lettre de change est une preuve écrite d’une convention, on ne pourra répondre à aucune question concrète du droit de la lettre de change sans tenir compte des règles relatives à la preuve par écrit et aux contrats. C’est ainsi que varieront, selon que l’on admet ou non la personnalité juridique de la société en nom collectif, les réponses aux questions d’ordre procédural, comme celle de savoir s’il appartient aux associés individuels une défense indépendante dans un procès intenté contre la société, si un associé peut être appelé en garantie dans un tel procès, etc69

197

   Maar, zal men vragen, wordt zo niet de begripsjurisprudentie, die zoeven verworpen werd, toch weer binnengehaald? Geenszins, zou ik willen antwoorden. Haar fout ligt niet hierin, dat zij pagina-64systematische begripsvorming gebruikt bij de rechtsvinding — dat doet ieder — doch dat zij deze verkeerd gebruikt en aan wat slechts hulpmiddel bij het zoeken van recht is, beslissende kracht toeschrijft. Niet in het gebruik van het logische betoog zit de fout, maar in het verkeerde gebruik, niet in de aanvaarding van die methode, doch in de onderwerping eraan. Dit is het gevolg van de veel voorkomende intellectuele houding, waarbij men als voor een absoluut heerser buigt voor wat zich als logische noodzakelijkheid aan ons voordoet.

197

   On objectera peut-être: est ce qu’on n’introduit pas ainsi de nouveau la Begriffsjurisprudenz que l’on a rejetée tout à l’heure? Je pagina-68voudrais répondre: aucunement. C’est que nous ne reprochons pas à cette méthode de se servir d’une formation systématique de concepts pour la découverte du droit — tous le font — mais de s’en servir d’une façon fausse en attribuant une force décisive à ce qui n’est qu’auxiliaire pour la découverte du droit. La faute ne réside pas dans l’emploi du raisonnement logique, mais dans l’emploi abusif, non pas dans l’adoption de cette méthode, mais dans le fait de s’y assujettir. C’est la conséquence de cette attitude intellectuelle dont beaucoup témoignent, qui mène à se rendre si facilement aux apparentes nécessités logiques, comme à un souverain absolu.

198

Het betoog: de vereniging is niet rechtspersoon en bestaat dus niet; om te erven moet men bestaan; de vereniging kan dus niet erven, schijnt afdoende. Doch de vraag is of in die keten niet een breuk zit, of het feit, dat vereniging en mens beide voor het recht persoon zijn, wel insluit, dat het “bestaan” van natuurlijke en rechtspersonen op één lijn kan worden gesteld en vooral of de nietigheid van de erfstelling uit die conclusie mag worden afgeleid. Voor wij dat aanvaarden, hebben wij het resultaat nog anders te toetsen. De logisch-systematische methode staat naast de andere, zij sluit de andere niet uit.

198

Le raisonnement semble concluant: l’association n’est pas une personne morale, donc elle n’existe pas; pour recevoir une succession il faut exister, par conséquent l’association ne peut pas hériter. Mais la question est de savoir si la chaîne ne montre pas de rupture, s’il résulte du fait que l’homme et l’association sont, tous deux, des personnes devant le droit, que leurs „existences” doivent être mises sur le même plan et surtout, si l’on peut déduire de la conclusion la nullité de l’institution d’héritier. Avant d’accepter cette conséquence il importe de contrôler le résultat d’une autre manière encore. La méthode systématique et logique est juxtaposée aux autres, elle ne les exclut nullement.

199

   Recht zoeken is subsumptie van gevallen onder regels, zeiden wij, doch het is — wij hebben het herhaaldelijk betoogd — meer dan dat. Daaruit volgt, dat de methode van het systematiseren, d.w.z. van de constructie, die de voortzetting is van deze logische arbeid, evenmin op zichzelf beslissend is.
   Voor wij de betekenis hiervan nader aangeven, willen we nog een aantal opmerkingen maken over de constructie.pagina-65

199

   La découverte du droit — nous le répétons — consiste dans la soumission de cas donnés à des règles, mais, comme nous l’avons affirmé plusieurs fois, elle est plus que cela. Il s’ensuit que la méthode de la systématisation, de la construction, qui est un prolongement de ce travail logique, n’est en soi pas plus décisive que toute autre méthode.
   Avant de préciser sa valeur, il faut faire quelques remarques sur la construction.

200

§ 13 Constructie (vervolg). Fictie.

   Er zijn weinig schrijvers, die zoveel kwaads hebben gezegd van de Begriffsjurisprudenz als Jhering. Ouder geworden heeft hij haar met bitteren spot overgoten. Toch is wat hij in zijn eerste periode over de constructie schreef nog altijd het beste, dat erover is gezegd.78 Er is veel in verouderd, maar de drie eisen, die hij aan de constructie stelde: dat zij de positieve stof moet dekken, dat in haarpagina-65 zelf geen tegenspraak moet zijn en dat zij ook aan esthetische eisen moet voldoen, kunnen nog aan iedere systematicus worden voorgehouden.

200

§ 13 La construction juridique (suite). La Fiction.

   Peu d’auteurs ont dit autant de mal de la Begriffsjurisprudenz que Jhering. A un âge plus avancé, il s’est cruellement moqué d’elle. Pourtant rien n’égale les études consacrées à ce sujet, dans la première période de la vie de cet auteur.70 Beaucoup de ce qu’il pagina-69a écrit est vieilli, mais à tout partisan de la systématisation peuvent, de nos jours encore, servir de modèles les trois exigences posées par lui pour la construction; elle doit être conforme au droit positif, elle ne doit contenir aucune contradiction et elle doit, en outre, répondre à des normes esthétiques.

201

   Het dekken van de positieve stof. Telkens weer blijkt een leer, die een tijdlang algemeen werd aanvaard, niet de positieve stof in haar geheel te dekken. De leer moet wijken voor een andere, die de breuk van haar voorgangster niet vertoont, doch wellicht later op een geheel ander punt een zwakke plaats zal hebben, waardoor ook zij weer vervalt. Bepalen we ons tot de stof in de wetgeving zelf, dan liggen de voorbeelden van verwerping van vroegere en opstelling van nieuwe leerstukken in het recht voor het grijpen.

201

   Elle doit être conforme au droit positif. Or, toute nouvelle doctrine, généralement reçue pendant une certaine période, se trouve en contradiction avec le droit positif; elle doit céder devant une autre théorie qui ne présente pas le défaut de la précédente, mais qui aura peut-être, sur un tout autre point, un endroit faible, qui la fera tomber à son tour. Si nous nous bornons à la législation même, on voit foisonner les exemples de rejet d’anciens dogmes, d’élaboration de nouveaux dogmes dans le droit de ces derniers temps.

202

We zullen uit elk deel van de Asser Serie een voorbeeld nemen. Als de leer wordt verworpen, dat de vereniging, die rechtspersoonlijkheid mist, voor het recht eenvoudigweg geacht wordt niet te bestaan, dan is dat mede, omdat die leer in strijd is met wat in het Burgerlijk Wetboek geschreven staat over zedelijke lichamen 79 Als verdedigd wordt dat men gedurende een jaar het bezit over een onroerend goed moet hebben uitgeoefend om een bezitsactie te kunnen ondernemen tegen iemand die dat bezit verstoort dan is dat, omdat een doctrine, die een vluchtige machtsuitoefening al als bezit bestempelt, zich niet verdraagt met het in het B.W. opgenomen voorschrift dat bij inbezitneming door een ander tegen de wil van de bezitter het recht van de oorspronkelijke bezitter pas verloren gaat als de indringer een jaar lang zijn inbezitneming vredig heeft kunnen uitoefenen.80

202

En voici tirés de chaque partie de ce traité élémentaire: si l’on rejette la théorie selon laquelle l’association sans personnalité morale est simplement censée ne pas exister juridiquement, c’est que cette opinion est contraire à l’art. 1er de la loi de 1855 en rapport avec le titre du Code Civil traitant des personnes morales.71 Si la possession annale est retenue comme condition des actions possessives, c’est que la doctrine qui qualifie de possession tout pouvoir passager, est incompatible avec la prescription de l’art. 601 C.c.n. (voir art. 2243 Ce.) aux termes duquel on ne perd contre sa volonté la possession que lorsqu’un autre prend possession et en jouit paisiblement pendant une année.72

203

Als Houwing zijn nieuwe leer van de overmacht poneert, dan steunt hij in de eerste plaats op wat daarover in het B.W. geschreven staat en beweert hij, dat dat niet verenigbaar is met de oude leer.81 Als Meijers de schulden van de erflater eerst pagina-66na aanvaarding op de erfgenaam laat overgaan, dan is dat mede op grond van de woorden “die een erfenis hebben aanvaard” in het betreffende artikel van het B.W.82 Als Anema de materiële bewijskracht van de akte stelt tegenover de formele, die volgens de toen heersende leer de enige was, dan is dit mede gebaseerd op de regeling die het B.W. biedt. pagina-6683 En zo kan men tot in het oneindige doorgaan.

203

Houwing, en présentant sa nouvelle théorie de la force majeure, s’appuie en premier lieu sur le texte de l’art. 1280 C.c.n. (voir art. 1147 Ce.) qu’il croit non conforme à l’ancienne théorie.73 Si, d’après Meijers, l’héritier n’est tenu des dettes du de cujus qu’après l’acceptation, ce qui amène cet auteur à élaborer une nouvelle conception de la saisine, il invoque, entre autres, l’art. 1146 C.c.n.: les héritiers qui ont accepté la succession contribuent au payement des dettes, etc.74 Lorsque Anema oppose l’une à l’autre la force probante matérielle de l’acte et sa force probante formelle — la seule, d’après la théorie pagina-70dominante de cette époque-là — c’est la réglementation positive de l’art. 1907 C.c.n. (art. 1319 Ce.) qui, entre autres, lui sert de base.75 Et on pourrait continuer cette énumération à l’infini.

204

   De leer mag niet zichzelf tegenspreken. De rechtsleer, een abstracte stelling over het recht, en de samenvatting ervan in één begrip, vragen om logische eenheid. Wat anders dan het bezwaar tegen een tegenstrijdige leer was het, dat Hamaker de opvatting deed verwerpen, dat de eigendomsoverdracht van onroerend goed zou geschieden door de overschrijving in de registers? Hoe kan een vervreemder een goed overdragen door een handeling van een ambtenaar, die deze krachtens opdracht van de verkrijger verricht?84 En als velen het Duitse begrip van de eigenaarshypotheek verwerpen, wat anders zou hen dan daartoe drijven dan de overweging, dat de hypotheek, als een recht op een anders goed, als beperking van eigendom, niet in handen van de eigenaar kan zijn? Er is een logische tegenspraak, die zij niet kunnen verwerken.

204

   La construction doit être exemple de toute contradiction. Iva théorie du droit, les propositions abstraites sur le droit, et leur synthèse dans un seul concept, doivent être un tout logique. N’était-ce pas l’inconvénient d’une telle contradiction qui amena Hamakër à rejeter la conception selon laquelle la propriété d’un immeuble se fait par transcription dans les registres? Comment l’aliénateur peut-il transférer la propriété par l’acte d’un fonctionnaire, accompli par celui-ci et en vertu d’un mandat émanant de l’acquéreur?76 Et si beaucoup condamnent la notion allemande d’une hypothèque du propriétaire, n’est-ce pas pour le motif qu’une hypothèque, droit sur le bien d’autrui, démembrement de la propriété, ne se conçoit pas dans les mains du propriétaire? Il existe ici une contradiction qu’ils n’arrivent pas à résoudre.

205

   Eindelijk het esthetische. Wat anders dan esthetische eisen zijn het als wij een bepaalde voorstelling als “gekunsteld” verwerpen? We wensen eenvoud, verkiezen het heldere boven het gewrongene. De wetenschap van het recht heeft, als ieder andere, behoefte aan een heldere uitbeelding. Niet in de laatste plaats is het het beeldend vermogen, dat de man van rechtswetenschap kenmerkt. Nooit wellicht was dit zo machtig als bij de Romeinen. Denk bijvoorbeeld aan de verbintenis als rechtsband (vinculum juris), en al wat daarmee ons begrijpelijk wordt gemaakt. Vereniging en Staat zijn beide voor het recht personen evenals de mens. Met dit beeld wordt begrijpelijk wat anders schemerig blijft en onzeker. Door het beeldend vermogen van de taal wordt het mogelijk regels samen te vatten en nieuwe begrippen te vormen, waar we anders zouden blijven stamelen in al meer omslachtige zinswenpagina-67dingen. Zonder beeld geen begripsvorming. Dat de begripsvorming echter niet enkel “verbeelding” is, zoals juist ten aanzien van rechtspersonen wel is beweerd, behoeft na het gezegde geen verdere toelichting.

205

   Il y a enfin l’élément esthétique. N’est-ce pas pour des raisons esthétiques que nous rejetons toujours à nouveau certaines conceptions comme „apprêtées”? Nous souhaitons la simplicité, nous préférons le clair à l’artificiel. Comme toute science, celle du droit demande une représentation nette. Ce n’est pas en dernier lieu cet „art plastique” qui caractérise le juriste. Ce don ne s’est peut-être jamais manifesté avec tant d’éclat que chez les romains; que l’on pense seulement à l’obligatio comme juris vinculum”, comme „lien de droit”, et à tout ce qu’exprime cette image. C’est par la plasticité de la langue que nous sommes en mesure de coordonner des règles et de former de nouveaux concepts, alors que, sans elle, nous serions réduits à balbutier en des tournures de plus en plus compliquées. Pas de formation de concepts sans image. Que cette formation de concepts ne soit pas une pure „imagination”, critique professée justement à l’égard de la théorie des personnes morales, c’est évident d’après nos développements précédents.

206

   Jhering wees nog op iets anders. Het is wat hij de wet van de spaarzaamheid noemde: de noodzakelijkheid om de stof met zo weinig pagina-67mogelijk begrippen te beheersen. Hoe minder, hoe eenvoudiger de samenhang, des te sterker dringt het recht zich op aan onze geest, die immers altijd geneigd is in logische schema’s te denken. Het gebruik van het begrip rechtspersoon, de uitbreiding die daaraan vervolgens gegeven is bij de stichting, laat zien hoe met een begrip zeer uiteenlopende verhoudingen kunnen worden beheerst. Ook de samenvatting van voorwerpen en rechten in een omvattend begrip is daarvan een voorbeeld. Daardoor wordt het mogelijk om van een bezit van rechten te spreken en daarop de bezitsregels toe te passen, en van “rechten op rechten”, zoals een pandrecht op een vordering en een vruchtgebruik van een erfpachtrecht.

206

   Jhering appela notre attention sur un autre phénomène. C’est ce qu’il nomma la loi de l’économie: la nécessité de dominer la matière entière par un minimum de concepts. Plus restreint est le pagina-71matériel, plus facile est la cohérence du tout, plus clairement le droit se présente à notre esprit habitué à penser en des schémas logiques. L’emploi de la notion de „personne morale”, son extension en matière de fondation, est un exemple de la méthode qui permet de régir au moyen d’un seul concept des rapports très disparates. Il en est de même pour la classification des choses et des droits sous la rubrique commune „de biens”, par laquelle on a pu mettre à côté de la possession des objets, celle des droits et y appliquer les règles de la possession, ainsi que pour le système de „droits sur des droits”, le droit de gage sur des créances, l’usufruit d’une emphytéose, etc.

207

Al meer wordt dan geabstraheerd, met steeds strakkere lijnen het bouwwerk van het recht neergezet. De gang van het betoog wordt steeds meer sluitend en, schijnt steeds meer overtuigend. Het een volgt uit het andere met logische noodwendigheid, er schijnt geen speld tussen te krijgen. Maar tegelijk groeit het gevaar, dat vergeten wordt, dat de constructie hulpmiddel is, niet doel en dat men uit het oog verliest, dat in zulk een logisch gebouwd systeem het recht nooit geheel opgaat. Steeds groter wordt de kans, dat door die systematisering essentiële dingen verloren gaan, dat de constructie heerst, waar zij slechts dienen mag.

207

On abstrait alors de plus en plus; l’édifice du droit prend des contours de plus en plus nets. La démonstration devient de plus en plus pertinente et persuasive. Les conclusions s’ensuivent avec une nécessité logique, il semble qu’on ne puisse déplacer un mot. Mais, en même temps, on risque fort d’oublier que la construction est seulement un moyen et non pas une fin en soi et de perdre de vue que dans un tel système de structure logique le droit n’est jamais entièrement absorbé. Dans la même mesure s’agrandit la chance de voir se perdre des éléments essentiels, de voir la construction dominer dans des domaines où elle ne devrait que servir.

208

Niet van de logische zijde, doch van elders komen de bezwaren: recht en voorwerp samengevat in één begrip — goed. Het is een bruikbare voorstelling in sommige gevallen, maar tegelijkertijd is de kans groot, dat vergeten wordt, dat er verschillen zijn tussen het een en het andere en dat als gevolg daarvan deze gelijkstelling van het toch weer niet gelijke tot onrecht leidt. Een voorbeeld geeft het pandrecht. Het is de pandhouder verboden zich de zaak toe te eigenen bij niet-voldoening van de schuld. Een pandrecht op vorderingen is een pandrecht als een ander. Inning van de vordering zou toe-eigening van het pand zijn. Daarom mag de pandhouder bij achterstalligheid van zijn debiteur85pagina-68 de in pand gegeven vordering niet innen. Aldus de H.R.86 Een constructie, die klopt en die toch moet worden verworpen omdat het botst met het doel van de inpandgeving. Begrijpelijk is het, dat dan soms de gehele methode van het construeren opzij wordt gezet en als ondeugdelijk verworpen wordt. Begrijpelijk, maar onjuist: een rechtswetenschap zonder constructie is niet denkbaar.pagina-68

208

Ce n’est pas du côté logique que se soulèvent les objections: droits et objets, „biens”, nous sommes d’accord, c’est une représentation très utile dans nombre de cas; cependant elle risque de nous faire négliger les différences entre l’un et l’autre concept, de telle façon que l’assimilation de deux éléments au fond inégaux conduit à l’injustice. Un exemple nous est fourni par le droit de gage. Le créancier gagiste ne peut pas s’approprier le gage si la dette n’est pas payée. Un droit de gage sur une créance ne diffère en rien d’un autre droit de gage. Le recouvrement de la créance constituerait une appropriation du gage. C’est pourquoi il n’est pas loisible au créancier gagiste d’encaisser la créance, lorsque son débiteur manque à ses obligations.77 La H.C. en a décidé ainsi.78 Construction parfaitement logique, mais qu’il faut cependant rejeter, parce qu’elle est contraire au but de la mise en gage. Il est fort compréhensible que dans pareilles hypothèses la méthode de construction soit enpagina-72tièrement écartée en raison de sa défectuosité. C’est compréhensible, mais inexact: la science du droit ne se conçoit pas sans la construction.

209

   Het sterkst zien wij de neiging tot systematiseren, tot het samenvatten van de stof in, zo min mogelijk regels en hoofdbegrippen, bij de fictie. Wij onderscheiden de fictie van het vermoeden. Het vermoeden wordt dan weer gesplitst in het vermoeden waar wèl tegenbewijs tegen is toegelaten (praesumptio juris) en het vermoeden waarbij geen tegenbewijs is toegestaan (praesumptio juris et de jure). Het eerste is niet meer dan een regel over de bewijslast: de wetgever vermoedt de aanwezigheid van zekere feiten of verhoudingen: wie anders beweert moet bewijzen.

209

   C’est surtout dans la fiction que nous voyons la tendance à la systématisation; ici on s’efforce de soumettre la matière au nombre le plus restreint possible de règles et de concepts généraux. Il faut distinguer entre la fiction et la présomption. La présomption est subdivisée selon que la preuve contraire est ou non admise (praesumptio juris et praesumptio juris et de jure). Dans la première hypothèse, il s’agit d’une simple règle sur la charge de la preuve: le législateur présume la présence de certains faits ou de certains rapports; celui qui veut y déroger doit fournir la preuve contraire.

210

Dat de eigendom wordt vermoed vrij te zijn, betekent niets anders dan dat wie een recht op eens anders goed beweert te hebben, dat recht zal moeten staven. Het kind staande huwelijk geboren wordt vermoed de echtgenoot tot vader te hebben. Wil deze het tegendeel volhouden, hij zal het waar moeten maken. Het vermoeden waartegen het tegenbewijs is uitgesloten nadert de fictie De wetgever stelt een algemenen regel; het verschil tussen vermoeden en fictie is slechts, dat hij bij het vermoeden uitgaat van hetgeen normaal geschiedt en dat in het geval als uitgangspunt neemt, terwijl de feiten wellicht anders waren; bij de fictie daarentegen neemt men bewust in strijd met de waarheid iets als feitelijke toestand aan. Een gift aan kinderen van de tweede echtgenoot wordt geacht een indirecte bevoordeling van die tweede echtgenoot te zijn en daarom met nietigheid gestraft.

210

La règle: la propriété est présumée non grevée, a cette seule signification: celui qui prétend avoir un droit sur le bien d’autrui est tenu d’établir ce droit. L’enfant né pendant le mariage est présumé avoir pour père le mari. Si le mari veut soutenir le contraire, il en devra fournir la preuve. La présomption contre laquelle la preuve contraire n’est pas admise se rapproche de la fiction. Dans les deux cas, le législateur pose une règle générale. La différence consiste en ce que pour la praesumptio juris et de jure il part de ce qui se produit normalement; ce phénomène normal, il le suppose présent même là où il en serait peut-être autrement; dans la fiction par contre, il suppose réel, en pleine connaissance de cause, un fait qui ne l’est pas. Une donation faite aux enfants du second époux est censée constituer un avantage indirect pour cet époux et par conséquent est frappée de nullité (art. 238, 239 C.c.n. et art. 1950 C.c.n.).

211

In dit geval spreken we van een vermoeden, omdat in de regel de bedoeling van de hertrouwde wel zo zal zijn, als de wet veronderstelt — het zou een fictie zijn, als we niet uitgingen van die veronderstelling. Een zuivere fictie gebruikt de wet als zij het kind, waarvan de vrouw zwanger is, als reeds geboren behandelt zodra dat in het belang van het kind is. Een onderscheid dat wèl bestaat en uitdrukkelijk wordt geconstateerd, wordt opzij gezet, om zodoende op eenvoudige wijze een hele reeks regels toepasselijk te maken. Met de belangen van hetpagina-69 ongeboren kind moet rekening worden gehouden; de gevallen, waarin dat nodig kan zijn, zijn niet gemakkelijk te overzien en te regelen. Het eenvoudigst scheen het om in alle gevallen, waarin dat belang dat zou eisen, het kind als reeds geboren aan te merken. De fictie helpt om spaarzaamheid met regels en begrippen te bereiken en als zodanig is tegen het gebruik daarvan niets in te brengen.

211

Nous qualifions de présomption cette règle, puisqu’ordinairement, l’intention de l’époux remarié sera telle que la loi la suppose; cette règle devrait être qualifiée de fiction si cette intention était indifférente. La loi se sert d’une pure fiction, lorsque, dans l’article 3 C.c.n., elle considère l’enfant conçu, comme né, chaque fois que son intérêt l’exige. Une différence réellement existante et même expressément constatée, est écartée par la loi en vue de rendre applicable d’une façon bien simple toute une série de règles. Il importe de tenir compte des intérêts de l’enfant à naître; les cas où cela pourrait être nécessaire sont difficiles à embrasser du regard et à régler. Il a paru plus simple de considérer comme né l’enfant pour tous les cas où ses intérêts l’exigeraient. La fiction est le moyen qu’ impose le principe pagina-73de l’économie des règles et des concepts et en cela il n’y a rien à objecter contre son usage.

212

   Niet alleen de wetgever, hij die de regel met gezag stelt, gebruikt de fictie, ook de wetenschap. “Constructie” en “fictie” gaanpagina-69 in elkaar over. Is het fictie of constructie als de handeling van de vertegenwoordiger geacht wordt te gelden als handeling van de vertegenwoordigde? Wordt hier gefingeerd, dat de vertegenwoordigde handelde, toen zijn vertegenwoordiger zekere woorden uitsprak, of wordt onder “handelen” niet alleen begrepen wat men zelf doet, maar ook wat men laat doen? In de constructie ligt een element van fictie. Om feiten onder een regel te brengen, een concrete regel onder een algemene, is het nodig om bepaalde bijzonderheden van het geval te negeren. Zonder een dergelijke vereenvoudiging van de gegevens is rechtstoepassing niet mogelijk.87

212

   Non seulement le législateur, celui qui pose la règle avec autorité, se sert de la fiction, mais la science du droit le fait aussi. Souvent des transitions se produisent entre fiction et construction. S’agit-il de fiction ou de construction lorsque, un acte du représentant est réputé valable comme acte du représenté? Feint-on ici que c’est le représenté qui agissait, lorsque son représentant exprimait certains mots, ou bien est-ce qu’on entend par „agir” non seulement ce que l’on fait soi-même, mais aussi ce que l’on fait faire? Il réside un élément de fiction dans la construction. Pour soumettre des faits à une règle, ou une règle concrète à une règle générale il est besoin de laisser de côté nombre de détails contenus dans l’hypothèse. Sans simplification des données, l’application du droit est impossible.79

213

Het verschil tussen deze methode en de fictie is slechts, dat bij de vereenvoudiging, die ten behoeve van de constructie wordt verricht, een deel van de feiten wordt weggelaten; bij de fictie worden er echter feiten aan het geval toegevoegd. Dit is naar mijn mening steeds ongeoorloofd. Iedere constructie mag een element van fictie hebben, zij mag echter nooit fictie worden, en dat wordt zij zodra zij feiten veronderstelt. De feitelijke basis dient voor het recht een gegeven te zijn, dat het niet zelf maakt. Het is echter opmerkelijk, hoe vaak zulk fingeren geschiedt. Men wil een zeker resultaat, omdat het billijk en bevredigend schijnt: met de bestaande regels is het niet bereikbaar; door de feiten een klein beetje anders te zien dan ze in werkelijkheid waren, kan het resultaat worden verkregen. Wat ligt meer voor de hand dan de feiten te zien, zoals men wenst dat ze zijn, maar ze inderdaad niet waren? Men versta mij wel: ik zeg niet dat enig jurist dat bewust doet; ieder gevoelt deze methode als ongeoorloofd, doch onbewust geschiedt het voortdurend.

213

Cette méthode qui est suivie en vue de la construction diffère de la fiction en ce qu’on supprime une partie des faits; dans la fiction, en revanche, on ajoute des faits que le chercheur ne trouve pas dans l’hypothèse. A mon avis une telle méthode n’est jamais permise. Toute construction peut comprendre un élément de fiction, mais il est inadmissible qu’elle devienne fiction; or, il en est ainsi lorsque des faits sont supposés. Pour le droit, le fondement en fait est une donnée; le droit ne la crée pas. Cependant il est curieux de voir qu’on se sert très souvent de ces fictions. Ou vise à un certain résultat, parce qu’il semble équitable et satisfaisant; ce résultat, on ne peut pas l’atteindre à l’aide des règles qui existent déjà. C’est en considérant les faits tant soit peu autrement qu’ils se sont produits en réalité que le résultat peut être obtenu. Que fait-on plus aisément que de voir les faits tels qu’on désire qu’ils soient, alors qu’en réalité ils sont différents? Bien entendu, je ne dis pas que quelque juriste procède ainsi consciemment; chacun sent l’inadmissibilité de cette méthode, mais elle est sans cesse suivie inconsciemment.

214

Talrijke voorbeelden kunnen worden genoemd. Men wil pagina-70een bepaald rechtsgevolg bereiken in een contractuele verhouding. Partijen zwegen echter over het punt, waarop het aankomt. Wat is eenvoudiger dan te veronderstellen dat partijen, die geacht worden te bedoelen, wat de rechter meent, dat zij naar billijkheid behoren te bedoelen, dat ook echt beoogd hebben en aldus ook werkelijk overeengekomen zijn, wat de rechter als de billijke conclusie uit wil spreken? Wie dat wil verifiëren zou eens de rechtsspraak over de uitleg van overeenkomsten moeten bekijken: hoe dikwijls wordt verklaard, dat partijen geacht worden het een of ander te hebben bedoeld, waaraan zij bij het aangaan van de overeenkomst eenvoudig nietpagina-70 hebben gedacht? “Kennelijk” hebben partijen bedoeld, heet het dan bijvoorbeeld in de rechtspraak van het Internationale privaatrecht, om Nederlands of Frans of Duits recht toe te passen, terwijl een onderzoek, dat zich zou bepaald hebben tot een nagaan van de bedoelingen van partijen niet anders dan een negatief resultaat zou hebben opgeleverd. Partijen waren omtrent het toe te passen recht niets overeengekomen, doch de rechter acht de toepasselijkheid van het gekozen recht de voor zijn rechtsovertuiging juiste conclusie.

214

On pourrait citer un grand nombre d’exemples. Dans un rapport contractuel on désire un certain effet juridique: les parties ont gardé la silence sur le point principal. Rien de plus simple que la solution selon laquelle les parties, que l’on suppose avoir voulu ce que le juge croit qu’elles doivent vouloir d’après l’équité, ont en réalité visé et convenu, ce que le juge entend prononcer comme une conclusion équitable. Celui qui veut étudier l’emploi de ce procédé n’a qu’à contrôler la jurisprudence sur l’interprétation des conventions: ne voit-on pas souvent déclarer que les parties sont censées avoir voulu ceci ou cela, dont l’idée ne leur est même pas venue à la conclusion du contrat? Comme on dit dans la jurisprudence du droit international privé: les parties ont „évidemment” voulu l’application du droit néerlandais, français ou allemand, alors que des recherches éventuelles en vue de déterminer uniquement ce que les parties se sont représentées, seraient certainement restées sans aucun résultat: les parties n’ont rien convenu en ce qui concerne le droit à appliquer, mais le juge estima son choix du droit applicable, la conclusion la plus exacte selon sa conviction.

215

   Men zou ook eens kunnen letten op de wijze waarop een nieuwe opvatting zich dikwijls baan breekt. Gedeeltelijke ontbinding van overeenkomsten schijnt gewenst, handhaving voor het verleden, ontbinding voor de toekomst een begerenswaardige conclusie. De doctrine over het toepasselijke burgerlijke recht verzet zich tegen deze conclusie. Wanprestatie is een ontbindende voorwaarde en door het intreden van die voorwaarde wordt de overeenkomst in zijn geheel ontbonden. Volgens jarenlang doctrine en rechtspraak volgt dit uit de wet. Dan wijst Suyling88 erop dat het hierbij om regelend recht gaat en dat, partijen in hun overeenkomst dus mogen opnemen dat bij wanprestatie er alleen ontbinding voor de toekomst zal zijn. Deden zij dit niet, doch is de verhouding zo, dat een ontbinding voor het geheel ondoelmatig en onbillijk is zoals bij een leverantiecontract, wat ligt er dan meer voor de hand dan aan te nemen, dat zij, àls zij eraan gedacht hadden, het zouden hebben bedoeld en dus het hebben bedoeld? De H.R. nam de constructie over.89 Het is toe te juichen dat de H.R. dit deed; niettemin is het fictie.pagina-71

215

   Que l’on apporte aussi son attention sur la manière dont une nouvelle conception se fraye souvent un chemin. La possibilité de la résolution partielle des contrats paraît désirable, désirable aussi la conclusion: maintien du contrat pour le passé, résolution pour l’avenir. Mais la doctrine sur l’article 1302 C.c.n. (1184 Ce.) s’y oppose. La non-exécution est une condition résolutoire. Et, par l’accomplissement de la condition, la convention toute entière est résolue. Cela résulte de la loi (article 1301 C.c.n. —1183 Ce.). Durant de longues années, doctrine et jurisprudence se prononçaient en ce sens. Voilà que Suyling 80appelle l’attention sur le fait que l’article 1302 contient du droit supplétif, il est donc loisible aux parties de prévoir la résolution du contrat, en cas de non-exécution, uniquement pour l’avenir. Si elles ont omis cette clause et que le rapport soit de nature à faire considérer la résolution à effet rétroactif comme inutile et injuste, rien ne sera plus évident que d’admettre qu’elles auraient voulu cette clause, si elles y avaient pensé, et que, par conséquent, elles l’ont voulue. La H.C a repris cette construction 81 ; il faut l’approuver; cependant il s’agit d’une fiction.

216

   Men kan ook denken aan de wijze waarop buiten overeenkomst schuld is gefingeerd om een verplichting tot vergoeding te kunnen uitspreken, waar de billijkheid dit vereiste, maar het nauwe systeem van de doctrine het verbood.90
   Zulke ficties zijn voor de rechtsontwikkeling van groot belang geweest en zij zullen het blijven. Zij dienen mede om de voortdurende botsing tussen nieuwe maatschappelijke eisen en het bestaande systeem van recht op te lossen, doch het zijn ficties en deze worden waardeloos, zodra zijpagina-71 als zodanig worden ingezien. Want bewust kan zulk een fictie niet worden gebruikt. Zij draagt een karakter van onwaarachtigheid, zij overtuigt niet meer, zodra zij is herkend. Als overgang nuttig, zolang zij niet is begrepen, moet zij worden verworpen, zodra zij als zodanig is gesignaleerd.

216

   Ou bien que l’on songe à la manière dont on a souvent construit, par voie de fiction, une faute extracontractuelle en vue de pouvoir conclure à une obligation de réparer, dans des hypothèses où pagina-75l’équité la dictait, alors que le système doctrinal étroit l’excluait. 82
   De telles fictions ont été d’une grande importance pour l’évolution du droit et elles le resteront; elles contribuent à résoudre le problème des interminables heurts qui se produisent entre les nouvelles exigences et le système en vigueur à un moment donné, mais elles sont toujours des fictions, c’est-à-dire qu’elles perdent toute valeur, lorsqu’elles sont comprises et appréciées comme telles. Car on ne peut pas se servir
consciemment d’une telle fiction. Elle a un caractère mensonger; elle cesse de convaincre, dès qu’elle a été reconnue. Bien que d’une utilité certaine pour une phase intermédiaire et tant qu’on n’a pas compris sa vraie nature de fiction, elle doit être rejetée dès qu’elle a été signalée comme telle.

217

   Dit is een eis van waarachtigheid, waarvoor wetenschap altijd weer buigt. Dan nog vasthouden aan de fictie is niet alleen niet eerlijk, het belemmert ook de rechtsontwikkeling in plaats van haar te bevorderen. Wordt eenmaal ingezien, dat het het recht is en niet de bedoeling van partijen, dat de toepasselijkheid van enig nationaal recht eist, of dat gedeeltelijke ontbinding mogelijk acht, dan is een verdere uitwerking alleen mogelijk indien men de fictie laat varen. Anders blijft men in halfheden steken.91

217

   C’est une exigence de véracité, devant laquelle la science s’incline toujours de nouveau. Si l’on continue quand même à ne pas démordre de la fiction, c’est non seulement manquer à l’honnêteté, mais encore entraver l’évolution du droit qu’on devrait favoriser. Une fois que l’on aura compris que c’est le droit et non pas la volonté des parties qui demande soit l’application de tel droit national, soit la possibilité d’une résolution partielle, l’élaboration de cette idée ne sera possible que lorsqu’on abandonne la fiction. Sinon on ne sortira plus des solutions de fortune.83

218

§ 14 Constructie (vervolg). Juiste en onjuiste constructie. De constructie en de macht van de wetgever. Rechtsbegrip en logische grondvorm van het recht (rechtscategorie).

   Laten wij na deze uitweiding over de fictie naar de constructie terugkeren. Er zijn nog enkele vragen te beantwoorden met betrekking tot het karakter daarvan.
   Allereerst deze. Is het mogelijk om van een juiste en een onjuiste constructie te spreken of heeft de Tourtoulon92, die overigens pagina-72de waarde van het wetenschappelijk werk van systematisering volstrekt niet laag aanslaat, gelijk, als hij zegt, dat de ene constructie niet veel meer waarde heeft dan de andere en dat het niet veel anders dan persoonlijke voorkeur is als men hier kiest, aanvaardt en verwerpt?

218

§ 14 (Suite) Constructions exactes et inexactes. La construction et le pouvoir du législateur. Concept de droit et catégories juridiques.

   Après ces développements sur la fiction nous revenons à la construction. Il faut encore répondre à quelques questions qui pourraient se soulever sur sa nature.
   Première question: Peut-on en effet distinguer entre la construction exacte et la construction inexacte, ou est-ce que de Tourtoulon
84qui ne sous — estime pas d’ailleurs la valeur de ce travail pagina-76scientifique de systématisation — a raison, lorsqu’il dit que toutes les constructions ont la même valeur et que c’est seulement par préférence personnelle que l’on opte pour l’une ou l’autre, qu’on l’accepte ou la rejette?

219

   Het is slechts de vraag wat men onder “juistheid” verstaat. Iedere wetenschap heeft haar eigen eisen. Nog altijd is men geneigd de juistheid van een wetenschappelijke stelling, op welk gebied dan ook, metpagina-72 haar bewijsbaarheid in wiskundige zin te vereenzelvigen. Buiten de wiskunde is echter in iedere wetenschap het zoeken, aannemen en verwerpen van bepaalde conclusies slechts voor een deel gebaseerd op een dergelijke bewijsvoering vanuit de ene stelling tot de andere.93 We bereiken resultaten veeleer op een andere manier dan door een logisch sluitende keten van stellingen. Bewijsbaar is een constructie nooit. Reeds het feit, dat we in een constructie drie elementen kunnen aanwijzen: het dekken van de stof, de logische eenheid en de vorm, en dat er geen vaste rangorde tussen deze drie bestaat, toont, dat hier van een logisch betoog – de constructie moet zo zijn en niet anders -, geen sprake kan zijn. Daarmee is het echter nog niet persoonlijke voorkeur, die hier over een resultaat van wetenschap beslist.

219

   La question est de savoir ce que l’on entend par „exactitude”. Toute science a ses propres exigences à ce sujet. On tend toujours à identifier l’exactitude d’une thèse scientifique, dans quelque domaine que ce soit, et sa démonstrabilité au sens mathématique. Cependant, dans toute science en dehors des mathématiques, les recherches, l’adoption et le rejet de conclusions déterminées, ne sont qu’en partie l’œuvre d’une telle démonstration deductive;85 nous arrivons à des résultats par d’autres moyens que celui d’une chaîne ininterrompue de démonstrations logiques. Une construction n’est jamais démontrable. Déjà le fait que nous décelons dans la construction trois éléments: recouvrir la matière, constituer une unité logique et revêtir une certaine forme, et qu’il n’existe pas entre ces éléments d’ordre fixe, exclut l’idée d’une démonstration logique dans le sens: la construction sera telle et pas autrement. Il n’en résulte pas cependant qu’une préférence personnelle décide d’un résultat scientifique.

220

Het is altijd — niet alleen in de rechtswetenschap — het geheel van argumenten, dat de overtuiging wekt. Voor ons dus de drie elementen tezamen, die ik aanhaalde. Als de Tourtoulon als voorbeeld Touillier’s constructie van de huwelijksgemeenschap aanhaalt, die volgens deze pas begint als de gemeenschap ontbonden wordt, dan is het niet persoonlijke afkeer, maar de logische tegenspraak, die in deze voorstelling van zaken gelegen is, die tot de algemene afwijzing ervan door de Franse juristen leidde. Op grond van dit gebrek mogen wij zeggen, dat deze constructie niet juist is.

220

C’est toujours — et pas seulement dans la science du droit — l’ensemble des arguments qui provoque la conviction, c’est-à-dire pour nous, dans l’espèce, les trois éléments précités réunis. Lorsque de Tourtoulon cite comme exemple la construction de Touiluer selon laquelle la communauté entre époux ne commence qu’au moment de sa dissolution, ce n’est point par une aversion personnelle que l’on a en France rejeté cette conception, mais bien pour la contradiction logique qu’elle contient. C’est en raison de ce défaut que nous pouvons dire que cette construction est inexacte.

221

En als ik mijzelf nog eens mag aanhalen — toen ik de constructie van de vennootschap onder firma als “gezamendehandse gemeenschap” verwierp en die van rechtspersoon ervoor in de plaats stelde, was dat, omdat het mij toescheen dat de constructie van rechtspersoon een betere (juistere) karakterisering en samenvatting mogelijk maakte van de door de rechtspraak tot stand gebrachte positieve regels, zoals de afzonderlijke afwikkeling van het vennootschaps- en het privévermogen bij faillissement, geen compensatie van vennootschapsschuld en privévordering, geen beslag voor privévorderingen op het vennootpagina-73schapsvermogen enz .
   Doch er was nog iets anders, dat mij er toe bracht. Niet alleen dekt deze constructie beter de stof, zij maakt het ook mogelijk een beter antwoord te geven op vragen, waarop het antwoord tot nog toe openbleef, althans het gegeven antwoord niet bevredigde, met name op bepaalde procesvragen. Beter, dat wil zeggen meer overeenkomstig de pagina-73gerechtigheid.

221

Je me permets ici de nouveau de me citer moi-même. Lorsque j’ai rejeté la construction de la société en nom collectif comme une „propriété en main commune” et que je la remplaçais par celle de la personne juridique, le motif en était que — à mon avis — cette construction caractérisait et réunissait d’une façon plus exacte, c’est-à-dire plus conforme à la matière les règles positives élaborées par la jurisprudence à propos de cette société, liquidations séparées de la masse de la société et du patrimoine pagina-77privé, pas de compensation entre dette de la société et créance privée, défense de saisir cette masse pour des créances privées, etc.
   Un autre motif m’avait également conduit à cette opinion. Non seulement cette construction recouvrait mieux la matière positive, mais elle permettait aussi de mieux répondre à des questions restées sans solution ou sans solution satisfaisante, surtout à des questions de procédure. Mieux, cela veut dire plus conformément à la justice

222

Hiermee raken wij een punt, dat nog niet besproken werd. Een constructie is alleen juist, als wij er mee kunnen werken, d.w.z. niet alleen beter begrijpelijk en voorstelbaar maakt wat als positief recht vaststaat, maar het mogelijk maakt verdere stappen te doen, kortom bevredigende antwoorden geeft op heersende vragen. Tenslotte is het de gerechtigheid, die wij nastreven. Omdat die gerechtigheid verlangt gelijke gevallen gelijk te behandelen, dienen wij de gerechtigheid door in de veelvuldige gegevens het gelijke te zoeken en dat ook op te sporen, waar het nog niet is onderkend. Gelijkheid is echter altijd slechts betrekkelijk, is gelijkheid in het ongelijke. Daarom, staat geen enkel resultaat van constructieve wetenschap op zichzelf met onomstotelijke zekerheid vast en zal de gerechtigheid nog nader moeten worden getoetst. Hoe dat geschiedt zullen wij in de loop van dit werk zien. Hier is het voldoende, indien wij erop wijzen, dat òòk de constructie aan die gerechtigheidseis dienstbaar moet zijn.

222

Nous touchons ici un point non encore discuté. Une construction est exacte uniquement si elle peut nous servir d’instrument de travail, si non seulement elle rend plus compréhensible et représentable le droit positif constant, mais si elle nous permet en même temps d’avancer c’est-à-dire si elle donne des réponses satisfaisantes à des questions non résolues. Finalement c’est la justice à laquelle nous aspirons. Parce que la justice demande de traiter de façon égale des cas identiques, nous la servons en recherchant dans les multiples données celles qui sont identiques et en découvrant cette identité là où elle n’a pas encore été reconnue. Cependant, comme l’égalité est toujours de nature relative — égalité dans l’inégalité — aucun résultat de la science constructive n’est, en soi, d’une certitude inébranlable: il faudra donc en contrôler la conformité avec la justice. Nous verrons dans la suite de quelle manière ce contrôle s’effectue. Il suffit de souligner ici que la construction aussi doit être soumise à cette exigence de justice.

223

   Men heeft dat wel uitgedrukt door te verlangen, dat de constructie doelmatig moet zijn. Die term kan nuttig zijn, omdat hij doet uitkomen, dat wij in het recht altijd werken voor een toekomst, een doel: het brengen van concreet recht, het beëindigen van de rechtsstrijd. Maar de term werkt verwarrend, indien men in de doelmatigheid willekeur ziet en de gebondenheid van de constructie aan de positieve gegevens, aan logische en esthetische eisen, vergeet. Een constructie, die een wenselijk resultaat mogelijk maakt, maar met deze eisen geen rekening houdt, is geen constructie. Zij is niets anders dan het dicteren van een resultaat en blijft waardeloos; zij maakt niet begrijpelijk waarom dat resultaat wordt gewild en zal ook voor een nieuwe, nog niet besliste, rechtsvraag zonder belang zijn.

223

   On a exprimé cette idée en demandant que la construction soit efficace. Ce terme peut être utile en ce qu’il fait ressortir que, dans le droit, nous travaillons toujours en vue de l’avenir, en vue d’un but: nous apportons du droit concret, nous mettons fin à des controverses juridiques. Cependant ce terme peut prêter à confusion quand on voit de l’arbitraire dans l’utilité de la construction et qu’on ignore qu’elle est liée aux données positives et qu’elle relève de normes logiques et esthétiques. Une construction qui permet d’arriver à un résultat désiré, mais ne répond pas à ces exigences, n’est pas une construction. Elle ne fait que dicter ce résultat mais reste sans valeur; elle ne fait pas comprendre pour quels motifs ce résultat est désiré; elle sera, enfin, sans intérêt pour de nouvelles questions juridiques, non résolues.

224

   De juistheid van een constructie wordt echter niet alleen bepaald door die eisen, maar ook door haar waarde voor het zoeken van gerechtigheidpagina-74. Als wij van deugdelijke en niet-deugdelijke constructies spreken, moeten wij voortdurend in het oog houden, dat de rechtswetenschap altijd tegelijk is: systematisering van hetgeen is en voorbereiding van hetgeen zijn moet. In de constructie ligt het eerste, doch zij is waardeloos, als zij niet met het oog op het tweede geschiedt.
   Tot zover de vraag van juistheid.
   In de tweede plaats moeten wij de verhouding van constructievepagina-74 rechtswetenschap en recht nog wat nader omschrijven. Wij doen dat het beste door ons de volgende vraag te stellen: de wetgever (of wie verder recht schept) beschikt met macht over het recht; ligt het ook in zijn macht de constructie te bepalen? Zijn wij aan de constructies van de wetgever gebonden?

224

   Mais l’exactitude de la construction se détermine non seulement par ces exigences, mais encore par sa valeur pour la recherche de pagina-78la justice. Si nous parlons de constructions valables et non-valables, il faut toujours avoir présent à l’esprit le principe selon lequel le droit est en même temps systématisation de ce qui existe déjà et préparation de ce qui doit être. La construction contient ce premier élément, mais elle est sans valeur, lorsqu’elle n’est pas employée en vue du second.
   Nous terminerons donc par là nos réflexions sur la question de l’exactitude de la construction.
   En second lieu il faut préciser le rapport entre la science constructive du droit et le droit, ce qui se fait, au mieux, en se posant la question suivante: Le législateur (ou celui qui, en dehors de lui, crée du droit) dispose du droit avec autorité; est-il aussi de son pouvoir de déterminer cette construction? Sommes-nous liés par ses constructions?

225

   Men maakt soms een scherp onderscheid tussen recht en rechtswetenschap. Kelsen94 gaat zo ver te beweren, dat in het recht een “alogisch material” ligt, dat door de rechtswetenschap wordt verwerkt tot oordelen en “Rechtssatze”. Wie zoals wij in de constructie slechts een voortzetting ziet van wat de wetgever zelf doet, namelijk regeling door algemene geboden en voorschriften, kan dit oordeel niet onderschrijven. Het ene ligt in het verlengde van het andere. Een modern wetboek zit vol constructies, is zonder kennis van rechtswetenschap niet te begrijpen. Als men zo denkt, dan is het duidelijk, dat men de wetgever ook heeft te gehoorzamen, voor zover hij met behulp van constructies gebiedt en voorschrijft. Als in het Wetboek van Koophandel geschreven staat dat de naamloze vennootschap een rechtspersoon is, dan is dat ongetwijfeld een constructie. Dan is echter ook duidelijk dat voor zover in die uitspraak een gebod ligt opgesloten, dit artikel ons evenzeer bindt als het voorafgaande en het volgende.

225

   On distingue parfois très nettement entre le droit et la science du droit. Kelsen 86 va même jusqu’à soutenir que le droit contient du „matériel a-logique” que la science juridique transforme seulement en jugements et „Rechtssätze”. Celui qui, comme nous, ne voit dans la construction qu’une continuation de l’activité du législateur même: réglementation par des commandements et préceptes généraux, ne peut pas souscrire à cette opinion. Une des activités forme le prolongement de l’autre. Un code moderne contient un grand nombre de constructions et on ne peut pas le comprendre sans connaître la science juridique. S’il en est ainsi, on comprend aisément qu’il faut obéir au législateur lorsqu’il commande ou prescrit à l’aide de constructions. Si, aux termes actuels de la loi, la société anonyme est une personne juridique, il s’agit sans aucun doute d’une construction, il est donc également certain que cette décision, pour autant qu’elle contient un commandement, nous lie, avec une force égale à celle des articles précédents et suivants.

226

   En toch zit hierin een probleem. Wij kunnen het aan de hand van het voorbeeld, dat we aanhaalden, duidelijk maken. Wij aanvaarden deze uitspraak gemakkelijk. Het kost ons geen moeite, omdat de regeling van de naamloze vennootschap in alle details geheel overeenstemt met deze algemene uitspraak en de wet hier niets anders bepaalt dan de wetenschap vóór haar reeds algepagina-75meen aannam. Maar als dat nu eens anders was? Als de macht, die recht schept — dat het in dit geval niet de wetgever, maar de rechter is, doet hier niet ter zake — uitmaakt, dat de vennootschap onder firma geen rechtspersoon is, dan bestrijden wij deze opvatting en achten ons allerminst door haar gebonden. Integendeel, wij menen — terecht of ten onrechte, ook dat is weer onbelangrijk hier — dat deze uitspraak in strijd is met de regels die hierboven (blok 221)pagina-75zijn aangehaald en die diezelfde autoriteit voor deze verhouding opgesteld heeft, en stellen dat de uitspraak daarom dus als foutief moet worden verworpen.

226

   Cependant nous nous trouvons ici devant un problème, que nous pouvons indiquer à l’aide de l’exemple que nous venons de citer. Cette décision de la loi, nous l’acceptons sans peine, parce que la réglementation de la société s’accorde dans tous les détails avec pagina-79cette disposition générale et parce que la loi ne se prononce ici que conformément à ce que la doctrine avait déjà admis antérieurement. Mais s’il n’en avait pas été ainsi? Si le pouvoir créateur de droit — peu importe que dans notre hypothèse ce ne soit pas le législateur, mais le juge — décide que la société en nom collectif n’est pas une personne juridique, nous combattons cette conception et nous ne nous considérons aucunement liés par elle. Au contraire, nous estimons — à tort ou à raison, c’est encore indifférent — que cette décision est en contradiction avec les règles citées ci-dessus (page 76 (72)) établies pour ce rapport par la même autorité et que, par conséquence, elle doit être rejetée.

227

   Mogen wij dat doen? Hoe is dat te rijmen? Een uitspraak van wet of rechter heeft gezag en tegelijk zeggen wij, dat de uitspraak fout is, onjuist, en we bedoelen daarmee niet, dat ze geen recht behoorde te zijn, maar dat ze geen recht is. Een uitspraak kan toch niet tegelijk bindend en niet-bindend zijn?
   Om deze moeilijkheden op te lossen moeten wij een ogenblik bij de aard van de rechtswetenschap stil staan. Ik denk nu niet aan rechtsgeschiedenis, rechtssociologie of rechtsfilosofie, maar aan de wetenschap van het positieve recht, de wetenschap dus, die de constructies opstelt, waarover wij het in deze paragraaf hebben. Wij hebben gezien, dat deze wetenschap in verscheidene regelingen het algemene zoekt, van het bijzondere tot het algemene opklimt en met zo abstract mogelijke begrippen het rechtssysteem poogt te beheersen.

227

   Ce rejet est-il admissible? Une règle légale ou une décision judiciaire présente une certaine autorité, mais en même temps nous les qualifions de fausse, d’erronée, et par cela, nous ne voulons pas dire qu’elles ne devraient pas être droit, mais qu’elles ne sont pas droit. Une sentence peut-elle être à la fois obligatoire et non-obligatoire?
   Pour résoudre ces difficultés, il faut réfléchir un moment sur la nature de la science du droit. Je ne pense pas ici à l’histoire du droit, à la sociologie ou la philosophie du droit, mais à la science du droit positif, c’est à dire à la science qui élabore les constructions dont nous traitons dans ce paragraphe. Nous avons vu qu’elle recherche les généralités dans plusieurs réglementations, qu’elle s’élève du particulier au général et qu’elle tâche de dominer le système juridique par des concepts les plus abstraits.

228

Ten slotte stuit die wetenschap daarbij op begrippen, die verdere herleiding niet toelaten. De wetenschap is ongemerkt op een ander plan gekomen. Het zijn niet meer de begrippen, waarin rechtsregelingen wordt samengevat maar de logische grondvormen van het recht zelf. Als wij zeggen: de naamloze vennootschap is rechtspersoon, dan hebben wij zulk een stap gedaan: naamloze vennootschap is een rechtsbegrip, persoon zulk een grondvorm. Hetzelfde speelt wanneer wij de verbintenis ontleden en daarin een plicht en een sanctie herkennen, dan kunnen wij die plicht niet verder herleiden; de rechtsplicht is grondvorm van het recht.

228

Finalement elle se heurte à des concepts, qui ne permettent aucune autre réduction. Cette activité l’a fait passer insensiblement sur un autre plan: elle ne s’y occupe plus de notions qui comprennent une réglementation juridique quelconque, mais des formes logiques fondamentales du droit lui-même. Lorsque nous disons: la société anonyme est une personne juridique, nous sommes passés sur ce plan: la société anonyme est un tel concept, la personne une telle forme fondamentale. Il en est de même pour l’analyse de l’obligation dans laquelle nous reconnaissons les éléments devoir et sanction; nous ne pouvons plus réduire le devoir; le devoir juridique est une forme fondamentale du droit.

229

   Wij kunnen deze tegenstelling tussen rechtsbegrip en grondvorm van recht (rechtscategorie) het gemakkelijkst duidelijk maken, als we inzien, dat wij ons bij de bepaling van de rechtscategorie geheel losmaken van de inhoud van elk positief rechtssysteem. Wat een naamloze vennootschap is, bepaalt het positieve recht; we kunnen spreken van een naamloze vennootschap naar Nederlands of Duits pagina-76recht. Maar het is onmogelijk om te zeggen: naar Duits recht is een rechtspersoon dit, naar Frans recht dat; de omschrijving van de categorie rechtspersoon moet voor beide passen. Omgekeerd heeft het evenmin zin het gemeenschappelijke in de naamloze vennootschap naar Nederlands of Engels recht vast te stellen. We komen daarmee juridisch geen stap verder, kunnen met het zo gevonden begrip niets uitvoeren.

229

   Nous pouvons mettre plus en lumière cette opposition entre concept juridique et forme fondamentale ou catégorie du droit, pagina-80lorsque nous voyons que, tout en déterminant une catégorie, nous nous dégageons entièrement du contenu de tout système juridique. C’est le droit positif qui détermine ce qu’est une société anonyme; nous pouvons parler d’une société de droit néerlandais ou de droit allemand, mais il n’y aurait aucun sens à dire: d’après le droit allemand, la personne morale est ceci, d’après le droit français, cela; la définition de la catégorie doit être conforme aux deux systèmes. Inversement il n’y a aucune raison de relever ce que les sociétés anonymes d’après les droits néerlandais ou anglais ont de commun. Juridiquement cela ne nous fait pas avancer d’un seul pas, le concept ainsi dégagé ne nous sert à rien.

230

Wat een naamloze vennootschap is, bepaalt het nationalepagina-76 recht. Het nationale recht bepaalt ook wie rechtspersoon zijn, echter niet wat rechtspersoon is. En men moet nu niet denken95 dat wij tot een categorie komen door het gemeenschappelijke in verscheidene rechtsordeningen op te zoeken, dat de categorieën dus niets anders zijn dan nog algemenere begrippen dan de meest algemene van een specifiek rechtssysteem. Immers ieder rechtssysteem is een systeem van bevelen en voorschriften; in zo’n systeem spreekt een wil tot ons, die gehoorzaamheid verlangt. Binnen dat geheel kunnen we die regels systematiseren, doch daarbuiten is geen band, die ze verenigt. In elk rechtsbegrip ligt een regel, die bindt. Waar zou de gebondenheid vandaan komen, als we buiten het bepaalde systeem gaan staan? Reeds daarom is het niet mogelijk juridisch door verdere generalisatie op te klimmen tot een algemeen begrip, dat voor meerdere systemen zou gelden., Doch wel kunnen we in die systemen de categorieën opsporen, die de menselijke geest volgt bij zijn rechtsschepping.

230

De droit national détermine ce qu’est la société anonyme, quelles sont les personnes juridiques, mais ne détermine pas le concept de personne juridique. Que l’on ne pense pas 87que nous découvrons ces catégories par la recherche de ce qu’il y a de commun dans plusieurs ordres juridiques et que par conséquent, elles sont d’une nature plus générale que les catégories les plus générales d’un système juridique particulier. C’est que tout système juridique est un système d’ordres et de prescriptions. Dans un tel système c’est une volonté qui demande obéissance qui s’adresse à nous. A l’intérieur de cet ensemble nous pouvons systématiser ces règles, mais en dehors il n’existe aucun lien les unissant. Il réside dans tout concept juridique une règle qui lie. D’où viendrait la force obligatoire, si nous nous mettions en dehors de ce système? Pour cette raison déjà, il est juridiquement impossible de s’élever par voie de généralisation à un concept général valable pour plusieurs systèmes. Mais nous pouvons très bien découvrir dans ces systèmes les catégories que suit l’esprit humain lorsqu’il crée du droit.

231

   Rechtssubject, object, rechtsbetrekking, subjectief recht, rechtsplicht, onrecht, ook rechtsordening, rechtsgezag, het zijn alle categorieën, die door de theorie van het recht moeten worden vastgesteld. Van de wetenschap van het positieve recht kan die theorie scherp worden gescheiden. De rechtstheorie onderzoekt het begrip recht zelf. Dit laatste is reeds lang ingezien. Wij kunnen alleen dan zeggen, dat iets positief recht is, indien wij een criterium hebben, waaraan wij recht herkennen en we kunnen dat criterium nooit uit het positieve recht zelf afleiden.96 Doch ook de grondvormen kunnen niet uit een rechtsinhoud worden gededuceerd; reeds hierom niet, omdat zij op zich pagina-77zelf zonder inhoud zijn: uit de bepaling wat rechtsplicht is, volgt geen enkele plicht voor wie ook. Wie gebonden is, waartoe hij gehouden is, het volgt uit regels door een gezag opgesteld en niet uit een analyse wat gebondenheid is.

231

   Sujet de droit, objet, rapport de droit, droit subjectif, devoir juridique, injustice, ordonnancement juridique et autorité juridique sont tous des catégories que la théorie du droit doit fixer. Cette théorie se distingue nettement de la science du droit positif. Cette théorie recherche enfin le concept du droit même, on l’a compris depuis longtemps, nous ne pouvons qualifier droit quelque chose pagina-81que lorsque nous disposons d’un critère auquel nous reconnaissons le droit; le droit positif ne nous fournit jamais un tel critère.88 Les formes fondamentales ne peuvent pas non plus être déduites d’un contenu juridique quelconque et cela parce qu’elles manquent déjà, en soi, de tout contenu; il ne découle aucun devoir, pour qui que ce soit, de la détermination du concept de devoir juridique. La réponse aux questions: qui est obligé?, à quoi est-il tenu?, résulte des règles établies par l’autorité et non pas de l’analyse de ce concept de devoir juridique.

232

Het is met het recht als met de taal: de menselijke geest is bij de vormen, waarin hij recht of taal maakt, gebonden aan zekere voorwaarden. Die voorwaarden vinden we in elk recht, waar dan ook, terug: het bestaan van rechtscategorieën is niet het resultaat van vergelijking en generalisering vanpagina-77 de inhoud van rechtsregelingen van verschillende landen en tijden, maar maakt zo’n vergelijking pas mogelijk, zoals A. Reinach97 terecht opmerkt. Toch wil dit niet zeggen, dat de categorieën gekend worden buiten het positieve recht om en al helemaal niet dat zij, zoals Stammler98 meent, uit een begripsbepaling van het recht kunnen worden afgeleid. Het is echter niet het positieve recht op zichzelf, dat het voorwerp van studie van de rechtstheorie is, noch ook het positieve recht van een bepaald volk of dat van vele volken en tijden, maar het positieve recht als uiting van de rechtscheppende geest.

232

Il en est pour le droit comme pour la langue: l’esprit humain est soumis à certaines conditions lorsqu’il forme soit le droit, soit la langue. Ces conditions, on les retrouve partout. A. Reinach 89 a remarqué à juste titre que ces catégories ne constituaient pas le résultat d’une comparaison et d’une généralisation du contenu de réglementations juridiques de divers pays de diverses époques mais qu’au contraire c’étaient elles qui nous permettaient d’entreprendre de telles comparaisons. Mais ce n’est pas dire que les catégories sont connues en dehors du droit, moins encore, comme le veut Stammler90qu’elles peuvent être déduites d’une définition du droit. Or, ce n’est pas le droit positif en soi qui fait l’objet de la théorie du droit, ni le droit positif d’une nation déterminée, ou de beaucoup de nations et d’époques, mais le droit positif comme manifestation de l’esprit créateur du droit.

233

Niet in maar aan het positieve recht zoekt de rechtstheorie de categorieën, waarbinnen de mens zich beweegt als hij een uitspraak van recht doet. Zij zijn het element van de functie van onze geest, dat wij trachten te begrijpen. De rechtstheorie is verwant aan de logica en de taalfilosofie. Zien we de taak van de rechtstheorie aldus, dan heeft dunkt mij de vraag die de Tourtoulon opwerpt99 — en bevestigend beantwoordt — namelijk of de rechtscategorieën ook zouden gelden, indien er geen positief recht was, geen zin. Zeker zijn de categorieën de voorwaarden van positief recht. Zij gaan als veronderstellingen van het positieve recht logisch — naar men zegt — aan het recht vooraf, doch de vraag naar hun bestaan zou zelfs niet kunnen worden gesteld, indien er geen positief recht bestond.

233

La théorie du droit ne cherche pas les catégories à l’intérieur desquelles joue l’activité de l’homme lorsqu’il dit le droit. Elles forment un élément de la fonction de notre esprit, élément que nous essayons de comprendre; la théorie du droit est apparantée à la logique et à la philosophie du langage. Si nous voyons ainsi sa tâche, la question soulevée par de Tourtoulon 91 et à laquelle il répond par l’affirmative — c’est-à-dire de savoir si les catégories vaudraient même en l’absence de tout droit positif —, me semble vide de sens. Elles sont certainement des postulats du droit positif; étant présupposées pagina-82dans le droit positif elles précèdent logiquement le droit, mais la question de leur existence ne pourrait même pas être posée, s’il n’existait pas de droit positif.

234

   Wanneer wij dit alles in het oog houden, kan ook de vraag naar de waarde van constructies van de wetgever worden beantwoord. De wetgever is aan de categorieën, die de rechtstheorie onderzoekt, gebonden. Hij kàn ze eenvoudig niet ter zijde stellen, evenmin als iemand de vormen van ons denken, die de logica bloot legt, of die pagina-78van de taal, die de taalfilosofie bestudeert, ook wel eens niet zou kunnen gebruiken.

234

   Si l’on a tout cela présent à l’esprit, il sera possible de répondre à la question de la valeur des constructions dont se sert le législateur. Celui-ci est lié par les catégories que recherche la théorie du droit; il ne saurait pas les ignorer, pas plus qu’on ne saurait se passer arbitrairement des modalités de la pensée, qui sont mises à nu par la logique, ou de celles qu’étudie la philosophie du langage.

235

   Het is ook duidelijk, dat, waar het in de rechtstheorie om een weten gaat, iedere uitspraak van de wetgever op dit gebied zonder zin is en niet meer waarde heeft dan die van welk willekeurig mens ook. Een wetgever, die zich vermeet nu eens te gaan zeggen, wat rechtsplicht is of wat een rechtspersoon, doet dwaasheid. Hij spreekt een woord in de lucht, dat geen weerklank heeft pagina-78
   Dit komt dan ook niet, of zo goed als niet, voor. Wel doet de wetgever herhaaldelijk uitspraken waarin hij een verband legt tussen zijn voorschriften en de categorieën van het recht, die daarin zijn gebezigd, dus de stap doet van begrip tot grondvorm, die we boven aanwezen. De bepaling: de naamloze vennootschap is rechtspersoon, is er een van.

235

   Comme il s’agit dans la théorie du droit d’un savoir, il est évident que toute sentence à ce propos, émanant du législateur, n’a pas plus de valeur que celle de n’importe quel individu. Un législateur qui se permet de définir le devoir juridique ou la personne morale, commet une sottise; c’est une affirmation en l’air, qui reste sans écho.
   Aussi cela ne se produit presque jamais. Par contre on voit souvent le législateur proférer des sentences où il rattache ses prescriptions aux catégories juridiques dont il s’est servi pour leur élaboration; il passe alors du concept à la forme fondamentale, comme nous l’avons indiqué ci-dessus. La disposition: la société anonyme est une personne juridique en fournit un exemple.

236

Wij kunnen zo’n uitspraak op twee manieren opvatten; enerzijds is het voorschrift, bevel, wilsverklaring, anderzijds is het een wetenschappelijk oordeel. Als wilsverklaring moet de uitspraak worden geïnterpreteerd als iedere andere en heeft hetzelfde gezag. Als wetenschappelijk oordeel staat de uitspraak bloot aan de kritiek, waaraan iedere uitspraak van wetenschap onderworpen is. Beamen wij dat oordeel, dan is er niets aan de hand. Verwerpen wij het oordeel echter, dan is dat niet alleen voor de wetenschap van belang, maar raakt dat òòk de uitspraak als voorschrift. Immers door die verwerping constateren wij een tegenspraak.

236

Une telle règle a pour nous une double acception: c’est un précepte, un ordre, une déclaration de volonté d’une part, un jugement scientifique de l’autre. En tant que déclaration de volonté elle doit être interprétée comme telle et son autorité est celle de toute autre déclaration de volonté; par contre, comme jugement scientifique elle est sujette aux mêmes critiques que tout autre sentiment exprimé par la science. Si nous approuvons ce jugement, aucune difficulté ne surgit; si nous le rejetons, notre réprobation importe non seulement pour la science, elle touche en même temps le jugement en tant que prescription.

237

Laten we nog een keer het voorbeeld van de vennootschap onder firma nemen. Weer verzoek ik de lezer er niet op te letten, dat het de rechtspraak is, die deze verhouding regelt en niet de wetgever. De jurisprudentie (c.q. wetgever) leert enerzijds, dat de vennootschap onder firma niet is rechtspersoon, anderzijds, dat er regels gelden over faillissement, compensatie en beslag, waardoor vennootschap en vennoten worden gescheiden. Indien het nu juist is, dat die laatste regels alleen begrijpelijk worden, als wij aannemen dat hier de categorie rechtspersoon is gebruikt, dan wordt de eerste verklaring wetenschappelijk een onjuistheid, doch dan verliest zij ook aan gezag als voorschrift, omdat zij met de laatste in strijd is.

237

Reprenons l’exemple de la société en nom collectif, de nouveau je prie le lecteur d’ignorer que c’est la jurisprudence et non pas le législateur qui règle ce rapport. Que ceux pour qui cette abstraction présente quelque difficulté s’imaginent que la loi contient ce que professe la jurisprudence sur ce point: d’une part que la société en nom collectif n’est pas une personne juridique, d’autre part qu’il faut lui appliquer les règles de la faillite, de la compensation et de la saisie, de sorte qu’on pagina-83sépare la société des associés. S’il est exact qu’on ne peut comprendre ces dernières règles qu’en admettant ici l’emploi de la catégorie personne juridique par la jurisprudence, la première déclaration (la société en nom collectif n’est pas une personne juridique) devient scientifiquement erronée; cependant elle perd aussi de son autorité en tant que prescription puisqu’elle est contraire aux règles précitées.

238

In dat geval bestaat voor degene, die recht zoekt, nog slechts de vraag, waaraan hij waarde heeft toe te kennen bij zijn zoektocht naar recht: aan de regels met hun concrete uitspraken over specifieke rechtsgevolgen of aan het pagina-79abstracte voorschrift, dat er mee in strijd is. Beide volgen kan hij niet. Voor mij is het niet twijfelachtig, dat dan het laatste, dat toch in wezen niets anders was dan een wetenschappelijke waarheidsverklaring, die slechts door de autoriteit van de persoon, die haar uitsprak, een andere betekenis kreeg, het moet afleggen omdat het wetenschappelijke onjuist blijkt.100pagina-79

238

Pour celui qui recherche le droit il ne reste qu’à savoir à quoi il faut attribuer de la valeur pour cette recherche: aux règles contenant certaines sentences positives sur quelques rapports juridiques; ou à la prescription abstraite contraire à ces règles. Il ne peut pas suivre les deux à la fois. A mon avis il n’est point douteux que cette dernière prescription doit céder le pas en raison de sa fausseté scientifique, car, par essence, elle n’est qu’une déclaration scientifique de vérité qui n’est revêtue d’une importance spéciale que du fait de la personne de son auteur.92

239

   Hier ligt de grens van de macht, die over het recht beschikt. Aan de logische vormen van het recht is die macht gebonden. Deze bestaan “a priori”, gelijk er ook een maatschappelijk en een ethisch a priori bestaat. Over deze beide zullen wij in de loop van dit werk verder handelen, hier was het ons slechts om de logische voorwaarden van ieder rechtsoordeel te doen.

239

   L’autorité qui dispose du droit trouve ici ses limites, elle est liée par les formes logiques du droit, qui constituent pour lui un „a priori”, comme il existe pour lui aussi un „a priori” social et moral dont nous traiterons plus amplement ci-dessous. Nous nous sommes bornés ici aux postulats logiques de tout jugement de droit.

240

Men dient zich te realiseren dat met het aanwijzen van de rechtscategorieën op zichzelf omtrent de inhoud van het recht niets is gezegd. Uit de categorieën alleen kan geen enkel concreet rechtsvoorschrift worden afgeleid. Zij zijn volkomen leeg. Er bestaat altijd weer het gevaar dat een categorie van de rechtstheorie als een begrip van het positieve recht behandeld wordt en dat men denkt daaruit door deductie zekere conclusies te kunnen trekken. Niemand heeft de aard van de categorieën en van de rechtstheorie zo scherp in het oog gevat als A. Reinach; toch is juist hij sterk in deze laatstgenoemde fout vervallen.101 Gevolg was, dat men ook het wel bij uitstek belangrijke door hem gemaakte onderscheid tussen rechtstheorie en wetenschap van het positieve recht uit het oog verloor.

240

   Cependant, il ne faut pas perdre de vue que la détermination des catégories en soi ne dit rien du contenu du droit, on n’en peut déduire aucune prescription concrète, elles sont entièrement vides. Il existe toujours le danger de traiter la catégorie comme un concept de droit positif et d’en tirer certaines conclusions par voie de déduction. Personne n’a examiné les catégories de la théorie du droit avec autant de précision que A. Reinach; pourtant c’est justement lui qui est le plus tombé dans cette faute.93La conséquence en était qu’on a aussi négligé les autres éléments très importants de la distinction élaborée par cet auteur, entre la théorie du droit et la science du droit positif.

241

    Aan het slot van deze paragraaf nog een korte resumering van de betekenis van de constructie voor de rechtsvinding. De rechtsvinding kan niet buiten de constructie, omdat het recht als eenheid moet worden begrepen. De constructie kan niet buiten de theorie, omdat men bij het systematiseren uiteindelijk moet teruggrijpen op categorieën van recht, die door de functie van de menselijke geest zelf worden gegeven. Recht wordt alleen dan afdoende gevonden als het ook voldoende is begrepen. Zolang we nog staan voor wat we min of meer vaag voelen, maar niet klaar doorschouwen, zijn we nog niet geheel overtuigd. We vragen meer: we denken de stof door totdat we alles met behulp van de pagina-80grondvormen tot één geheel kunnen samenvatten. We moeten ons echter altijd bewust zijn, dat geen poging daartoe het doel bereikt. Het recht gaat in het systeem nooit op, al was het alleen, omdat het wisselt en verandert met elke dag.

241

   A la fin de ce paragraphe il ne nous reste qu’à résumer brièvement les résultats de nos développements sur la signification de la conpagina-84struction pour la découverte du droit. Cette découverte ne peut pas se passer de la construction, parce qu’il faut comprendre le droit comme un tout; la construction ne peut se passer de la théorie, parce qu’en poussant la systématisation elle est obligée de recourir aux catégories du droit, qui sont données par la fonction de l’esprit humain même. Le droit n’est effectivement trouvé que lorsqu’on l’a compris. Tant que nous nous trouvons devant une matière que nous ne sentons que plus ou moins vaguement, et dont nous n’apercevons pas clairement le fond, nous ne sommes pas complètement convaincus. Nous demandons plus que cela: nous continuons de méditer la matière, jusqu’à ce que nous puissions, à l’aide des formes fondamentales, la réunir en un tout. Mais nous devons être conscients de l’insuffisance des tentatives faites dans ce but. Le droit n’est jamais contenu tout entier dans le système, ne fût-ce que pour le seul motif qu’il varie et change d’un jour à l’autre.

242

   Een kort antwoord op de vraag voor welke regelingen de constructie van grote of geringe waarde is, is niet tepagina-80 geven. De constructie kan overal relevent blijken. Er kan slechts worden opgemerkt, dat de betekenis ervan — en dus ook die van rechtsvinding langs de weg van systematisering — stijgt naarmate de wetgever zich abstracter heeft uitgedrukt, en dus zelf aan het systematiseren is getogen. Voor ons is het belang in het verbintenissenrecht het grootst. Als de wetgever, zoals bijvoorbeeld de Duitse, een algemeen deel gaat opstellen, dan zal dit alleen kunnen worden begrepen, en dus toegepast, door een rechtsvinding, die zelf een sterk constructief karakter vertoont. De taalkundige interpretatie is bij zulke algemene bepalingen van gering belang. Dergelijke bepalingen dwingen tot een wijze van uitleg, die door intellectuele arbeid van logische aard tot resultaten komt.

242

   Il est impossible d’indiquer brièvement les réglementations pour lesquelles la construction est d’une grande valeur ou seulement d’une valeur réduite. Elle peut être utile partout. On peut remarquer seulement que son importance — et par cela aussi celle de la découverte du droit par voie de systématisation — augmente dans la mesure où le législateur s’est exprimé d’une façon plus abstraite et qu’il a donc entrepris lui-même de systématiser. Pour nous son importance est la plus considérable dans le droit des obligations. Quand le législateur, comme en Allemagne, se met à élaborer une „partie générale”, celle-ci ne pourra être comprise et, par conséquent, être appliquée, qu’au moyen d’une découverte du droit de caractère strictement constructif. Pour de telles dispositions, l’interprétation philologique est de peu d’intérêt; elles exigent une interprétation qui s’efforce d’atteindre sou but par un travail intellectuel de nature logique.

243

§ 15 Analogie. Rechtsverfijning. Rechtsbeginsel.

   Het is mogelijk, dat met een uitleg van de wet naar taalgebruik of naar de bedoeling van de wetgever en ook met behulp van een systematisch interpretatie het antwoord op een concrete rechtsvraag niet kan worden gegeven.
   Wij zagen al dat men dan vaak zijn toevlucht neemt tot analogie. Om het daar aangehaalde voorbeeld nog eens te noemen: de wet regelt wat bij verkoop van een verhuurde zaak met de huur moet gebeuren: de rechtsbetrekking, die tussen verkoper-verhuurder en huurder bestond, zal voortaan bestaan tussen deze en de koper. Maar als nu de verhuurder zijn huis niet verkoopt, maar wegschenkt, legateert of in een vennootschap inbrengt? Wat is daarvan het gevolg voor de huur? Ook dan gaat deze over op de verkrijger van het onroerend goed, antwoordt de rechtspraak. We hebben dan met analogie te doen: een regel wordt toegepast op een geval, dat die regel naar letter en bedoeling, voor zover kenbaar, niet bestrijkt, maar dat op het geregelde, lijkt. Op welke grond steunt deze methode?

243

§ 15 L’analogie. ,,La particularisation” du droit. Les principes de droit.

   Il se peut qu’on n’arrive pas à résoudre une question juridique concrète à l’aide d’une interprétation de la loi d’après l’usage ou l’intention du législateur, ou d’une interprétation systématique.
   Comme nous l’avons vu au paragraphe 1, on recourt dans ces
pagina-85cas-là le plus souvent à l’analogie. Nous reprenons l’exemple cité: la loi règle les effets, pour le bail, de la vente d’une chose louée: le rapport juridique qui existait entre le bailleur et preneur existera désormais entre celui-ci et l’acheteur (art. 1612 C.c.n., 1743 Ce). Mais que se passera-t-il lorsque le bailleur ne vend pas sa maison, mais la donne, la lègue ou l’apporte en société? Quelles sont alors les conséquences pour le bail? La jurisprudence répond: dans ces cas aussi le bail passe à l’acquéreur de l’immeuble. Nous nous trouvons ici en présence de l’analogie: une règle est appliquée à un cas, qu’elle ne régit pas d’après la lettre ou d’après l’intention (pour autant que celle-ci est connaissable), mais qui ressemble au cas réglé par la loi. Sur quoi se fonde cette méthode?

244

   Soms ligt de analogie vlak bij de taalkundige interpretatie. De grenzen pagina-81van de betekenis van een woord staan niet voor altijd vast en het is mogelijk dat het woord van een of ander wetsvoorschrift meer omvat dan gewoonlijk. De wetstoepassing kan tot een verruiming van dat gebied leiden, maar daar zit een grens aan, hetzij op basis van het spraakgebruik in het algemeen hetzij op basis van de specifieke bepaling in de wet. pagina-81Met welk recht passen wij dan een voorschrift toe op een niet geregeld geval? Schenking, legaat of inbreng in een vennootschap is niet verkoop en toch nemen we aan dat een regels voor verkoop van toepassing is op deze handelingen. Waarom?

244

   Parfois elle approche de l’interprétation philologique. Des limites de la signification d’un mot ne demeurent pas constantes; il se peut qu’un mot d’une disposition légale quelconque ait plus de sens qu’il n’en contienne ordinairement, l’application même de la loi peut opérer l’extension de ce domaine, mais il reste toujours des bornes mises par l’usage en général, par la loi en particulier. A quel titre appliquons nous une règle à un cas non-réglé? Donation, legs ou apport en société ne constituent pas une vente, pourtant la règle de l’art. 1612 vaut également pour ces actes. Pourquoi?

245

   Het antwoord zal wel moeten zijn, dat het in de aard van de rechtsvinding via algemene regeling in de wet ligt gelijke gevallen gelijk te behandelen.102 Doch is hier gelijkheid; we zeiden toch juist dat schenking en inbreng niet zijn verkoop? Als we daarop bevestigend antwoorden, dan is dat omdat we, wat verder het verschil tussen deze handelingen ook mag zijn, het op dit gebied zonder belang achten. Tot die conclusie kunnen we echter alleen komen door analyse van de wettelijk regel, die we overwegen toe te passen. De wet laat in de botsing van belangen tussen de koper van een zaak, die met de huur, als niet door hem gesloten, niets te maken wenst te hebben, en de huurder, die een recht ten aanzien van een zaak verkregen heeft en met de daarna door de verhuurder gesloten koopovereenkomst geen rekening wenst te houden, het laatstgenoemde belang voorgaan.

245

   On doit certainement répondre qu’il résulte de la nature de la découverte du droit — sur la base de la réglementation générale que donne la loi — de traiter des cas égaux d’une façon égale. 94Mais, existe-t-il ici une égalité puisque nous venons de dire que la donation et l’apport en société ne constituent pas une vente? Si nous répondons pourtant par l’affirmative, c’est que nous jugeons ici sans importance les différences — quels qu’elles soient par ailleurs — entre ces actes juridiques; et nous ne saurions arriver à cette conclusion que par une analyse de la règle de l’article 1612 C.c.n. Dans le choc des intérêts opposant l’acheteur d’un objet, qui veut ignorer le bail qu’il n’a pas conclu lui-même, au preneur qui, ayant acquis un droit sur cet objet, n’est pas disposé à tenir compte de la vente postérieurement contractée par le bailleur, la loi donne la priorité à celui-ci.

246

Aan de huurder verzekert de wet het genot gedurende de tijd waarvoor hij gehuurd heeft. Zijn belang prevaleert. Doch waarom alleen boven dat van de koper, en niet boven dat van andere verkrijgers? Er zit in de koop en zijn verschil met schenking niets dat dit zou kunnen verklaren. We kunnen niet inzien wat het voor speciale betekenis kan hebben, dat de verkrijger de zaak krachtens koop verkreeg. Dat verschil lijkt voor deze verhoudingen onbelangrijk. Met andere woorden: wij menen gerechtigd te zijn uit de bijzondere regel van de verkoop tot een algemene regel voor vervreemding op te klimmen en in de verkoop niet meer te zien dan een toevallig element, dat de wetgever bij vaststelling van dit voorschrift als uitgangspunt genomen heeft omdat het nu eenmaal de meest voorkomende situatie is.

246

Elle assure au preneur la jouissance pendant la durée du bail. Ce sont ses intérêts qui prévalent. Mais pagina-86pourquoi ne primeraient-ils que ceux de l’acheteur et non pas ceux d’autres acquéreurs? Rien dans la vente ou dans sa différence avec la donation ne le justifie. Nous ne voyons pas ce qu’ importe le fait que l’acquéreur ait acquis la chose en vertu d’une vente: pour ces rapports cela est indifférent. En d’autres termes: nous nous croyons autorisés à monter de la règle particulière de la vente à une règle générale pour l’aliénation et à ne voir dans la vente qu’un élément fortuit, que le législateur avait devant les yeux au moment de la formation de cette prescription, uniquement parce que c’est la forme d’aliénation la plus fréquente.

247

   Rechtsvinding door analogie is, zo gezien, nauw verwant aan die door constructie. Uit de begrippen schenking, verkoop en inbreng, pagina-82construeren we een begrip vervreemding, met behulp waarvan wij uit de bijzondere regel een algemene vormen en aldus concluderen tot wetstoepassing bij analogie. Bij de constructie brengen we een geval onder een algemenen regel, terwijl we bij de analogie een pagina-82regel herleiden tot een algemene, niet in de wet neergeschrevenen, regel en vervolgens uit deze algemenen regel weer een conclusie trekken voor een bijzonder geval: eerst van verkoop tot vervreemding, dan van vervreemding tot schenking, inbreng en dan ook tot legaat.

247

   La découverte du droit par analogie, prise ainsi, est étroitement apparentée à celle par voie de construction. Des notions donation, vente, apport, nous construisons une notion: aliénation, à l’aide de celle-ci nous déduisons une règle générale de la règle particulière et nous concluons à l’application de la loi par analogie. Dans la construction, nous soumettons un cas à une règle générale; dans l’analogie nous réduisons une règle à une règle générale non écrite dans la loi et de cette règle générale nous concluons au cas particulier: de la vente à l’aliénation d’abord, de l’aliénation à la donation, à l’apport en société ensuite et, enfin, au legs.

248

   De pendant van de analogie is de rechtsverfijning. In de analogie wordt een min of meer bijzonder gehouden regel veralgemeend, in de rechtsverfijning een algemene regel door bijzondere uitzonderingen ingeperkt. Wij haalden al eerder het voorbeeld aan van de beperking van schadevergoeding als er sprake is van medeschuld bij de eiser. Wij zouden daar het voorbeeld aan kunnen toevoegen van de eveneens aan de rechtspraak te danken beperking van de wettelijke regeling van de ingebrekestelling. Deze regeling kent slechts één uitzondering op de eis van ingebrekestelling als voorwaarde voor schadevergoeding: namelijk als een verbintenis het in gebreke zijn door het enkele verloop van de termijn inhoudt. De praktijk neemt echter meerdere uitzonderingen aan, zoals bijvoorbeeld dat ingebrekestelling onnodig is bij positieve contractbreuk, als de schuldenaar erkend heeft nalatig te zijn. Wie de langzame groei van deze rechtsverfijning wil nagaan, doet er goed aan de artikelen van H. L. Drucker in het Rechtsgeleerd Magazijn van 1909 en 1910 te lezen.103

248

   Comme nous l’avons indiqué au § I, le pendant de l’analogie est „la particularisation du droit”. Dans l’analogie, on généralise une règle plus ou moins particulière, dans „la particularisation du droit” on restreint une règle générale par des exceptions particulières. Nous avons cité à ce propos l’exemple de la règle de l’art. 1401 C.c.n. (1382 Ce.) qui souffre exception en cas de faute de la victime: on pourrait ajouter la restriction apportée par la jurisprudence aux règles de la mise en demeure (articles 1274, 1279 C.c.n.). Ces règles ne contiennent qu’une seule exception à l’exigence de la mise en demeure comme condition de la réparation des dommages: lorsque l’obligation porte que le débiteur sera en demeure par la seule échéance du terme (Cc. 1139). La pratique admet plusieurs autres exceptions: pas de mise en demeure en cas de rupture positive du contrat, lorsque le débiteur a reconnu ‘être en demeure, etc. A ceux qui voudraient étudier la lente évolution de cette particularisation du droit, nous recommandons la lecture des articles publiés par H. L. Drucker dans la Rechtsgeleerd Magazijn de 1909 et 1910.95 pagina-87

249

Methodisch is de rechtsverfijning analoog aan de analogie. Ook bij de rechtsverfijning komen we tot onze conclusies door ontleding van de wettelijke regeling en herleiding daarvan tot een algemene grondslag. Doch hier doen we dat niet om in het ongelijke de gelijkheid, maar om in het gelijke de ongelijkheid te constateren. Wanneer er sprake is van eigen schuld, kan de benadeelde zich op de letter van de wet beroepen, die voorschrijft dat schade vergoed moet worden. Deze regel — hoe algemeen ook — is echter op zijn beurt uitvloeisel van een nog algemenere: waar schuld, daar schade.104 En dit beginsel eist dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen de pagina-83gevallen, waarin ook de benadeelde schuld heeft en die waarin dat niet het geval is. Evenzo wordt de algemene grondslag van de bepalingen over ingebrekestelling gezocht en deze wordt gevonden pagina-83in de regel, dat alleen die schuldenaar schadevergoeding verschuldigd is voor zijn stilzitten, die wist, dat hij het moment dat hij had moeten handelen liet verstrijken. Maar als dat juist is, dan volgt daaruit ook, dat wie verklaard heeft niet te willen nakomen, niet mag verlangen, dat hem nog een waarschuwing wordt gezonden.

249

Du point de vue méthodologique il existe ici une forte parenté avec l’analogie. Dans la’ „particularisation du droit” aussi nous arrivons à nos conclusions par une analyse de la réglementation légale que nous réduisons à un fondement général. Cependant, ici, ce procédé sert non pas à déceler l’égal dans l’inégal, mais à constater l’inégal dans l’égal. La victime d’un acte illicite, qui est elle-même en faute, peut aussi invoquer la lettre de l’art. 1401 C.c.n., mais cette règle — quelque générale qu’elle soit — est à son tour une conséquence de la règle plus générale encore. Toute faute entraîne réparation.96 Et ce dernier principe demande de distinguer entre les cas où il y a faute de la victime et ceux où cette faute est absente. De même le fondement des dispositions relatives à la mise en demeure se cherche et se trouve dans la règle selon laquelle est seulement tenu à réparation du dommage le débiteur qui, sachant qu’il doit agir à un certain moment, reste néanmoins dans l’inaction. Mais, si cela est exact, il en résulte que celui qui a expressément refusé d’exécuter l’obligation ne peut pas exiger qu’on lui adresse une sommation.

250

   De constructie is een classificatie: wij brengen bepaalde begrippen bij elkaar en rangschikken ze naar hogere, die ze omvatten. Analogie en rechtsverfijning geschieden met behulp van die classificatie, doch hun aard is verschillend. We reduceren hier bepaalde regels tot andere van meer algemenere strekking en zien in deze algemenere regels de grondslag van het door het positieve recht bepaalde. Zo zien we in de algemene regel, dat de huurder moet voorgaan op de verkrijger de grondslag voor de regel van positief recht dat koop geen huur breekt en in de algemene regel dat tenslotte de schade daar moet komen te liggen waar sprake was van laakbaar gedrag de grondslag voor de positiefrechtelijke regeling van de schadevergoeding bij onrechtmatige daad. We zijn ons dat zeker niet altijd bewust. We gaan hier, zoals zo vaak, tastend voorwaarts en zien meer gelijkenissen, dan we in een formule volledig kunnen samenvatten. Dit neemt echter niet weg, dat ontleding van wat we bij analogie doen, altijd tot deze conclusie leidt.

250

   La construction est une classification; nous groupons des concepts déterminés et les classons selon les notions supérieures dans lesquelles ils sont contenus. L’analogie et „la particularisation du droit” se font, il est vrai, au moyen de cette classification, cependant elles sont d’une autre nature. Nous réduisons ici des règles déterminées à d’autres d’une portée plus générale et dans ces dernières nous voyons le motif des règles exprimées dans le droit positif. C’est ainsi que nous considérons la règle, selon laquelle le bailleur primera le preneur, comme le fondement de la règle de l’art. 1612 C.c.n.; la règle: qui se rend coupable d’une conduite reprehensible sera finalement obligé de réparer le dommage, comme le fondement de l’art. 1401 C.c.n. etc. Nous usons de cette méthode souvent d’une façon inconsciente: nous procédons ici, comme ailleurs, en tâtonnant, nous apercevons plus de ressemblance que nous ne saurions pagina-88en réunir dans une formule péremptoire, mais cela n’empêche pas que l’analyse de notre activité analogique nous conduise toujours à la même conclusion.

251

We zoeken, zoals men het vroeger uitdrukte, de ratio legis. Nu kan de als grondslag aangewezen regel zelf weer tot een andere worden herleid, en zo kunnen we verder gaan. Maar ook hier, net als bij het zoeken naar het algemene begrip, waaronder een bijzondere regel kan worden gerangschikt, komen we op een punt waar we niet verder kunnen en hier, net als daar, zijn wij, als wij dat punt bereikt hebben, op een ander vlak gekomen. Hier komen we op dat punt als we een uitspraak opstellen, die voor ons, — dus mensen van een bepaalde tijd in een bepaald land en levend in een bepaald rechtssysteem — onmiddellijk evident is. Waar schuld, daar schade, is er een van. Wij noemen dit een rechtsbeginsel.

251

Nous cherchons ce qu’on appelait jadis ordinairement la „ratio legis”. Or, cette règle, indiquée comme fondement dans le sens précité, peut à son tour être ramenée à une autre et ainsi de suite, mais ici encore, comme pour la recherche d’un concept général sous lequel un autre peut être classé, nous arrivons à un point que l’on ne peut pas dépasser et qui est situé sur un autre plan. Nous sommes passés sur ce plan lorsque nous dressons un jugement qui pour nous, hommes d’une époque déterminée, vivant dans un pays déterminé, sous un système déterminé, est évident. La maxime: „Tout auteur d’une faute est obligé de réparer le dommage”, en est un exemple. Nous appelons un tel jugement évident „un principe de droit”.

252

Een rechtsbeginsel is niet een rechtsregel. Was het regel, dan zou die regel zo algemeen zijn, dat hij òf niets òf veel te veel zei. Directe toepassing door subsumptie van een geval onder een beginsel is niet mogelijk. Daartoe moet eerst door een meer concrete inhoud een regel worden gevormd. Bij die vorming botst beginsel tegen beginsel: het ene zal in deze, het andere in die richting wijzen. Het beginsel is dus niet recht, doch geen recht is te bepagina-84grijpen zonder beginselen. Het zijn tendensen, die ons zedelijk oordeel aan het recht stelt: algemene principes, die, met al de betrekkelijkheid, die dat algemene met zich meebrengt, toch niet te missen pagina-84 zijn. In het beginsel stuiten we op het zedelijk element in het recht, gelijk in de grondvorm het logische. De rechtsvinding doet uiteindelijk een beroep op ons zedelijk oordeel. Zij doet dat in de eerste plaats bij de concrete beslissing — daarover handelen wij later — doch zij doet dat ook bij de opsporing van het rechtsbeginsel in het rechtssysteem. Wij kunnen alleen dat als beginsel aanwijzen wat wij ethisch beamen.

252

Un principe de droit n’est pas une règle juridique. Si c’était une règle, sa nature serait tellement générale qu’il dirait trop, ou qu’il ne dirait rien du tout. L’application directe d’un principe en y soumettant un cas donné, est impossible; elle doit être précédée par la formation de la règle au moyen d’un contenu plus concret. Cette formation fait se heurter les principes; ils agiront tous dans des sens opposés. Le principe n’est donc pas droit; mais le droit ne se comprend pas sans ces principes. Ce sont des tendances dont notre esprit moral demande la présence dans le droit; des généralités avec toute la relativité qui leur est propre, mais dont on ne peut pas se passer. Dans le principe nous touchons l’élément moral du droit, comme dans la forme fondamentale l’élément logique. Finalement la découverte du droit en appelle à notre esprit moral. Elle le fait en premier lieu dans la décision concrète — nous en traiterons ci-dessous — mais elle le fait aussi lors de l’investigation du principe de droit dans le système juridique. Comme tel nous pouvons indiquer seulement ce que nous approuvons moralement.

253

   Het is een van de voornaamste functies van de rechtswetenschap om het rechtsbeginsel in het positieve recht op te sporen. Dat is niet alleen van belang als we voor de vraag staan, of wij een of andere wetsbepaling bij analogie zullen toepassen en of een beperking van een algemene regel door verfijning geoorloofd is. Ook in de systematiek, dus als we bepaalde voorschriften combineren, stellen wij de vraag of die voorschriften uitvloeisel zijn van hetzelfde beginsel en gecombineerd kunnen worden. Telkens grijpen we naar het rechtsbeginsel terug.

253

   Une des principales fonctions de la science juridique, c’est la recherche du principe de droit dans le droit positif. En effet, cette recherche importe non seulement lorsque nous nous trouvons devant le dilemme d’appliquer ou non par analogie une disposition légale quelconque, ou de restreindre une règle générale par „particularisation”, mais aussi pour la systématisation, donc lorsque nous combinons certaines prescriptions, nous posons la question de savoir si elles découlent du même principe, et, par conséquent, si elles pagina-89supportent une telle combinaison. Nous recourons chaque fois au principe de droit.

254

   Het kan zijn, dat we het rechtsbeginsel vinden door het gemeenschappelijke in schijnbaar uiteenlopende regelingen aan te wijzen. Zo deed J. H. Thiel105 indertijd een goede greep door in de regeling van de wissel-verbintenis, in die van de eigendomsverkrijging van onroerend goed en in het wetsartikel op grond waarvan derden mogen aannemen dat een rechtshandeling die in de registers is gepubliceerd, op juiste en volledige wijze is weergegeven, het beginsel van de bescherming van de goede trouw van derden tegenover de handelingen van partijen bloot te leggen. Dit beginsel houdt in dat wie op grond van de naar buiten blijkende afspraken tussen bepaalde personen aanneemt, dat hun rechtsverhouding is, zoals hij volgens de naar buiten blijkende regeling schijnt te zijn, op die schijn mag vertrouwen en dat hij tegen partijen wordt beschermd, als hij op grond van dat vertrouwen handelt.

254

   Il se peut que nous trouvions le principe de droit par l’indication de ce qu’ont de commun des réglementations apparemment disparates. Ce fut ainsi qu’autrefois J.H.Thiel97 eut la main heureuse en découvrant le principe de la protection des tiers de bonne foi contre les actes des parties dans la réglementation de l’obligation cambiaire, dans celle de l’acquisition d’immeubles et dans l’art. 1910 C.c.n. C’était l’idée selon laquelle celui qui, en vertu de la réglementation apparente d’un rapport juridique entre certaines personnes et la croyant identique à son apparence, peut lui faire confiance et est protégé contre les parties, lorsqu’il agit en vertu de cette confiance.

255

Dit beginsel kan in talrijke andere verhoudingen worden aangewezen. Eenmaal ontdekt werpt het licht op regelingen, die tot dan toe nog niet een bevredigende verklaring vonden, zoals bijvoorbeeld op de bescherming van een derde, die een roerend goed verkrijgt van iemand die geen eigenaar blijkt te zijn, tegen de eigenaar die het goed terugeist. Het beginsel kan ook bij verder onderzoek met vrucht worden gebruikt. Zo meende ik het te mogen gebruiken bij de bespreking van de ontbinding van overeenkomt tot verkoop van onroerend pagina-85 goed bij wanprestatie en de doorwerking daarvan op de rechten van derden op dat goed, die na de verkoop waren verkregen.106 pagina-85

255

On peut indiquer ce principe dans de nombreux autres rapports; une fois découvert, il fait la lumière sur des réglementations restées sans explication satisfaisante, sur l’art. 2014 C.c.n. par exemple; il est de grande utilité pour les autres recherches. Aussi j’ai jugé utile de m’en servir lorsque je traitais de l’effet rétroactif de la résolution, selon l’art. 1302 C.c.n., de la vente d’un immeuble et de ses effets relatifs aux droits acquis postérieurement par des tiers sur cet immeuble. 98

256

   De regel in het burgerlijk wetboek dat “bezit geldt als volkomen titel”, kan als een beginsel-uitspraak worden aangemerkt. Indien de wetgever een regel formuleert die zo algemeen is dat directe toepassing door subsumptie niet mogelijk is, dan is het een beginsel.107 We stuiten hier op de grens tussen algemeen gehouden regels en beginsel. Wie meent, dat het er hier om gaat, dat degene die bezitter is van roerend goed ook eigenaar is, mag het een rechtsregel noemen, al is die opvatting naar mijn mening onbruikbaar voor toepassing in ons systeem. Degene die net als ik meent, dat het voorschrift twee regels samenvat, namelijk “wie een roerende zaak te goeder trouw tegen betaling verkrijgt van een niet-eigenaar wordt eigenaar” en “de bezitter van een roerende zaak wordt vermoed daarvan eigenaar te zijn” houdt de samenvatting ervan in de formule “bezit is volkomen titel” voor een rechtsbeginsel, dat enerzijds samenhangt met het beginsel van de bescherming van de goede trouw van derden, aan de andere kant met de gedachte van het zogenaamde conservatisme in het recht (beati possidentes), dat de bestaande situatie als uitgangspunt neemt.

256

   L’article 2014 lui-même peut être considéré comme l’affirmation d’un principe. Lorsque le législateur profère une sentence d’une généralité qui en exclut l’application par subsumptio, il s’agit d’un principe. 99Nous sommes ici à la frontière entre les règles conçues en termes généraux et le principe. Celui qui pense que l’article 2014 C.c.n. (2279 Ce.) dit que le possesseur de meubles en est également le propriétaire, peut bien qualifier cela règle de droit, encore qu’il fût, à mon avis, sans défense lorsqu’il applique cette règle dans notre système. Il en est autrement pour ceux qui partagent mon opinion selon laquelle dans cette prescription deux règles sont réunies: premièrement: la propriété d’un meuble est transférée par acquisition de bonne foi et à titre onéreux a non domino, et deuxièmement: le possesseur d’un meuble est présumé en être le propriétaire; ils verront dans la réunion de ces deux règles, dans la pagina-90formule: „en fait de meubles possession vaut titre”, l’expression d’un principe de droit qui tient à la protection des tiers de bonne foi d’une part, à l’idée dite „conservatrice” dans le droit („beati possidentes”) de l’autre.

257

   Ook twee andere wettelijke bepalingen, de eerste in het burgerlijk wetboek en de tweede in de wet algemene bepalingen dienen als niet meer dan beginsel-uitspraken te worden aangemerkt: 1. dat men gebonden is aan de overeenkomsten die men sluit en deze te goeder trouw moet uitvoeren 2. Dat overeenkomsten die in strijd zijn met de wet of de goede zeden geen rechtskracht hebben. De herontdekking in onze tijd van het beginsel van de goede trouw dat de contractuele verplichting buiten de contractinhoud uitbreidt en tegelijk begrenst, is voor het privaatrecht van buitengewoon belang. Doch positieve inhoud krijgt de regeling, die op deze grond steunt pas wanneer het beginsel uitgewerkt wordt in specifieke bepalingen. Wat heeft men immers aan een beginsel zolang het niet geïmplementeerd is in specifieke regels?
   Het is ten slotte mogelijk, dat het rechtsbeginsel niet is uitgesproken en ook niet kan worden afgeleid uit bepaalde voorschriften, maar het uitgangspunt vormt van de regeling van een geheel rechtsgebied, soms van het gehele recht. Het procesrecht biedt daarvan een voorbeeld in het beginsel van de gelijkheid van partijen, dat de grondslag is van de opvatting dat men steeds aan beide partijen gelijkelijk de gelegenheid moet geven hun standpunt te verdedigen (audi et alteram partem). Een ander voorbeeld van zo’n onuitgesproken beginsel is de spreuk: waar geen belang, geen actie. In het strafrecht is de uitspraak: geen strafrechtelijke aansprakelijkheid pagina-86zonder schuld een voorbeeld van zo’n onuitgesproken beginsel.108 pagina-86Uiteindelijk kan tenslotte de gebondenheid aan de wet zelf ook als zo’n beginsel worden aangemerkt.

257

   Les articles 1374 C.c.n. (1134 Ce.) et 14 de la loi A.B. ne sont certainement que des „affirmations de principe”. La redécouverte, de nos jours, de l’extension de l’obligation contractuelle au delà du contenu contractuel et en même temps de ses limites, par le principe de la bonne foi, est d’un intérêt primordial pour le droit privé. Mais la réglementation qui s’appuie sur ce fondement ne prend un contenu positif que lorsqu’elle descend du principe au particulier. A quoi bon le principe s’il n’est pas réalisé dans des règles particulières?
   Il se peut enfin que le principe de droit n’ait pas été affirmé, ou ne puisse pas être déduit de dispositions déterminées, mais qu’il soit la présupposition servant de point de départ à la réglementation de tout un domaine de droit, ou du droit entier. La procédure nous offre l’exemple du principe de l’égalité des parties, la nécessité qui en résulte de leur donner également l’occasion de défendre leurs points de vue (audi et alteram partem); à ce titre on peut citer aussi l’adage: pas d’intérêt, pas d’action. Dans le droit pénal c’est l’adage: „pas de responsabilité criminelle sans faute” qui constitue un exemple d’un tel principe inexprimé
100, il en est encore ainsi pour la soumission à la loi même.

258

   De stelling, dat er onuitgesproken beginselen zijn, en dat deze door opneming in de wet nog niet rechtsregels worden, maar dat dit pas gebeurt door de concretisering in de rechtspraak, betekent niet, dat een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever ongewenst zou zijn. Op dezelfde manier als wij ons losgemaakt hebben van het denkbeeld, dat buiten de wet geen rechtsregels worden gevonden, moeten we ook de gedachte laten varen, dat al wat de wet opneemt rechtsregel is.
   Het is een vraag van wetstechniek of een beginsel moet worden uitgesproken dan wel stilzwijgend mag worden verondersteld. Indien de beide regels, die ik hierboven noemde, zouden zijn opgenomen in de wet had het beginsel dat bezit geldt als volkomen titel niet in de wet hoeven staan.

258

   La thèse selon laquelle il existe des principes non exprimés et qui ne deviennent pas des règles de droit par leur seule incorporation dans la loi — ce qui ne se fait que par leur spécialisation dans la jurisprudence — n’implique pas qu’une sentence expresse du législateur soit inopportune. Nous nous sommes détachés de l’idée selon laquelle il n’existe pas de règles juridiques en dehors de la loi, de même il faut abandonner la conception qui tient pour règle juridique tout ce que la loi contient.
   C’est une question de technique législative que de savoir si un principe doit être exprimé ou bien s’il doit être présupposé tacitement. Si l’on incorporait dans la loi les deux règles, formulées
pagina-91ci-dessus, relatives à la possession des meubles, on pourrait se passer du principe de l’art. 2014 C.c.n.

259

Als het burgerlijk wetboek echter het beginsel van de goede trouw niet uitdrukkelijk had vermeld, dan was het zeer de vraag geweest of dit beginsel zich in onze nieuwe rechtspraak wel zo baan had gebroken als thans. Onmogelijk was het niet geweest. Dat blijkt uit de erkenning van het analoge beginsel, dat rechtsmisbruik niet wordt beschermd, dat niet in de wet staat. Maar toch mogen we betwijfelen of het dan zo’n grote betekenis had gekregen. Bovendien maakt het de opneming ervan in ons huidige cassatiesysteem mogelijk, waardoor de handhaving van het beginsel onder controle van de Hoge Raad komt. Het opnemen in de wet kan ten slotte gewenst zijn om de erkenning van het beginsel boven twijfel te stellen en om een bijzonder gezag aan dat beginsel te verlenen.109

259

Mais si l’article 1374 C.c.n. n’avait pas mentionné le principe de la bonne foi, celui-ci n’aurait très probablement pas eu le vif succès dont il a été couronné dans notre jurisprudence moderne. Ce succès n’était pas impossible, il est vrai, comme le prouve le principe analogue d’après lequel l’abus de droit n’est pas protégé, principe qui n’est pas non plus exprimé dans la loi. Cependant on peut douter que ce principe eût gagné cette importance. Son incorporation présente, en outre, un intérêt pour notre système de cassation, en ce que son maintien est aussi soumis au contrôle de la Haute Cour; enfin, cette incorporation peut être désirable en vue d’en assurer l’observation et de lui conférer une autorité particulière.101

260

   Het rechtsbeginsel is dus een uitspraak omtrent positief recht, die onmiddellijk evident is. We vinden het in het positieve recht, in het systeem van regels, beslissingen en instellingen in zijn geheel, doch het wijst boven het positieve uit naar het zedelijk oordeel, de scheiding van goed en kwaad, waarin het recht is gegrondvest.
   Zoals de categorie de vorm is, waarin de logische functie van onze geest zich in het recht toont, is het rechtsbeginsel uitvloeisel van de ethische functie. In het beginsel dringt het zedelijk oordeel door in het recht. Het ethische karakter van het beginsel houdt waarpagina-87dering in en creëert daarmee de mogelijkheid van het aanbrengen van een graad-verschil. Er is beginsel èn beginsel. Er zijn er, die we als zodanig aanduiden, pagina-87omdat zij door hun algemeenheid zich onttrekken aan toepassing door eenvoudige subsumptie, maar die nog sterk elementen van bijzondere regelingen bevatten (zoals het beginsel dat bezit geldt als volkomen titel). Er zijn ook beginselen, die niets anders uitdrukken, dan dat ook in het recht bepaalde fundamentele, zedelijke eisen moeten worden gehoorzaamd (zoals het beginsel van eerlijkheid en waarachtigheid, dat ieder bedrog opvat als in strijd met de goede trouw). Het laatste is niet alleen algemener dan het eerdere, maar het wordt ook hoger gewaardeerd. Bij de rechtsvinding zal het lagere voor het hogere moeten wijken. In verband hiermee is ook de evidentie verschillend. Het hogere zal onmiddellijk evident zijn voor iedereen, terwijl het lagere alleen evident is voor degene, die het rechtssysteem door en door kent.

260

   Le principe de droit est donc une sentence de droit positif évidente. Nous le trouvons dans le droit positif, dans l’ensemble du système de règles, de décisions et d’institutions, mais, ayant une portée qui dépasse le droit positif, il tient à la morale, à la distinction du bien et du mal qui est à la base du droit.
   Tout comme la catégorie est une forme par laquelle la fonction logique de notre esprit se manifeste dans le droit, le principe de droit est un produit de la fonction éthique. C’est par le principe que la morale pénètre dans le droit. Il résulte de sou caractère éthique que le principe emporte une appréciation et, par cela, qu’il implique la possibilité de différences de degré. Il y a différentes espèces de principe. Il en est que nous qualifions tels parce qu’ils échappent, à cause de leur généralité, à toute application par simple subsumptio, mais qui contiennent cependant de forts éléments de réglementation particulière, par exemple le principe de l’article 2014 C.c.n. Il en est aussi qui se bornent à demander qu’on obéisse, dans le droit également, à certaines normes morales fondamentales (tel le principe d’honnêteté et de véracité, selon lequel tout dol est contraire à la bonne foi). Non seulement un principe est plus général que l’autre, mais on l’apprécie aussi souvent comme supérieur. Dans la découverte du droit, le principe supérieur primera l’inférieur. Il en résulte qu’ils peuvent varier aussi selon leur degré d’évidence; un principe sera évident pour tous, un autre uniquement pour celui qui possède le système juridique.
pagina-92

261

   Het zoeken van het beginsel is intellectueel werk en alleen al daarom het belangrijkste werk van de rechtswetenschap, omdat het in het positieve systeem, in het geheel van de rechtsordening, moet worden opgespoord, voor zover het niet is uitgesproken, en aan dat geheel getoetst moet worden als het wel uitdrukkelijk is uitgesproken. Tegelijkertijd is dit opsporingswerk volkomen irrationeel, omdat alleen dàt als beginsel kan worden erkend, wat door de onderzoeker zelf wordt aanvaard als iets dat evident is voor zijn zedelijk bewustzijn.
   Hiermee raken wij aan de vraag, die wij hier, op dezelfde manier als boven bij de logische grondvorm, kunnen stellen: is ook de wetgever aan deze beginselen gebonden of kan hij ze verwerpen? Een vraag, die hier, omdat het om wetenschap en waardering beide gaat, een ander antwoord behoeft dan daar is gegeven.

261

   La recherche du principe est un travail intellectuel et l’un des plus importants travaux de la science juridique, parce qu’il doit être découvert dans le système positif, et dans l’ensemble de la réglementation juridique lorsqu’il n’a pas été expressément prononcé. S’il a trouvé son expression il faut encore le comparer avec cet ensemble; mais cette recherche est en même temps parfaitement irrationnelle, en ce que l’explorateur peut reconnaître seulement comme principe ce que sa conscience morale accepte comme évident.
   Nous touchons ici la question, qui s’est déjà posée pour la forme logique: est-ce que le législateur est aussi lié par ces principes, ou peut-il les rejeter? Puisque
et la science et l’appréciation sont ici en jeu, une réponse autre que celle donnée pour la forme logique s’impose.

262

   Het rechtsbeginsel wordt in het recht gevonden. Over het recht heeft de wetgever macht, hij kan het beginsel in het positieve recht opnemen, ook het daaruit verwijderen. Het beginsel dat bezit als volkomen titel geldt kan uit onze wet verdwijnen, niemand zal het betwijfelen. Maar met deze eenvoudige opmerking is onze vraag niet afgedaan.
   Want allereerst is het mogelijk, dat de uitspraak van het beginsel en de bijzondere regeling met elkaar strijden. Het beginsel is een beginsel van het recht in zijn geheel. Wordt het in bijzondere bepalingen, in rechtspraak en rechtshandhaving gevolgd, dan is het een beginsel van positief recht, ook al zou de wet het uitbannen, en omgekeerd: wanneer de verbijzondering ontbreekt maakt de meest uitpagina-88drukkelijke uitspraak zo’n formule nog niet tot rechtsregel. Bijzonder duidelijk komt die mogelijkheid naar voren, indien de wet wèl het bepagina-88ginsel neerschrijft, doch niet de bijzondere regeling bevat en deze aan anderen, in de eerste plaats aan de rechter, is overgelaten. De vrouw is aan haar man gehoorzaamheid verschuldigd, zegt de wet. Dit is bedoeld als een rechtsbeginsel, maar het is dode letter. Rechterlijke uitspraken, waarin het van rechtsbeginsel tot rechtsregel is geworden, zijn niet aan te wijzen. Deze bestaan niet. En nu moet men niet zeggen dat deze uitspraken, ook al zijn ze er nog niet ieder ogenblik toch kunnen worden uitgelokt en concluderen dat dus het rechtsbeginsel recht is, zolang het in de wet staat.

262

   Le principe de droit est trouvé dans le droit. Le législateur dispose du droit, il peut incorporer le principe dans le droit positif ou l’en éloigner. Le principe de l’article 2014 peut disparaître de notre loi, personne n’en doute. Mais notre problème n’est pas tranché par cette simple remarque.
   Car, premièrement, l’expression du principe et la réglementation particulière peuvent se trouver en contradiction. Le principe est un principe du droit en son entier. S’il est observé dans des dispositions particulières, dans la jurisprudence et dans le maintien du droit, alors c’est un principe de droit positif, même si la loi le bannissait, et, inversement, si la spécialisation du principe fait défaut, la formation la plus expresse ne fait pas de cette formule une règle de droit. Cette éventualité se manifeste surtout lorsque le principe est écrit dans la loi, il est vrai, mais que celle-ci n’en contient pas la réglementation particulière et la laisse à d’autres, en premier lieu au juge. La femme doit obéissance à son mari, dit l’art. 161 C.c.n. qui veut exprimer ainsi un principe de droit; c’est lettre morte. On ne peut pas citer les sentences judiciaires qui devraient tirer des règles de droit de ce principe; elles n’existent pas. Qu’on ne dise pas que ces sentences, bien que faisant défaut, sont susceptibles d’être provoquées à chaque instant; que, par conséquent, le principe de droit est du droit, tant qu’il se trouve dans la loi.

263

Wie zo redeneert, houdt het verschil tussen rechtsregel en rechtsbeginsel niet in het oog. Een wettelijke bepaling verliest door niet-toepassing zijn kracht niet. Bij een rechtsbeginsel, waar een andere autoriteit dan de wetgever de regel moet opstellen, ontstaat er geen recht, zolang dit niet geschiedt. Het is zeker waar, dat de rechter een beginsel, dat in de wet is opgenomen, behoort te eerbiedigen, doch het gezag, dat de wetgever hier heeft, is van andere aard als het gezag dat zich in een regel, die een bevel of voorschrift bevat, doet gelden. Het beginsel is richtsnoer en kan, juist omdat het niet meer is dan beginsel, geen onvoorwaardelijke opvolging verlangen. Slechts een bevel of een voorschrift, niet echter een beginsel-uitspraak, kan worden gehoorzaamd. Een rechter, die een beginsel ter zijde schuift, verzuimt alleen daarmee nog niet zijn plicht. Hij moet daarvoor wel goede redenen aanvoeren en is daarbij gebonden aan het oordeel van de betrokkenen. Bij een beginsel van zo wijde strekking als dat van de gehoorzaamheid van de gehuwde vrouw, is de rechter gebonden aan wat men het rechtsbewustzijn van een bepaalde tijd in een bepaald volk kan noemen. Wij komen daarop hieronder terug. Hier is het genoeg te constateren dat het enkele feit van de opname van een beginsel in de wet dat beginsel niet tot recht maakt.

263

Un tel raisonnement méconnaît la différence entre principe de droit et règle de droit. Une règle légale ne s’éteint pas par non-application (art. 5, Loi A.B.), le principe de droit, dont une autre autorité que le pagina-93législateur doit tirer la règle, ne sera pas droit, tant que ces règles ne sont pas formées. Sans aucun doute, il faut admettre que le juge doit respecter le principe incorporé dans la loi, mais l’autorité du législateur est ici d’une nature autre que celle qui se fait sentir dans la règle qui est commandement ou précepte. Le principe est une directive, il ne peut demander une observation inconditionnelle, précisément parce qu’il n’est que principe. On ne peut obéir qu’à un commandement, à un précepte, non pas à une affirmation de principe. Un juge qui écarte un principe ne manque pas à son devoir uniquement de ce fait. A cet effet, il doit invoquer de bonnes raisons, il est vrai, il est aussi lié par l’opinion des intéressés et, pour un principe d’une aussi vaste portée que celui de l’obéissance de la femme mariée, par ce qu’on peut appeler la conscience juridique d’une certaine nation à une certaine époque. Nous reviendrons ci-dessous sur ce point; il suffit de constater ici que la simple formulation légale d’un principe de droit n’en fait pas du droit.

264

   In de vorige paragraaf zagen wij, dat de macht van de wetgever halthoudt voor de logische functie van de menselijke geest. Over ons wetenschappelijk-, ons waarheidsoordeel, heeft hij geen macht. Over onze wil en waardering van gedragingen heeft hij dat wel, doch als hij een beginsel stelt, maar dat niet in positieve regels uitwerkt, dan zal dat beginsel slechts dan tot recht worden, indien het door hen, aan wie de uitwerking is overgelaten, wordt aanvaard. Als het woord van de wetgever geen weerklank vindt, blijft het pagina-89holle galm. Doch wat is nu het geval als de wetgever het beginsel niet alleen uitspreekt, maar ook uitwerkt tot in bijzonderheden — moet het dan pagina-89ook worden erkend door hem, voor wiens eigen oordeel het niet evident is?

264

   Au paragraphe précédent, nous avons vu que le pouvoir du législateur s’arrête devant la fonction logique de l’esprit humain. Il n’a aucune autorité sur nos jugements dans les domaines de la science et de la vérité. Il dispose de notre volonté et de notre appréciation des conduites, mais lorsqu’il pose un principe, sans le développer dans des règles positives, ce principe ne deviendra droit qu’à condition d’être accepté par ceux à qui ce développement est confié. Si les paroles du législateur n’ont pas d’écho, elles restent des phrases creuses. Mais comment, lorsque le législateur ne se borne — pas à proférer le principe, mais lors qu’il le détaille en même temps — ce principe doit-il être reconnu par ceux-mêmes qui ne le jugent pas évident?

265

   We raken hier aan een uiterst moeilijk punt dat in de aard van het recht zelf is gelegen. Recht is positieve regel, die als zodanig van buiten wordt opgelegd en waarvan de oplegging wetenschappelijk kan worden geconstateerd. Recht is tegelijk een regel van behoren, die alleen kracht heeft, indien dat behoren wordt erkend door hem, die het concrete recht zoekt. Wat nu als deze beide eisen met elkaar in botsing komen, aan de een wel en aan de ander niet is voldaan? Dat de positieve regel, die degene die het recht toepast onzedelijk voorkomt, niettemin moet worden toegepast, moeten wij in dit boek aannemen, daar we de gebondenheid aan de wet als grondslag van ons hedendaags systeem van privaatrecht als uitgangspunt namen en besloten deze niet verder te onderzoeken. Maar wat betekent dit voor het beginsel, dat in en achter die regels schuilt; moeten we ook dat erkennen en het bij iedere rechtsvinding gebruiken, of hebben we ons te beperken tot de aanvaarding van de regels, die zijn neergeschreven en mogen we iedere consequentie uit een naar onze opvatting onjuist beginsel verwerpen?

265

   Nous touchons ici une difficulté très délicate qui réside dans le droit même. Ive droit est la règle positive imposée comme telle du dehors et dont l’imposition peut être constatée scientifiquement, mais en même temps c’est une règle exprimant un devoir, qui a force seulement lorsque celui qui cherche le droit concret reconnaît ce devoir. Que se passera-t-il si ces deux exigences entrent en conflit, s’il n’est satisfait qu’à l’une d’elles? Que la règle positive, bien qu’elle semble immorale à celui qui applique le droit, doit pourtant être appliquée, nous devons l’admettre comme fondement de notre système de droit privé actuel dans notre ouvrage, où, au lieu d’exapagina-94miner la force obligatoire de la loi, nous l’avons présupposée. Mais, que dire du principe, caché dans et derrière des règles: faut-il le reconnaître, l’employer à toute découverte du droit, ou est-ce que nous avons à nous borner à accepter ces règles écrites, et sommes-nous libres de rejeter toute conséquence d’un principe, à notre avis erroné ?

266

   Aan het antwoord op deze vraag moet èèn ding voorafgaan. In onze waardering van rechtsbeginselen zijn trappen, zeiden we; ze zijn er ook in de verwerping. Het is mogelijk, dat we een beginsel minder juist achten en dat we niet alleen in uitwerking, doch principieel de een of andere stof liever anders geregeld zagen, maar dat we niettemin ons voor die regeling buigen, omdat we de waarde van de regeling alleen al ter wille van het gezag, waarvan zij afkomstig is, erkennen. Tot op zekere hoogte kunnen we aanvaarden, wat ons zelf niet evident is, maar waarvan we de evidentie voor anderen begrijpen. Doch het is ook mogelijk, dat wij het beginsel zóó verwerpelijk achten, dat het voor ons geen recht mag heten.

266

   Une seule observation doit précéder la réponse à cette question. Nous disions qu’il y a des degrés dans notre appréciation des principes de droit: il en est de même pour le rejet de ces principes. C’est ainsi que nous jugeons parfois peu heureux un certain principe et que nous aurions préféré une autre réglementation de quelque matière, non seulement quant à son développement, mais aussi d’un point de vue de principe. Cependant nous la respectons, parce que nous en reconnaissons la valeur en tant que réglementation, rien qu’en considération de l’autorité dont elle émane. Nous arrivons à accepter en quelque sorte ce qui pour nous n’est pas évident, mais dont nous comprenons l’évidence pour un autre. Par contre, il arrive aussi que nous estimions un principe tellement inadmissible, que nous ne l’appelons plus droit.

267

   Pas in het laatste geval staan wij voor ons probleem. Daarover bestaat belangrijk meningsverschil.
   Indien men meent, dat het laatste woord in de rechtswetenschap is gezegd met het oordeel dat iets waar is of niet waar en wel of geen positief recht en als men tijdens het onderzoek van een rechtskwestie het morele oordeel uitsluit, d.w.z. de vraag naar gerechtigheid, dan is elk beginsel dat dit door de rechtswetenschappelijk in het rechtssysteem wordt aangewezen, recht. Mij is niet duidelijk hoe men in rechtpagina-90spraak of in wetenschap, die rechtspraak voorbereidt, van dat standpunt uit kan gaan. Altijd weer wordt toch naar het “bevredigende” van een conclusie gevraagd, altijd krijgt ten slotte deze bevrediging voor het zedelijk oordeel de overhand in de vorming van een beslissing.

267

   C’est dans ce dernier cas seulement que nous nous trouvons devant le problème mentionné ci-dessus qui a suscité de vives controverses.
   Si l’on pense pouvoir dire le dernier mot dans la science juridique par des jugements de ce genre: ceci est vrai, ou ceci n’est pas vrai; c’est du droit positif ou cela n’est pas du droit positif, et si l’on rejette le jugement moral, l’aspect de justice lorsqu’on examine une question juridique, alors est droit tout principe qu’on découvre dans le système du droit. Je ne vois pas comment on pourrait accomplir, en partant de ce point de vue, un travail de jurisprudence ou un travail scientifique préparant la jurisprudence. C’est que l’on demande, toujours à nouveau, qu’une conclusion soit „satisfaisante”; dans la formation de la décision, c’est toujours cette satisfaction qui l’emporte
finalement pour l’esprit moral.

268

Mijn hele betoog heeft de strekking te laten zien, hoe in de beslissing nog iets anders dan overeenstemming met bepaalde door intellectueel onderzoek vast te stellen gegevens zit. Indien dit juist is, moet reeds daarom dit standpunt worden verlaten. Niettemin wordt deze verwerpelijke opvatting door talrijke juristen gevolgd, niet alleen door de zogenaamde positivisten110, die menen, dat de taak van de rechtswetenschap eindigt met de constatering wat recht is op grond van het een of ander gezaghebbend verschijnsel (wet of gewoonte), maar ook door degenen, die een scherpe scheiding maken tussen geldend en gewenst, positief en “richtig” recht, om de uitdrukking van Stammler te gebruiken. Zij willen oordelen over het richtige wel erkennen als kritiek op het positieve recht en als richtsnoer voor de vorming van nieuwe regels, maar niet als belangrijke factor bij de concrete rechtsvinding. Dit met uitzondering van die gevallen, waarin het positieve recht uitdrukkelijk naar het richtige verwijst.111 Voor wie, als wij, meent (zie §§ 1 en 2) dat rechtstoepassing altijd tegelijkertijd rechtsvinding is en dat de scheiding van activiteiten, waarvan deze denkers uitgaan, niet mogelijk is, is deze mening ten enenmale verwerpelijk.

268

Toute ma démonstration tend à faire ressortir que cette décision contient encore d’autres éléments; qu’elle ne se borne pas à être conforme à certaines données, résultats d’une recherche intellectuelle. S’il en est ainsi, ce seul motif suffit déjà à faire abandonner ce point de vue. Cependant cette conception inadmissible est adoptée par de pagina-95nombreux juristes, non seulement par les „positivistes” 102 qui pensent que la science juridique n’a d’autre mission que de constater ce qui est droit en vertu d’un phénomène quelconque pourvu d’autorité (la loi ou les usages), mais aussi par tous ceux qui distinguent nettement entre le droit en vigueur et le droit „désirable”, le droit positif et le droit, dit: „richtig”, pour reprendre le terme de Stammler. Ces auteurs reconnaissent ce dernier droit comme critère pour le droit positif, comme directive pour la formation de nouvelles règles, mais non pas comme facteur pour la découverte concrète du droit, sauf dans les cas où la loi renvoie expressément au droit, dit „richtig”.103 Une fois pour toutes, cette conception doit être rejetée par ceux qui, comme nous, croient que l’application du droit est toujours la découverte du droit et que la distinction nette, dont partent ces penseurs, n’existe pas.

269

   Al deze auteurs leggen zich neer bij het rechtsbeginsel, dat ondubbelzinnig door het gezag is uitgesproken. Zij kunnen niet anders. Voor hen is het recht, omdàt het gezag het verklaart. Wie echter meent, dat het recht deel heeft aan het zedelijk leven en dat de rechtsbeslissing wortelt in het zedelijk oordeel, die kàn een beginsel dat hij in zijn geweten als verfoeilijk verwerpt, niet als rechtsbeginsel aanvaarden. Hij moet het toetsen aan die gewetensuitspraak. Daarbij maakt het overigens niet uit of hij die gewetensuitspraak zelf als hoogste gezag erkent of deze ziet als zelf weer aan hogere ordening onderworpen, zodat de uitspraak alleen geldt als hij op die hogere ordening kan steunen. Het eerste is de opvatting van idealisten van velerlei gadingpagina-91, het tweede is Christelijke overtuiging. Voor beide is een onzedelijk pagina-91beginsel — door welk gezag ook uitgesproken en in bijzondere regels uitgewerkt — nooit recht.

269

   Tous ces auteurs s’inclinent devant le principe de droit que l’autorité a clairement exprimé. Il ne sauraient pas faire autrement; pour eux, c’est du droit, parce que l’autorité le déclare. Par contre si l’on croit que le droit tient à la vie morale, que la décision juridique est enracinée dans l’esprit moral, on ne peut pas accepter comme tel le principe de droit qu’on rejette dans sa conscience comme détestable. On doit soumettre ce principe au contrôle du jugement de sa conscience, soit qu’on reconnaisse ce jugement comme l’autorité suprême, soit qu’on l’estime à son tour soumis à un ordre supérieur, de telle façon que ce jugement ne peut avoir de valeur que lorsqu’il s’appuie sur cet ordre. La première conception est celle de nombreux idéalistes de tout poil; l’autre est la conviction chrétienne. Dans l’une et l’autre conception, un principe immoral — par quelqu’autorité qu’il soit exprimé et détaillé dans des règles particulières — n’est jamais droit.

270

   Om een voorbeeld te noemen. Voor ons hedendaagse rechtssysteem is de gedachte, dat het huwelijk een verbintenis voor het leven is van één man met één vrouw, beginsel. Dit beginsel is verenigbaar met de beperkte erkenning van echtscheiding, maar wordt prijsgegeven bij invoering van het z.g. opzegbare huwelijk. Er is een stroming, die daarheen wil; elders is het gebeurd. Stel dat onze wetgever voor die drang bezwijkt en een verbintenis, die net zo lang ale beide partijenwillen tot het huwelijk voor de wet maakt en de regeling zo uitwerkt, dat het beginsel zonder enige twijfel in die wet is uitgesproken. Dan zou dit voor een Christelijke overtuiging, die in het thans nog door de wet aanvaarde beginsel een ordonnantie van Hoger orde ziet, niet rechtsbeginsel zijn. Een rechtsbeginsel kan niet zijn wat met de meest wezenlijke grondslag van alle recht strijdt. Wie op dit standpunt staat, zou de positieve regeling aanvaarden, maar iedere uitbreiding op grond van het beginsel bestrijden. Alle regels, waarin een uitvloeisel van het beginsel zou kunnen worden aangewezen, zouden naar de letter moeten worden uitgelegd.112

270

   Prenons un exemple. C’est un principe de notre système actuel que le mariage est l’union pour la vie d’un seul homme et d’une seule femme. Ce principe, d’ailleurs compatible avec une reconnaissance limitée du divorce, serait abandonné par l’introduction du pagina-96mariage librement dissoluble. Il existe un courant qui le préconise, ailleurs on l’a déjà adopté. Mettons que notre législateur, cédant à cette pression, fasse mariage légal l’union qui ne dure que tant que les parties le désirent et qu’il développe cette réglementation de façon à exprimer indubitablement ce principe, la conviction chrétienne ne l’accepterait pas comme principe de droit, parce qu’elle considère comme une ordonnance d’ordre supérieur le principe actuellement admis. Ce qui est contraire à l’essence même de tout droit ne peut pas servir de principe de droit. Celui qui partage notre sentiment accepterait bien la réglementation positive, mais il s’opposerait à toute extension en vertu du principe. On devrait interpréter à la lettre toute règle qui contiendrait des traces du principe.104

271

   Het gaat hier om het zedelijk a priori van de wet. Naar mijn mening zal iedere analyse van het rechtsoordeel tot de erkenning van dit zedelijke a priori moeten komen en toont die ontleding de onhoudbaarheid van de opvatting, die stelt dat in het recht geen rekening gehouden mag worden met de gerechtigheid. Wat de inhoud van dit a priori is, wordt uiteindelijk bepaalt door het geloof. Gelijk in de ethiek en eigenlijk in iedere wetenschap, komen wij, als wij bij het onderzoek naar de fundamenten slechts diep genoeg graven, bij het geloof terecht.113
   Wij zijn met dit alles wel ver weggeraakt van de analogie. Toch was het nodig het hier te bespreken, wilden we niet oppervlakkig blijven. Bovendien, voor de rechtsvinding door analogie en rechtsverfijning is het niet zonder belang. We zullen dit aantoonen.pagina-92 pagina-92

271

   Voilà 1′ „a priori” moral de la loi. A mon avis, toute analyse du jugement juridique conduira à la reconnaissance de cet „a priori”. L’analyse même montre qu’est intenable la conception d’après laquelle on peut ignorer la justice dans le droit. Le contenu de cet „a priori” est en dernière instance déterminée par la foi. Comme dans l’éthique, et au fond dans toute science, si nous poussons ici nos recherches des fondements jusqu’au bout nous rencontrerons la foi.105

   Tout cela nous a conduit bien loin de l’analogie. Cependant ces développements s’imposaient sous peine d’être superficiel; ils n’étaient d’ailleurs pas sans intérêt pour la découverte du droit par analogie et la „particularisation” du droit. Nous essayerons de le démontrer.

272

§ 16 Analogie, Rechtsverfijning (vervolg). Argumentum a contrario. Scheiding van analogie en interpretatie? Wetenschappelijke ontleding en waardering bij beide.

   Wij moeten de analogie nog wat nader beschouwen. Veelal stelt men tegenover de analogie het argumentum a contrario, d.w.z. het betoog, dat als de wet voor bepaalde omschreven feiten een regel stelt, de regel beperkt is tot die feiten en dat, voor wat daarbuiten ligt, het tegendeel zal gelden. Als b.v. een bepaling in het wetboek van burgerlijk recht stelt, dat de vrouw niet eerder kan hertrouwen dan 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk, dan volgt daaruit, dat de man bij een nieuw huwelijk niet aan een termijn gebonden is.

272

§ 16 L’analogie, ,,la particularisation du droit”(suite). L’Argument a contrario. Séparation entre l’analogie et l’interprétation? Leur analyse et leur appréciation scientifiques.

   Il faut examiner l’analogie de plus près. On lui oppose souvent l’argument a contrario, dont voici la portée: lorsque la loi pose une pagina-97règle pour des faits décrits d’une façon déterminée, l’effet de cette règle sera limitée à ces faits; pour tout ce qui se trouve en dehors de ceux-ci, le contraire de cette règle s’imposera. Quand en vertu de l’art. 91 Ce.11. la femme ne peut contracter un nouveau mariage qu’après trois cents jours révolus depuis la dissolution du mariage précédent, il s’ensuit que le mari n’est lié par aucun délai pour son nouveau mariage.

273

   De methode van het argumenteren a contrario is niet van een andere aard dan die van de analogie. Wij gaan op dezelfde wijze te werk, maar komen tot een tegenovergesteld, negatief, resultaat, namelijk om de analogie te verwerpen. Als wij de vraag opwerpen of niet op grond van eisen van piëteit moet worden aangenomen, dat tussen de ontbinding van het ene huwelijk en het aangaan van een volgend huwelijk een bepaalde termijn moet verlopen en bij ons onderzoek op het standpunt van de wetgever ten opzichte van die vraag stuiten, dan staan wij voor de twijfel of deze bepaling veralgemening toelaat. Wanneer echter ten aanzien van de vrouw een reden voor het verbod bestaat, die voor de man niet geldt (de vrees voor verwarring over de bloedverwantschap (confusio sanguinis), is de generalisering van de regel voor de vrouw tot een regel voor de echtgenoot niet geoorloofd. Ook hier heeft de analogie haar pendant in de rechtsverfijning en is hier het omgekeerde negatieve resultaat dat de rechtsverfijning verworpen wordt met een beroep op de stelling, dat, waar de wet niet onderscheidt tussen verschillende situaties voor de vrouw, ook wij dat niet mogen doen.

273

   La méthode d’argumentation „a contrario” ne diffère pas de l’argumentation par analogie. Nous y procédons de la même manière, seulement nous aboutissons à un autre résultat, à un résultat négatif. Lorsque nous soulevons la question ci-après, ne faut-il pas admettre, pour des raisons de décence, qu’un certain laps de temps doive s’écouler entre la dissolution du mariage et la conclusion de l’autre? et lorsqu’en recherchant l’opinion du législateur sur cette question, nous rencontrons l’art. 91, on peut douter que cette disposition supporte la généralisation. Mais puisqu’il existe, à l’égard de la femme, pour cette prohibition, un motif qui ne vaut pas pour le mari (la crainte de la confusio sanguinis) l’extension, par généralisation, de cette règle au mari n’est pas permise. Ici encore l’analogie a un pendant dans la particularisation du droit: c’est lorsque nous rejetons une distinction en alléguant que, là où la loi ne distingue pas, nous ne pouvons pas le faire non plus.

274

Wij menen dan, dat de ongelijkheid, waarop voor het maken van een onderscheid een beroep wordt gedaan, de gelijkheid ten aanzien van een algemene regel of beginsel, waartoe de regel in kwestie herleid kan worden, niet uitsluit. We verwerpen de rechtsverfijning, omdat we tegenover de taalkundige interpretatie het beroep op de ratio niet sterk genoeg achten om van de woorden af te wijken. Dit betekent voor het wettelijk verbod om binnen 300 dagen een nieuw huwelijk af te sluiten, dat we concluderen dat ook als een vrouw na ontbinding van het vorige huwelijk bevallen is, zodat verwarring over bloedverwantschap is uitgesloten, een nieuw huwelijk binnen 300 dagen verboden is.114 pagina-93 pagina-93 Zowel bij de verwerping van de analogie als bij de verwerping van de rechtsverfijning willen wij niet verder naar algemene regels en rechtsbeginselen zoeken, maar bepalen ons tot de gegevens, die taal en rechtsgeschiedenis, eventueel in verband met de systematiek van het recht, verschaffen.

274

Nous pensons alors que l’inégalité que nous avons constatée à l’égard de l’effet d’une certaine règle et qui est invoquée en vue de la distinction, n’exclut pas l’égalité devant la règle générale ou le principe auxquel la règle en question peut être ramenée. Ou bien, nous rejetons la particularisation du droit parce que nous jugeons — devant l’interprétation philologique — l’appel à la „ratio” trop faible pour s’écarter du texte. Il en est ainsi pour l’art. 91 C.c.u. dont nous venons de parler106; un nouveau mariage est interdit pendant le délai, même si la femme a accouché depuis la dissolution du premier mariage et que, par conséquent, la confusio sanguinis est exclue. Dans l’une et l’autre hypothèse, nous ne procédons pas à la recherche des règles générales et de principes de droit, mais nous nous bornons aux données que nous procurent le langage et l’histoire du droit, éventuellement en rapport avec la systématisation du droit. pagina-98

275

   Wil men nu het laatste alleen interpretatie noemen, het is mij wel. Als men maar begrijpt, dat men dan dat woord “interpretatie” enger interpreteert dan sinds de Romeinen gebruik is, èn dat de rechter steeds meer doet dan dit interpreteren. Zodra hij met doel en werking rekening houdt, komt er een ander element in zijn beslissing.
   Doch volkomen onjuist is het naar mijn mening om — gelijk de meeste rechtsgeleerden doen — tussen interpretatie, dat dan “ruim” of “extensief” heet, en analogie een principiële grenslijn te trekken. Het is mogelijk om een scheiding te maken op grond van de gegevens bij de rechtsvinding. Men kan spraakgebruik, systeem, wetsgeschiedenis en ratio tegenover elkaar stellen. Er is ook een scheiding mogelijk naar de methode. Doch of men nu op de methode let, dan wel op de gegevens, in beide gevallen zijn analogie en extensieve interpretatie volkomen gelijk. Bij beide zoekt men de beslissing door de ratio, de hogere regel, vast te stellen, waartoe de wettelijke regel kan worden herleid en daaruit een nieuwere regel te deduceren. Er is slechts verschil in graad.

275

   Si l’on veut qualifier d’interprétation seulement cette dernière activité, je n’y vois pas d’inconvénient, pourvu qu’on comprenne qu’on donne à ce terme „interprétation” un sens plus étroit qu’il n’a eu depuis les Romains, et, en outre, que le juge fait plus qu’interpréter; dès que le juge tient compte du but et des effets de sa décision, un autre élément entre dans cette décision.
   Mais, à mon avis, il est absolument erroné de tracer une ligne de démarcation fondamentale — comme le font la plupart des jurisconsultes — entre l’interprétation que l’on qualifie alors d’ „extensive”, et l’analogie. Une telle distinction est possible en raison des données dont se sert la découverte du droit. On peut opposer l’un à l’autre: usage, système, histoire de la loi, ratio. Une distinction selon la méthode se conçoit également. Seulement, quand on prend en considération soit les données, soit la méthode, l’analogie et l’interprétation extensive sont identiques à ce double égards. Dans les deux procédés, on cherche la décision par la détermination de la „ratio”, de la règle supérieure, à laquelle la règle légale peut être ramenée et dont on déduit la règle nouvelle. Il n’existe qu’une différence de degré.

276

   Zegt men115: interpretatie is omlijning en vaststelling van het terrein, dat een wetsbepaling bestrijkt, terwijl bij analogie degene die de wet toepast bewust daarbuiten gaat, dan vergeet men, dat dat terrein niet op zichzelf wordt omlijnd, maar dat bij beide een verband wordt gelegd tussen een wetsbepaling en een casuspositie, dat bij beide de toepassing op het geval door de woorden van de bepaling niet is gegeven en dat deze bij beide door veralgemening van de grond wordt gezocht. De uitbreiding van de in de wet gegeven bescherming van de huurder bij eigendomsoverdracht van het gehuurde pand (zie blok 21) beschouwde de H.R. als uitleg; mijns inziens is het een typisch voorbeeld van de analogie.

276

   On a dit107: l’interprétation, c’est la délimitation du terrain que régit une disposition légale, dans l’analogie le praticien sort consciemment de ce terrain. Mais on perd de vue qu’il ne s’agit pas ici de délimiter ce terrain in abstracto, mais qu’on rapproche, dans l’un et l’autre procédés, une disposition légale et une situation de fait, que l’application n’est pas donnée par la teneur du texte et que, dans l’un et l’autre cas, cette application est cherchée par généralisation de la „ratio”. La H. C. considérait comme interprétation l’extension de l’art. 1612 C.c.n.; à mon avis c’était un exemple typique de l’analogie.

277

Men heeft wel verdedigd dat analogie aansluit bij het eigen standpunt van degene die recht zoekt, terwijl extensieve interpretatie uitgaat van het standpunt van de wetgever116, die zich, indien pagina-94 pagina-94hij aan het geval gedacht had, zo zou hebben uitgedrukt als de interpretator doet. Men ziet dan ten onrechte in de wetshistorische uitleg het alles beslissende moment en werkt bovendien met een overbodige fictie. Van wat de wetgever gedaan zou hebben, als hij gedacht had aan iets, waaraan hij in werkelijkheid niet dacht, weten we niets.

277

D’après un autre raisonnement invoqué à l’appui d’une distinction, on partirait dans l’analogie du point de vue de celui qui est à la recherche du droit; dans l’interprétation extensive de celui du législateur108, qui, s’il avait prévu le cas concret, se serait prononcé dans le même sens que l’interprète. Or, les pagina-99partisans de cette conception considèrent à tort comme péremptoire l’interprétation historique de la loi et se servent, en outre, d’une fiction inutile. Nous ne savons rien de ce qu’aurait dit le législateur s’il avait songé à quelque chose qu’en réalité il n’a pas prévue.

278

   Dat men niettemin zo krampachtig aan dit niet bestaande verschil vasthoudt, heeft een dubbele oorzaak. In de eerste plaats is er het belang dat dit verschil voor het strafrecht zou hebben. In het strafrecht is, naar men zegt, analogie verboden, extensieve interpretatie toegelaten. De voorbeelden van extensieve interpretatie echter die de voorstanders van deze opvatting geven, kunnen met evenveel recht voorbeelden van analogie worden genoemd. Zuiver taalkundig is telefoon niet telegraaf, zijn tuinvruchten niet veldvruchten, is een slapende niet een bewusteloze, enz. De pogingen op de Juristenvergadering van 1922, om uit te maken of elektriciteit-diefstal strafbaar is volgens het wetboek van strafrecht of dat de strafbaarstelling ervan een verboden analogie is, toonden niets dan hopeloze verwarring.117 Men mag hier niet tegen aanvoeren, dat een onderscheiding niet mag worden verworpen, omdat er grensgevallen zijn, waar de onderscheiden begrippen elkaar raken. Dit is alleen zo, indien principieel een scheiding gemaakt kàn worden en een criterium daarvoor kan worden aangegeven. Een dergelijk criterium ontbreekt hier.

278

   C’est pour une double cause qu’on se cramponne néanmoins à cette différence qui n’existe pas. Il y a d’abord l’intérêt qu’elle présenterait pour le droit pénal. Dans le droit pénal, dit-on, l’analogie est interdite, l’interprétation permise. Mais les exemples d’interprétation extensive, cités par les partisans de cette théorie, peuvent être aussi bien appelés des exemples d’analogie. D’un point de vue purement philologique, ne sont pas identiques: téléphone et télégraphe, produits d’horticulture et produits agricoles, le dormeur et celui qui a perdu connaissance. Des tentatives entreprises au cours de la Réunion des Juristes de 1922, en vue de trancher la question: le vol d’électricité est-il punissable en vertu de l’art. 310 C.p.n. ou bien s’agit-il ici d’une analogie interdite?, ont trahi des confusions désespérées à ce sujet.109 On ne peut pas objecter: nous récusons l’objection selon laquelle une distinction ne peut être rejetée parce qu’il y a des cas limites où se touchent les différents concepts; cela n’est vrai que lorsqu’une séparation de principe peut être établie, qu’on peut indiquer un critère. Ce critère fait ici défaut.

279

   Dit wil niet zeggen, dat er niet een goede reden was om zich in het kader van de strafrechthandhaving tegen de analogie te verzetten. Deze ligt in het in het wetboek van strafrecht gehuldigde beginsel: geen straf zonder een voorafgaande strafbepaling. De strafwet heeft uit haar aard mede ten doel het strafbare feit te begrenzen. De rechtszekerheid, waarop altijd een beroep kan worden gedaan bij de afwijzing van analogie, heeft in het strafrecht bijzondere betekenis, omdat de rechtszekerheid daar dient ter beveiliging tegen willekeur van de rechter.118 In het strafrecht zal het onrecht, dat erin bestaat dat twee gevallen, die in beginsel gelijk zijn, verschillend worden beoordeeld, moeten worden aanvaard indien anders die zekerpagina-95heid te pagina-95zeer in gevaar zou worden gebracht.

279

   Cependant ce n’est pas dire qu’il n’y avait pas un bon motif pour s’opposer à l’analogie pour l’application du droit criminel; ce motif réside dans l’art. 1er du Code Pénal, dans le principe qui y est exprimé: pas de peine sans disposition pénale préalable. De par sa nature, la loi pénale a pour but, entre autres, de délimiter le fait punissable. Da sécurité du droit, qu’on invoque toujours pour rejeter une analogie, est d’une importance particulière dans le droit pénal, parce qu’elle y consiste, notamment, à prémunir les individus contre l’arbitraire éventuel du juge110 Dans le droit pénal on devra accepter l’injustice que constitue le fait de juger différemment deux cas, égaux en principe, lorsqu’un jugement contraire mettrait en danger cette sécurité du droit.

280

Er is dus een goede reden, waarom men in het strafrecht huiverig is voor analogie. Dat men er niet buiten kàn, bewijzen de voorbeelden, die ik citeerde. Het verschil met andere rechtsgebieden is alleen gradueel: men zal in het strafrecht slechts met de uiterste voorzichtigheid tot een hogere regel mogen opklimmen; de nieuwe regel zal de elementen van de bestaande regels haast alle moeten bevatten en de veralgemening moet binnen zo eng mogelijke perken worden gehouden. Men kan dit alles zo streng formuleren als men wil, een principieel verschil ligt hier niet.

280

C’est donc pour des motifs valables pagina-100qu’on recule devant l’analogie dans le droit pénal. Mais les exemples que je viens de citer prouvent qu’on ne peut pas s’en passer. La différence est seulement de degré: ici on ne peut s’élever à une règle supérieure qu’avec une extrême prudence; la règle nouvelle devra contenir à peu près tous les éléments des règles données, existantes, la généralisation devra être des plus restreintes. On a beau formuler tout cela d’une façon aussi précise que possible, il n’existe pas ici de différence fondamentale.

281

   Het privaatrecht staat tegenover dit alles anders. Hier mogen we niet, als in het strafrecht, zeggen: desnoods onrecht, mits het dan maar onrecht is in het belang van de verdachte. Hier staan niet twee ongelijke grootheden tegen over elkaar, gemeenschap en individu, waarvan de laatste bescherming vindt in de vastheid van de wettekst. Hier staat individu tegenover individu en àls de wet, als iedere wet, al grenzen stelt aan de macht van de rechter en daardoor hem wil af houden van de analogie, dan dringt de wettelijke bepaling die hem verplicht in iedere zaak recht te spreken, in andere richting. Hier is de uitspraak: in de tekst van de wet vind ik geen grond voor veroordeling, dus spreek ik vrij, niet op zijn plaats. Tegenover de eiser zou dit onrecht zijn.

281

   Il en est autrement pour le droit privé. Ici on n’est pas libre de dire, comme dans le droit pénal: „de l’injustice”, à la rigueur, pourvu que ce soit de l’injustice en faveur du prévenu. On ne voit pas dans ce domaine, opposées l’une à l’autre, deux valeures inégales: société et individu, dont la dernière est protégée par la consistance du texte légal. Un individu se trouve en face d’un autre et si la loi, si toute loi, limite le pouvoir du juge, et, par cela, veut empêcher une application par analogie, c’est l’art. 13 de la loi A.B. (art. 4 Ce.) l’obligeant à dire le droit dans toute cause, qui le pousse dans un autre sens. Ici la sentence: „dans la loi je ne trouve pas de motif pour une condamnation”, donc j’acquitte, n’est pas à sa place. Ce serait injuste envers le demandeur.

282

   Toch is er ook hier een reden voor de poging om analogie en extensieve interpretatie uit elkaar te houden. Deze ligt in het cassatiesysteem. Cassatie is slechts mogelijk bij schennis van de wet. Dit instituut steunt op de voorstelling — we hebben het al eerder opgemerkt — dat alle recht in de wet is gelegen, dat rechtsvinding is wetstoepassing en dat deze geschiedt door subsumptie, door gebruik te maken van de logische figuur van het syllogisme. Gevolg is, dat de analogie erbuiten valt en de cassatierechter zich onthoudt van een beslissing over de vraag of analogie al dan niet geoorloofd is. Cassatie wordt nog mogelijk geacht, indien een artikel, dat naar het oordeel van de Hoge Raad geen uitbreiding toelaat, analogisch is toegepast. Doch is de analogie door de rechter geweigerd, dan is beoordeling van de juistheid van deze beslissing niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen.

282

   Cependant il existe également un motif pour ne pas identifier l’analogie et l’interprétation extensive; il réside dans le système de cassation. Il n’y a ouverture en cassation que pour violation de la loi; cette institution est fondée sur la conception d’après laquelle la loi contient l’ensemble du droit, que la découverte du droit est application de la loi et que celle-ci se fait par subsumptio, par l’emploi de la figure logique qu’est le syllogisme. Il en résulte que l’analogie ne rentre pas dans ce système et que le juge de cassation s’abstient de décider si l’analogie est permise. La cassation est possible en cas d’application par analogie d’un article qui, d’après la H.C., ne souffre pas d’extension. Mais si le juge du fait a refusé l’analogie, cette décision n’est pas soumise au contrôle de la H.C.

283

Over niet-analogische toepassing kan in cassatie niet worden geklaagd, heet het: een wetsartikel kan door het niet-uitbreiden ervan niet geschonden zijn.119 De nietigverklaring van een merk moet volgens pagina-96art. 10.pagina-96 de Merkenwet bij verzoekschrift worden gevraagd. Meent men, dat in de met dat verzoek geopende procedure verschillende regels van procesrecht niet naar behoren zijn nageleefd, die in het wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering zijn uitgevaardigd voor een geding, dat met een dagvaarding aanvangt, dan is een beroep in cassatie daarop niet mogelijk. De toepassing van de regel zou toepassing bij analogie zijn geweest en “schending door niet analogische toepassing van wetsartikelen kan in cassatie niet met vrucht worden beweerd.”120 Daarentegen werd de weigering van het Hof om de bescherming van de huurder bij eigendomsoverdracht van het gehuurde uit te breiden tot een inbreng in vennootschap, als een schennis van de wet beschouwd.

283

En cassation, on ne peut pas réclamer contre le refus d’une application par analogie; un article de la loi ne peut pas être violé par ce refus d’extension 111 En vertu de l’art. 10 de la loi sur pagina-101 les marques, la demande en nullité d’une marque doit être intentée par requête. Si, dans cette procédure, une des parties croit que certaines règles du Code de Procédure Civile, écrites pour l’instance introduite par assignation, ne sont pas suffisamment observées, elle ne peut pas se pourvoir en cassation contre cette omission. L’application de ces règles aurait constitué une application par analogie, et: „la violation par refus d’application par analogie d’articles de loi ne peut être alléguée avec succès en cassation”112. Par contre, a été considéré comme violation de l’art. 1612 C.c.n. le refus par le Cour d’appel d’appliquer par analogie cet article à l’apport en société.

284

   De H.R. geeft evenmin als de schrijvers een criterium hoe interpretatie onderscheiden moet worden van analogie. De H.R. meent evenwel de scheiding te moeten maken en men kan daar geen bezwaar tegen maken nu de H.R. gevangen zit in het cassatiesysteem. Met het cassatiesysteem is geen enkele analogie verenigbaar, omdat het uitgaat van de gedachte, dat via een eenvoudige subsumptie ieder geval opgelost kan worden op basis van de tekst van de wet. Vandaar de halfheden en inconsequenties in de rechtsspraak. Zij zullen pas verdwijnen, indien de cassatie tot iedere rechtsschennis wordt uitgebreid. Zolang dit niet is gebeurd zal de rechter zich wel gedwongen voelen tot het maken van een onderscheid tussen wat niet te onderscheiden is: analogie en extensieve interpretatie. Dit maakt de onderscheiding evenwel niet minder wetenschappelijk onhoudbaar. Wat theoretisch onjuist is, kàn de wetgever tenslotte niet opdringen.121

284

   Pas plus que les auteurs, la H.C. n’indique le critère d’après lequel il faut distinguer l’interprétation de l’analogie. Elle croit cependant devoir faire cette distinction, et aucun reproche sur ce point ne serait justifié: la H.C. est la prisonnière du système de cassation. Or, aucune analogie n’est compatible avec ce système, parce qu’il part de l’idée que le texte de la loi donne la solution pour toute hypothèse par une simple subsumptio. D’où les indécisions et inconséquences de la jurisprudence; celles-ci ne disparaîtront que lorsque la cassation sera étendue à toute violation du droit. Tant qu’il n’en sera pas ainsi, le juge se sentira forcé de séparer ce qui est inséparable: l’analogie et l’interprétation extensive. La distinction n’est pas moins scientifiquement indéfendable. Finalement le législateur ne peut pas imposer ce qui est théoriquement inexact.113

285

   Dan nu nog iets over de analogie zelf.
   Wij betoogden in de vorige paragraaf, dat rechtsvorming door analogie geschiedt via opsporing van de algemene regel, waartoe een voorschrift kan worden herleid en dan ten slotte door het beginsel uit te graven, dat het beheerst. Soms is het duidelijk, wat de algemene regel is. Voor de wettelijke bepaling dat koop geen huur breekt betwist, voor zover ik weet, niemand het. Men moet zich echter realiseren dat die evidentie pas achteraf blijkt en dat om de stap tot analogie te doen altijd een besluit nodig is, dat nooit zonder aarzeling wordt genomen omdat bij iedere analogie — en ook bij iedere extensieve interpretatie — de gemakkelijke, alspagina-97 van pagina-97zelfsprekende steun wordt losgelaten, die in de uitleg naar de woorden ligt.

285

   Retournons à l’analogie même.
   Dans le paragraphe précédent, nous avons soutenu que la formation du droit par analogie s’effectue au moyen de la recherche de la règle générale, à laquelle une prescription peut être réduite, par la mise à jour du principe qui régit cette prescription. Parfois on reconnaît clairement la règle générale. Pour autant que je le sache, personne ne le conteste, par exemple, pour l’art. 1612. Mais n’oublions pas que cette évidence se montre après coup; que, pour procéder à l’analogie, il faut toujours une décision qui n’est jamais prise sans hésitation, parce que dans toute analogie — et aussi dans toute interprétation extensive — on renonce au soutien facile et évident, que nous offre l’interprétation littérale.

286

   Het is altijd de wetenschap, die de algemene rechtsregel aanwijst, waartoe een voorschrift kan worden herleid; van wetenschap en van waardering. Ieder onderzoek, dat tot analogische toepassing leidt, begint zuiver intellectueel, doch eindigt met een beslissing, die mede op waardering berust.
   Enige voorbeelden. Eerst een, waar het waarderingselement nog op de achtergrond blijft, al is het ook zo aan te wijzen. Het betreft de wettelijke regel, die bepaalt dat gestolen of verloren goederen die op een markt of openbare veiling zijn verkocht door de eigenaar bij de koper kunnen worden teruggeëist wanneer hij de aankoopprijs vergoedt. We vragen ons af of deze regel bij analogie kan worden toegepast, als niet een gekochte, maar een in pand gegeven zaak wordt teruggeëist. Ziet men de betreffende wettelijke voorschriften slechts als losstaande voorschriften, dan is er reden om met de H.R. deze vraag ontkennend te beantwoorden. Brengt men de wettelijk voorschriften echter in verband met het beginsel dat “bezit geldt als volkomen titel”, zoals dat de in de wet is uitgedrukt en uitgewerkt, dan ziet men een samenhangende wettelijke regeling waarin in het algemeen de verkrijger te goeder trouw van roerend goed wordt beschermd, maar dat daarop een uitzondering wordt gemaakt voor het geval van verlies en diefstal en dat vervolgens deze uitzondering weer wordt teruggebogen naar het algemene beginsel bij aankoop op markten of openbare veilingen, doordat het terugeisen van het goed aan de eigenaar wordt toegestaan, maar alleen onder voorwaarde van restitutie van de betaalde prijs.

286

   C’est toujours l’œuvre scientifique qui indique la règle générale à pagina-102laquelle on peut ramener une prescription; c’est aussi une œuvre d’appréciation. Toute recherche qui conduit à l’application analogique commence d’une façon purement intellectuelle, mais elle se termine par une décision qui repose également sur une appréciation.
   Voici quelques exemples: d’abord un exemple où l’élément d’appréciation reste à l’arrière plan, encore qu’il soit facilement perceptible. Posons la question de savoir si la règle de l’art. 637 C.c.n. est applicable par analogie en cas de revendication, non pas d’une chose achetée, mais d’une chose donnée en gage. Si l’on considère comme isolées les dispositions des articles 2014, 637 et 1198 C.c.n. il y a lieu d’y répondre par la négative comme l’a fait la H.C. Par contre, si l’on croit que l’art. 2014, 1er alinéa, exprime un principe et qu’il tend à protéger en général l’acquéreur de meubles, alors le second alinéa de cet article contient une exception à ce principe en cas de perte ou de vol, et l’art. 637 constitue un retour au même principe, mais sous une autre forme; il ne porte pas exclusion de la revendication, mais il l’admet seulement à condition de rembourser le prix payé.

287

Dan is de wettelijke bepaling, dat de onbevoegdheid van de pandgever de pandhouder niet kan worden aangerekend, niets meer dan een gevolg van hetzelfde algemene principe en is er alle reden voor een analoge interpretatie. Dit betekent dat ook bij goederen die zonder machtiging in pand zijn gegeven, de eigenaar zijn eigendom mag terugvorderen onder dezelfde voorwaarden als gesteld bij gekochte goederen. De regel over de restitutie van de betaalde prijs, zoals opgenomen in het burgerlijk wetboek is jus commune, om het klassieke onderscheid te gebruiken, niet jus singulare. Naar mijn mening, die hier niet verder kan worden ontwikkeld, — ik verwijs daarvoor naar deel II van deze Handleiding122dwingt het onderzoek van het systeem van de wet tot deze conclusie en is hier voor waardering eigenlijk geen plaats. Niettemin oordeelde de H.R. anders: is het vermetel te veronderstellen, dat dit college voor het gehele beginsel van de bescherming van de verkrijger te goeder trouw weinig voelde en de onvoorwaardelijke revindicatie naar Romeins recept voor de enige gezonde opvatting hield? Zal de H.R. daarom niet gemeend hebben alle bepalingen, die daarmee in strijd waren, eng te moeten uitleggen?

287

Alors l’art. 1198, pour autant qu’il prescrit que l’incapacité du débiteur de disposer de la chose remise en gage ne peut être opposée au créancier gagiste, ne constitue qu’une simple conséquence du même principe, de sorte que tout porte à admettre que l’action de l’art. 2014 est soumise à la même restriction lors qu’elle se dirige contre le créancier gagiste ou contre l’acheteur. Pour reprendre la distinction des anciens: l’art. 637 est, du „jus commune” non pas du „jus singulare”. Selon mon opinion—qu’il n’y a pas lieu ici de développer; je renvoie au tome II du présent traité114la recherche du système nous contraint à admettre cette conclusion; au fond il n’y a pas de place ici pour une appréciation. Cependant la H.C. a jugé différemment: serait-ce une audace de supposer que ce collège avait peu de sympathie pour le principe même de l’art. 2014, en considérant comme acceptable uniquement le principe de la revendication inconditionnelle d’après le modèle romain et que la H.C. croyait donc devoir interpréter d’une façon restrictive toutes dispositions contraires?

288

   Nog een ander voorbeeld, waar de waardering met meer stelligheid kan worden aangewezen. Het Hof in Amsterdam123 stond eens pagina-98pagina-98voor de vraag of een wettelijke bepaling die het de rechter toestaat om bij wanprestatie, als de hoofdverbintenis gedeeltelijk is nagekomen, de in het contract bedongen straf te verminderen, analoog kan worden uitgebreid door de bepaling in verband te brengen met een bepaling over de arbeidsovereenkomst, waarbij het de rechter is veroorloofd een strafbeding, waarbij de arbeider een boete belooft, als hij de clausule van de overeenkomst overtreedt, die hem beperkt in zijn vrijheid van beroepsuitoefening na beëindiging van de betrekking, geheel of gedeeltelijk te niet te doen.

288

   Voici un autre exemple, où l’élément d’appréciation apparaît avec plus de clarté encore. La Cour d’appel d’Amsterdam se vit pagina-103saisir d’une question que l’on peut considérer comme relative à l’extension analogique de l’art. 1345 conjointement avec l’art. 1637 C.c.n. 115Selon le premier article, il est loisible au juge de modifier une peine stipulée (art. 1228 Ce.) lorsque l’obligation principale a été exécutée en partie. Le second lui permet d’annuler dans un contrat de travail, en tout ou en partie lune clause pénale selon laquelle l’ouvrier promet de payer une pénalité en cas de contravention à une clause qui limite sa liberté d’exercer une profession après l’expiration du contrat.

289

Stel nu, dat zo’n clausule niet in een arbeidsovereenkomst is bedongen, maar bij de overdracht van een zaak. Mag dan de rechter bij overtreding door de koper de bedongen boete verminderen als hij de overtreding gering en de daarop gestelde straf bovenmatig oordeelt? Het Hof antwoordde bevestigend. Het is moeilijk om hier te spreken van een gedeeltelijke niet-nakoming, omdat het niet een verbintenis om te doen maar om te laten betreft. Door ieder handelen in strijd daarmee is het verbod overtreden en de straf dus verbeurd. Toch kan er reden zijn voor analogie. Aldus oordeelde het Hof. Maar het betreft duidelijk een waardering.

289

Supposons qu’une telle clause ait été stipulée non pas dans un contrat de travail, mais à l’occasion du transfert d’un fonds de commerce; est-ce qu’alors le juge peut diminuer la peine stipulée par l’acheteur lorsqu’il croit la contravention légère et la peine démesurée? La Cour répondit par l’affirmative. I/article 1345 n’est pas applicable; quand il ne s’agit pas d’obligation de faire mais de ne pas faire (1142 Ce.) on ne peut pas parler d’une non-exécution partielle. Tout acte contraire à l’interdiction constitue une contravention et fait encourir la peine. Mais il peut y avoir lieu à une application analogique et telle était l’opinion de la Cour. Cependant il est clair qu’il s’agit ici d’une appréciation.

290

   De twee genoemde wettelijke bepalingen geven beide aan de rechter een macht, die hij in de regel niet heeft: de mogelijkheid van terzijdestelling van hetgeen partijen overeenkwamen. Zij behelzen beperkingen van het fundamentele beginsel van de gebondenheid aan overeenkomst. Mogen wij deze beide voorschriften begrijpen in termen van een hogere nieuwe regel, die zich baan breekt tegen de oppermacht van dat beginsel in? Of zijn het slechts uitzonderingen, zo beperkt mogelijk toe te passen? Het is duidelijk, dat dat een vraag van waardering is. Hoe hoog slaat men het contract-beginsel aan? Welke waarde kent men toe aan de pogingen om meer gelijkheid te brengen in contractverhoudingen? Het afwegen van deze beide beslist hier.

290

Les articles 1345 et 1637x du C.c.n. confèrent tous deux au juge un pouvoir qu’il n’a pas ordinairement: la faculté d’écarter ce que les parties ont convenu. Ils comportent des restrictions au principe fondamental de la force obligatoire de la convention. Peut-on voir se faire jour dans ces deux dispositions une nouvelle règle contraire à la souveraineté de ce principe? Ou, est-ce que ce sont seulement des exceptions, qu’il faut appliquer le plus restrictivement possible? C’est sans aucun doute une question d’appréciation. Comment évalue-t-on le principe contractuel? Quelle valeur attribue-t-on aux tentatives entreprises eu vue d’agrandir l’équivalence dans les rapports contractuels? Les réponses ne se trouvent qu’après avoir pesé ces deux principes.

291

   Hetzelfde samengaan van intellectueel onderzoek en waardering vinden wij bij de rechtsverfijning. Er is een bepaling in het burgerlijk wetboek, die stelt, dat een gerechtelijke bekentenis in een burgerlijk proces bindt en volledig bewijs oplevert zoals dat heet. Een onderzoek naar de grondslag van deze regel leidt tot de algemene regel dat ieder vrijelijk kan beschikken over zijn private rechten en deze al dan niet kan handhaven of prijsgeven. Deze regel gaat niet op in de gevallen, waarin deze vrije pagina-99beschikking aan partijen niet toekomt. De wet bepaalt dat pagina-99voor de scheiding van goederen. Het zou echter ook moeten worden aangenomen voor de echtscheiding, voor curatele, voor betwisting van de wettigheid van een kind, enz. Het is van algemene bekendheid, dat de jurisprudentie ten aanzien van de echtscheiding anders is.124

291

   La même combinaison de la recherche intellectuelle et de l’appréciation se manifeste dans la particularisation du droit. D’après l’article 1962 C.c.n., l’aveu judiciaire lie dans le procès civil: il constitue, comme on le dit, une preuve complète. La recherche du fondement de cette règle nous apprend qu’il réside dans le fait que chacun pagina-104peut disposer librement de ses droits privés, les faire respecter, ou bien y renoncer. Il en résulte que cette règle ne joue pas dans les cas où il n’appartient pas aux parties de disposer librement de ces droits. C’est ce que l’art. 810 C.Pr.Civ. prescrit pour la séparation de biens; on devrait cependant admettre cette exception également pour le divorce, l’interdiction, la contestation de la légitimité d’un enfant, etc. C’est un fait notoire que la jurisprudence ne l’a pas admis pour le divorce.116

292

   Hier is volgens mij geen sprake van een geval, waar voor twijfel plaats is zoals bij het concurrentiebeding; hier botst niet beginsel tegen beginsel. Doch hier stond de H.R. in 1883, en staat de rechter nog steeds vaak kritisch tegenover de regel, dat echtscheiding aan de vrije beschikking onttrokken is. De H.R. waardeert die regel niet hoog. De rechtsverfijning, die zich altijd een weg moet banen tegen de woord-interpretatie in, wordt daarom verworpen. Dit heeft tot gevolg dat zij ook in de andere gevallen, waar de kritiek niet zou gelden, slechts met moeite een plaats verovert.125

292

   Cependant il ne s’agit pas ici d’un cas qui permette de doutes, comme la clause de non-concurrence dans le contrat de travail; un principe ne se heurte pas à un autre. Mais, en 1883, la H.C. — comme d’ailleurs la plupart des juges de nos jours — était hostile à la règle selon laquelle le divorce ne relève pas de la libre disposition. Elle n’attribue pas une grande valeur à cette règle. C’est pourquoi elle rejette ici la particularisation du droit, qui doit toujours se frayer un chemin contre la résistance de l’interprétation mot à mot. Il résulte du reste, de ce dernier fait, que cette particularisation, même dans des hypothèses où cette critique ne joue pas, n’arrive à s’imposer qu’avec peine.117

293

   Men ziet: het is altijd een dubbel werk, wat bij analogie en verfijning geschiedt. Dit wist men reeds in de middeleeuwen. Naast het onderscheid tussen jus commune en jus singulare, d.w.z. tussen regel en uitzondering, regel overeenkomstig en in afwijking van het beginsel, stond die tussen het goede recht (favorabel) en het recht dat verwerpelijk was (odieus). Het eerste moest welwillend, het andere eng worden uitgelegd. De codificatie verwierp deze onderscheiding. Portalis had het volgende voorschrift willen opnemen in de Titre préliminaire van de Code:

Het maken van een onderscheid tussen gunstige en verfoeilijke wetten met het oog op het ruim of eng toepassen ervan is rechtsondermijnend.(vert. lhc)126

Dat dit niet is opgenomen, is waarschijnlijk niet, omdat de wetgever de uitspraak niet onderschreef. Hij achtte haar overbodig. Niettemin is het in het algemeen verwerpelijk geachte onderscheid van invloed gebleven.

293

   On le voit, c’est toujours un double travail qui est accompli dans l’analogie et la particularisation du droit. On le savait déjà au Moyen-Age. A côté de la division en jus commune et jus singulare, en règle et exception, en règle conforme au principe et règle y dérogeante se trouvait la distinction du droit „favorable” et du droit „odieux”. L’une devait être interprétée d’une façon „bénigne”, l’autre d’une manière restrictive. La codification a rejeté cette distinction. Portalis avait préconisé l’incorporation dans le Titre Préliminaire de la prescription:

La distinction des lois odieuses et favorables faite dans la vue d’étendre ou de restreindre leur disposition est abusive. 118

Le législateur n’a probablement pas omis de reprendre cette prescription, parce qu’il ne l’approuva pas; il la jugea superflue. Cependant la distinction, en général condamnée, a conservé son influence. pagina-105

294

   Toch, men kan vragen of de 18de eeuw hier niet terecht verwierp? Leidt het onderscheid niet tot willekeur? Zij kàn dat doen. Het is begrijpelijk, dat een codificatie, die het hele rechtsleven in een alomvattende wet meent vast te kunnen leggen en met het eenvoudige procédé van logische subsumptie te kunnen beheersen, er niet wil weten. Zodra analogie en verfijning belangrijke methoden pagina-100van rechtsvinding worden in de praktijk, wint het onderscheid aan betekenis, pagina-100maar komt tegelijk de roep om de rechtszekerheid van afdoende wetsbepalingen.

294

   Mais, pourrait-on objecter, le XVIIIème siècle n’a-t-il pas rejeté à raison cette idée? La distinction ne conduit-elle pas à l’arbitraire? Elle le peut en effet. On comprend aisément qu’une codification qui croit pouvoir fixer la vie juridique entière dans une loi universelle et régir celle-ci par le simple procédé de la subsumptio logique, ne veut pas de cette distinction. Elle gagne en poids dès que l’analogie et la particularisation deviennent des méthodes importantes dans la pratique, mais en même temps on entend réclamer de tous côtés la sécurité que nous offrent des dispositions légales péremptoires.

295

   Die zekerheid is niet te bereiken. Analogie en rechtsverfijning eisen altijd weer een plaats, en daarmee ook de vrijheid van waardering door de rechter. Deze vrijheid is echter geen willekeur, maar speelruimte. Wij wezen al op sommige grenzen, die hier getrokken moeten worden en wij zullen nog andere moeten aangeven. We kunnen dit alles samenvatten door te stellen dat de nieuwe beslissing en de nieuwe regel, ook die welke de rechter opstelt, in het systeem van het recht van een bepaald volk in een bepaalden tijd hun plaats moeten vinden.

295

   Cette sécurité est irréalisable. L’analogie et la particularisation du droit requièrent toujours de nouveau une place et, de là, découle pour le juge la liberté d’apprécier; cette liberté n’a rien d’arbitraire; c’est une latitude. Nous avons déjà indiqué quelques limites à tracer ici; il faudra en signaler d’autres encore. En résumé, on peut dire au sujet de ces limites que la solution nouvelle et la règle nouvelle, même celles élaborées par le juge, doivent trouver leurs places dans le système de droit d’une certaine nation à une certaine époque.

296

§ 17 Het open systeem van het recht.

   In § 12 zeiden we, dat de rechtsordening een systeem vormt, d.w.z. dat de verschillende regelingen samenhangen, de een door de ander wordt bepaald, dat zij logisch kunnen worden gerangschikt en bijzonderheden tot algemene regels kunnen worden herleid, totdat de beginselen zijn aangewezen.
   Het is echter zeker niet zo, dat dit meebrengt, dat door zuiver logische arbeid uit dit systeem voor ieder voorkomend geval de beslissing kan worden afgeleid. Dit volgt uit ons gehele betoog en behoeft nu geen nadere toelichting. Van een logische geslotenheid van het recht kan geen sprake zijn. Men heeft daarover veel gestreden, meestal onder de leuze: al dan niet leemten (Lücken) in het recht. Vaak was die strijd een woordenstrijd. Er was veel misverstand, omdat men onder leemten niet steeds hetzelfde verstond.

296

§ 17 Le système ouvert du droit.

   Au § 12 nous avons remarqué que l’ordre juridique forme un système, c’est-à-dire que les différentes réglementations sont coordonnées, que l’une est déterminée par l’autre, qu’elles peuvent être classées logiquement et que des particularités sont réduites à des règles générales, de façon à arriver finalement aux principes.
   Cependant ce système est loin d’impliquer qu’on en peut déduire, par un travail purement logique, la décision qui convient pour chaque cas concret. C’est ce qui résulte de notre démonstration entière; il est donc inutile de préciser davantage. On ne peut pas dire que le droit forme un tout logique complet. Ce problème a été vivement débattu, le plus souvent sous le titre: Les lacunes dans le droit (en Allemand: die Lücken). Ce combat n’était souvent qu’un vain cliquetis de paroles; il y avait de nombreux malentendus; c’est que les adversaires n’entendaient pas toujours par „lacune” la même chose.

297

Als men het bestaan van leemten betwistte, met het argument dat ieder geschil zijn beslissing moet en kan vinden en het de rechter nooit geoorloofd is te zeggen: “er is hier een leemte, ik weet het niet”, dan ging men van een ander leemtebegrip uit dan als men betoogde, dat de wet leemten kan vertonen en ook de analogie niet altijd helpt en dat dan de rechter zelf de open ruimte moet aanvullen, alsof hij wetgever was, zoals art. 1 van het Zwitserse wetboek zegt. In het laatste geval heeft men het over leemten in de wet, in het eerste over leemten in het recht. Men doet er echter beter aan dat hele begrip van “leemte” te laten vallen. Wie dat begrip gebruikt, staat al op een standpunt, dat pagina-101,pagina-101verlaten moet worden. Immers hij gaat uit van de veronderstelling, dat de beslissing louter langs intellectuele weg gevonden kan worden d.w.z. door het rangschikken van het geval onder de regel. Verschil van mening bestaat dan slechts over de vraag, of die regel nu alleen in de wet of ook daarbuiten moet worden gezocht. Een goed inzicht in de analogie doet het verwerpelijke van deze opvatting begrijpen: de analogie berust op intellectuele analyse van de bestaande wetgeving, maar laat tegelijk plaats voor waardering.

297

Certains contestaient l’existence des lacunes parce que, d’après eux, tout différend peut et doit trouver sa solution et qu’il n’est jamais loisible au juge de dire: „il y a une lacune ici, pagina-106je ne sais pas”. D’une autre notion de lacune partaient ceux qui soutenaient que la loi peut présenter des lacunes et que l’analogie n’est pas toujours efficace, de sorte que le juge doit combler le vide, tel un législateur, comme le dit l’article 1er du Code Civil Suisse. Ces derniers parlent de lacunes dans la loi, les premiers de lacunes dans le droit. Cependant il vaut mieux laisser entièrement de côté cette notion de „lacune”. Le seul fait de s’en servir trahit déjà un point de vue qu’il faut abandonner. Car se serait partir de l’hypothèse que la décision est trouvée uniquement par un travail intellectuel, par la soumission du cas à la règle. Il ne reste alors qu’à débattre la question de savoir s’il faut chercher cette règle exclusivement dans la loi ou aussi en dehors de celle-ci. Pour rejeter cette conception, il suffit d’avoir une bonne intelligence de l’analogie; elle constitue un travail intellectuel il est vrai, mais elle laisse aussi place pour l’appréciation.

298

Analogische toepassing is toepassing, doch zij is tegelijk schepping van iets nieuws. Wanneer men nu bedenkt, dat, zoals wij in de vorige paragraaf zagen, uitleg en analogie in elkaar overgaan, niet principieel van elkaar verschillen en voorts, dat gelijk in de paragrafen 10 en vlg. werd aangetoond, wij wèl de gegevens van de interpretatie en hun betrekkelijke betekenis kunnen vastleggen, maar nooit afdoende regels kunnen geven, wanneer de ene methode en wanneer de andere moet worden gebruikt en dat dus ook daar ruimte is voor het eigen oordeel van de rechter, dan is het duidelijk, dat ook bij de interpretatie hetzelfde geldt. Burckhardt heeft ongetwijfeld gelijk, als hij zegt:

Het verschil tussen het creëren van een rechts-uitspraak, het analogisch uitbreiden van de betekenis van een gegeven rechtsregel en de uitleg van geschreven recht is slechts gradueel.(vert. lhc)127

298

L’application par analogie est une application, c’est en même temps la création de quelque chose de nouveau. Il résulte de ce qui précède qu’il en est de même pour l’interprétation; dans le paragraphe précédent nous avons vu que l’interprétation et l’analogie se trouvent dans le prolongement l’une de l’autre et qu’elles ne sont pas différentes en principe; aux paragraphes 10 et ss nous avons démontré que nous sommes en mesure de déterminer les données de l’interprétation et leur valeur relative, mais qu’il est impossible d’établir des règles péremptoires permettant de choisir, à tout moment, la méthode qui convient, et qu’il y a ici, par conséquent, place pour l’opinion propre du juge. Burckhardt a parfaitement raison lorsqu’il dit:

zwischen Ergänzung eines Rechtssatzes, Ausdehnuug eines gegebenen Rechtssatzes nach Analogie und Auslegung ist nur ein Unterschied des Grades.119

299

Wij kunnen nog een stap verder gaan: iedere beslissing, ook die welke zogenaamd naar de woorden geschiedt, is tegelijk toepassing en schepping. Er is altijd het oordeel van hem, die beslist, dat mede de toepassing bepaalt. Dit volgt reeds uit de aard van de toepassing zelf. Logisch dwingend is een uitspraak slechts als de beide premissen, de major en de minor gegeven zijn. De minor: A. heeft gekocht, die de rechter gebruikt als hij tot betaling van een koopprijs veroordeelt, stelt hij zelf op. Het is zijn beslissing, dat hier koop is en in die beslissing ligt al het oordeel over de regel van koop.128 Er is in iedere rechtsvinding logische arbeid, gebondenheid aan gegevens. Er is echter altijd ook vrijheid. Het verschil tussen het ene en het andere geval is slechts een gradueel verschil.

299

Plus encore: toute décision, même celle soi-disant „littérale”, est à la fois application et création; l’application se détermine toujours aussi par le jugement de celui qui décide. Ceci résulte déjà de la nature même de l’application. Une sentence n’est logiquement coërcitive que lorsque les prémisses majeure et mineure sont données. Le juge établit lui-même la mineure: „Primus a acheté”, dont il se sert pour condamner au payement du prix de vente. C’est le juge qui décide qu’il s’agit d’une vente et cette décipagina-107sion implique déjà qu’il juge applicable la règle de la vente. 120Toute découverte du droit contient une activité logique; elle est liée par les données; mais il existe aussi toujours une certaine liberté. Les deux hypothèses ne diffèrent que graduellement l’une de l’autre.

300

   Slechts diegene kan bezwaar tegen deze conclusie maken, die meent, dat beslissingen alleen worden gevonden door logisch voortredeneren vanuit een bepaald punt, vanuit een vast gegeven, waaruit men stap pagina-102,pagina-102 voor stap verder gaat. In waarheid vinden wij beslissingen door zoveel mogelijk gegevens samen te brengen en dan te beslissen. In die beslissing zit uiteindelijk altijd een sprong.
   Wie dit inziet, begrijpt ook, dat de beslissing nooit een deductie is uit een gesloten systeem. Toch vormt het recht ongetwijfeld een systeem, een geheel van logisch passende regelingen. Dit systeem vertoont echter hier en daar hiaten. Niet, omdat het gebrekkig mensenwerk is, maar omdat het systeem uit zijn aard niet af is en niet af kan zijn, omdat het grondslag is van beslissingen, die er iets nieuws aan toevoegen. Ik denk, dat dit het beste wordt uitgedrukt, als we van een open systeem spreken.

300

   A cette conclusion peuvent s’opposer seulement ceux qui croient que les décisions se trouvent uniquement par l’enchaînement ininterrompu de raisonnements logiques, tout en partant d’un point déterminé, c’est-à-dire d’une donnée fixe, à partir de laquelle on avance pas à pas. En vérité nous trouvons ces décisions en réunissant le plus grand nombre possible de données et en décidant après. La décision demande toujours de sauter un vide.
   Il en résulte qu’elle n’est jamais trouvée par déduction d’un système fermé. Cependant le droit constitue un système, un ensemble de réglementations logiquement coordonnées. Ce système, œuvre d’homme, défectueuse, ne montre pas cependant uniquement de ce fait des lacunes, il est inachevé de par sa nature et il ne peut pas être achevé parce qu’il sert de base à des décisions qui y ajoutent sans cesse de nouveaux éléments. A mon avis cette idée s’exprime le mieux par les termes de système ouvert.

301

   We kunnen dit nog vanuit een andere kant toelichten.
   Het recht is een geheel van normen, niet echter van normen, — zoals b.v. de regels van de logica — die gelden onafhankelijk van tijd en plaats, maar van normen, dit hun gezag ontlenen aan bepaalde historische gebeurtenissen (de daad van wetgeving of, bij gewoonterecht, het handelen van de aan het recht onderworpen personen). Het zijn verder normen, die om toepassing vragen en uiteindelijk ook weer van die toepassing afhangen. Het is dus een normensysteem èn een systeem van handelingen (wetgeving, rechtspraak, uitvoering door de administratie, handelingen van betrokkenen, die zich naar het recht richten). Het is een “Sollen”, een behoren, maar een “behoren” dat gebonden is aan de ermee samenhangende historische gebeurtenissen. Recht geldt alleen binnen een bepaalden tijd en in een bepaalden kring.

301

   D’un autre côté encore on peut éclaircir cette idée.
   Le droit est un ensemble de normes, mais non pas de normes qui valent — comme celles de logique — indépendamment du lieu et du temps, mais qui empruntent leur autorité des événements historiques déterminés. (L’acte législatif, ou, pour le droit coutumier, la façon d’agir des personnes soumises au droit). Ce sont, ensuite, des normes qui demandent à être appliquées et qui, à leur tour, dépendent finalement de cette application. C’est donc
et un système de normes, et un système d’actes (la législation, la jurisprudence, les actes exécutifs de l’administration, les actes des intéressés qui se conforment au droit). Le droit est un „Sollen”, un „devoir”, mais un „devoir” attaché à un „être”, à des événements historiques. Le droit vaut seulement pendant une certaine période, dans un certain cercle.

302

   Dit dubbele karakter komt uit, als we van een open systeem spreken. Het recht is nooit “af”, het verandert dagelijks. Niet alleen door wetgeving, d.w.z. de bewuste schepping van nieuw recht, ook door toepassing. We kunnen dat ook zo uitdrukken: het systeem is “dynamisch”, niet “statisch” te zien.129 De leer van logische geslotenheid ziet het rechtssysteem als een statisch systeem, dat onveranderd blijft, zolang de wetgever niet ingrijpt. Dat is onjuist.
   Indien dit zo is, dan volgt daaruit, dat we de tegenstelling tussen wetgever en rechter niet moeten beschouwen als een scherpe tegenstelling: “de eerste schept recht, de tweede handhaaft recht, de eerste is vrij, de tweede gebonden”, maar wel zo, dat bij de eerste pagina-103,pagina-103de vrijheid primair is, bij de tweede de gebondenheid, de eerste in de schepping van het nieuwe toch altijd gebonden blijft aan de handhaving van het oude, de tweede in de handhaving toch altijd weer iets nieuws aan het bestaande toevoegt.

302

   Le terme „système ouvert” fait ressortir nettement ce double caractère. Le droit n’est jamais „achevé”, il change tous les jours pagina-108et cela non seulement par la législation, qui est la création consciente de droit nouveau, mais encore par l’application. On pourrait exprimer aussi cette idée en disant: le système doit être pensé comme „dynamique”, non comme „statique”.121 La théorie du système logiquement fermé le voit comme un système statique qui demeure inchangé, tant que le législateur n’intervient pas. C’est là son erreur.
   Il résulte de ce qui précède qu’il ne faut pas admettre une nette opposition entre le législateur et le juge dans ce sens que „l’un crée du droit, et que l’autre le maintient, „l’un est libre, l’autre est lié”. Cette opposition signifie plutôt que, pour le législateur, c’est la liberté qui prédomine, pour le juge la sujétion à la loi, que le premier, tout en créant le nouveau, reste cependant toujours lié par le maintien de l’ancien, que l’autre, tout en maintenant le droit existant, y ajoute toujours du nouveau.

303

   Doch dit is toevoegen, niet meer. Gevolg is, dat de rechter niet willekeurig nieuwe dingen in het leven kan roepen, maar aansluiting moet zoeken aan het bestaande. Dit impliceert historisch werken. Als het systeem altijd wisselt, kan het alleen in zijn verandering worden begrepen. Wie op deze wijze nieuw recht zoekt moet altijd vragen: hoe is het oude geworden, kan ik er een lijn van ontwikkeling in onderkennen, bouw ik voort aan het bestaande, past het erbij?
   En tegelijk moet hij zich afvragen: waar ga ik heen als ik deze stap doe, welke consequenties liggen erin opgesloten? Hij moet met de logische aard van ons oordelen rekening houden, die, juist omdat het in het recht er altijd om gaat gelijke gevallen gelijk te behandelen steeds naar de verdere consequenties vraagt.

303

   Bien entendu: le juge se borne à ajouter; il s’ensuit qu’il ne peut créer arbitrairement du nouveau; il doit „rattacher” ses décisions à ce qui existe déjà. Ceci implique un travail historique. Si le système change continuellement, on peut le comprendre seulement dans ses changements. Lorsqu’on cherche ainsi du droit nouveau, il faut se poser la question: „Quelle était la genèse de l’ancien droit? Puis-je y déceler une ligne d’évolution? Est-ce que je continue la construction du droit actuel? Ma décision y est-elle bien adaptée?”
   En même temps ou doit se demander: où vais-je? quelles conséquences cela implique-t-il? On doit tenir compte de la nature logique de nos jugements, qui nous pousse sans cesse à d’autres conséquences, justement parce que le droit exige, toujours à nouveau, de traiter d’une même façon les cas égaux.

304

   Wie zich het karakter van de analogie goed bewust is, begrijpt daarmee tegelijk de plaats van historische en van teleologische interpretatie. Hij zoekt naar een lijn van geleidelijkheid. Hij ziet terug om vooruit te kunnen zien. Hier liggen de grenzen voor het vrije oordeel bij de rechtsvinding, waarop ik aan het slot van de vorige paragraaf doelde.
   Wij bouwen voort aan een systeem. Het recht kan via wetgeving schijnbaar scherp ingrijpen. Dit gebeurt het meest wanneer de wetten van een revolutionaire geest zijn doordrongen en bewust naar het nieuwe streven, maar toch blijft recht altijd gebonden aan wat de eeuwen er van maakten. Omgekeerd, hoe gebonden recht ook aan het verleden is, recht zou geen recht zijn, indien er geen richting in zat, d.w.z. een streven naar iets wat we ons voor ogen stellen. Zo wijst zich van zelf de plaats van historische en teleologische interpretatie.

304

   Celui qui a une connaissance claire de l’analogie voit en même temps les places qui reviennent aux interprétations historique et téléologique. Ce qu’il cherche c’est une progression régulière. Il regarde en arrière pour mieux prévoir. Ici se trouvent les limites du libre jugement dans la recherche du droit, auxquelles je visais à la fin du paragraphe précédent.
   Nous participons à la construction d’un système. Le droit montre,
pagina-109il est vrai, dans la législation de brusques coupures apparemment très nettes — surtout lorsque celles-ci sont imprégnées d’un esprit révolutionnaire et qu’elles tendent clairement à des réformes — il n’en reste pas moins déterminé par une évolution immémoriale. Et inversement, si lié qu’il fût, le droit ne serait pas droit, s’il était sans direction, s’il ne se dirigeait pas en route vers des buts que nous nous sommes proposés. Ainsi apparaissent d’elles mêmes les places des interprétations historiques et téléologique.

305

§ 18 Rechtshistorische interpretatie. Traditie. De instelling.

   Het is gebruikelijk geen onderscheid te maken tussen de uitleg van de wet naar de geschiedenis van de totstandkoming en de eigenlijke rechtshistorische en om beide samen te vatten onder de naampagina-104 “hispagina-104torische interpretatie”.130 In beide ziet men dan een onderzoek naar de bedoeling van de wetgever. De oudere geschiedenis, het recht vóór de wet, wordt alleen van belang geacht, omdat de wetgever geacht wordt het behoud daarvan te hebben gewild. Ons standpunt, in de §§ 9, 11 en 17 aangegeven, is anders. Voor de vaststelling van de bedoeling van de wetgever is het onderzoek van het oudere recht van gering belang: al neemt de wetgever een formule van een oudere schrijver over, daarmee staat nog niet vast, dat hij daaraan geheel dezelfde betekenis hecht als die schrijver en dat hij ook overneemt, wat deze in de context van die formule heeft betoogd. De waarde, die wij aan het historisch onderzoek toekennen, heeft een andere grond en gaat uit van een andere kijk op het werk van de wetgever.

305

§ 18 L’interprétation historique du droit. La tradition. L’institution.

   Ordinairement, on ne distingue pas entre l’interprétation de loi d’après l’histoire de sa confection et l’interprétation du droit historique dans son sens strict; on les réunit toutes les deux sous la dénomination d’„interprétation historique”.122 On considère l’une et l’autre comme une recherche de l’intention du législateur; à l’histoire plus ancienne, celle du droit antérieur à la loi, on attribue de l’intérêt seulement parce que le législateur est supposé avoir voulu conserver l’ancien droit. Nous partons d’un autre point de vue, déjà indiqué aux § 9, 11 et 17. Pour la détermination de l’intention du législateur, la recherche de l’ancien droit présente peu d’intérêt; lorsque le législateur reprend une formule d’un auteur ancien, il n’est point sûr qu’il y attache la même signification, qu’il veuille reprendre tout ce que cet auteur a professé autour de cette formule. La valeur que nous attribuons à la recherche historique s’appuie sur un autre motif, elle est déterminée par une autre conception de l’œuvre législative.

306

   Op blz. 44/45 ( blok 141) wezen wij erop, dat men de objectieve methode van wetsuitlegging stelt tegenover de subjectieve; objectief: de wet op zich zelf; subjectief: de wet als wilsuiting van de wetgever. Wij zeiden daar: niet objectief òf subjectief, maar objectief èn subjectief. De wet is wilsverklaring van de wetgever en vertegenwoordigt tegelijkertijd een waarde op zichzelf. Wij moeten er nu aan toevoegen dat de wet ook nog iets anders is, namelijk deel van het rechtsleven, d.w.z. het alleen historisch te kennen, steeds veranderend, leven van het volk dat weerspiegeld wordt in het recht. In wetgeving wordt het recht gefixeerd en wordt aan de formule, die dat doet, voor de toekomst gezag toegekend. Die vastlegging is echter niet een schepping uit het niets, maar knoopt bewust of onbewust aan het bestaande aan. Het is een voortbouwen op reeds gelegde grondslagen. Iedere nieuwe wet brengt een nieuw element in het rechtssysteem, maar het brengt dat in dat systeem, het nieuwe is nooit geheel nieuw. Het is dèze, door de Historische School aan het licht gebrachte, waarheid, waarvan wij naar mijn mening nog steeds niet genoeg zijn doordrongen.

306

   Ci-dessus, page 44, nous avons souligné que l’on oppose la méthode objective d’interprétation de la loi à la méthode subjective; méthode objective: la loi en soi; méthode subjective: la loi comme manifestation de la volonté du législateur. A l’alternative: méthode objective ou subjective, nous avons substitué: méthode pagina-110 à la fois objective et subjective. La loi est en même temps une déclaration de volonté du législateur et une valeur en soi. Il faut y ajouter encore un autre élément: elle fait aussi partie de la vie juridique, cette vie, toujours changeante, de la nation telle qu’elle se manifeste dans les formes du droit. Le droit est fixé par la législation et, à la formule dont on se sert à cet effet, on confère de l’autorité pour l’avenir; mais cette fixation n’est pas une création. La formule est consciemment ou inconsciemment rattachée à la réalité, elle appartient à une construction sur des bases déjà jetées. Toute loi nouvelle fait entrer un nouvel élément dans le système juridique, dans ce système: le nouvel élément n’est jamais entièrement nouveau. C’est là une vérité que l’Ecole Historique a mise en lumière et dont nous ne sommes pas toujours, à mon avis, assez pénétrés.

307

   Ook vanuit dat perspectief kunnen rechtshistorische en wetshistorische interpretatie samenvallen, maar de rechtshistorische houdt dan niet een onderzoek naar de wil van de wetgever in. Omgekeerd wordt de wetshistorische interpretatie een deel van het onder pagina-105,pagina-105zoek van de ontwikkelingsgang van de wet, niet zozeer met het oog op de vaststelling van de bedoeling van de met gezag beklede personen, die de wet samenstelden, maar om een schakel te vinden in een keten, een deel van een lijn, die zich soms over eeuwen uitstrekt. Voor ons burgerlijk recht heeft de historie van de totstandkoming van de Franse Code nooit een andere betekenis. De wil van de wettenmakers van Napoleon laat ons als zodanig onverschillig, doch de Code is in de historie van ons recht van eminent belang geweest en daarom kan de voortzetting of verandering van lijn, die de geschiedenis van dat wetboek toont, voor ons betekenis hebben.

307

   Même prises ainsi, l’interprétation historique du droit et celle de la loi peuvent coïncider; la première ne doit pas être considérée alors comme constituant une partie seulement de la recherche de la volonté du législateur, mais, inversement, il faut voir la seconde comme une partie de la recherche, de l’évolution du droit. Cette interprétation historique de la loi ne présente pas alors en premier lieu d’intérêt pour la constatation de la volonté des personnes revêtues d’autorité qui ont élaboré la loi, mais elle forme un anneau d’une chaîne, une partie d’une ligne que l’on peut suivre à travers les siècles. C’est là le seul intérêt que présente pour nous l’histoire de l’élaboration du Code Civil français; la volonté des législateurs de Napoléon, comme telle, est pour nous indifférente; mais dans l’histoire de notre droit, le Code est d’une importance éminente et c’est pour cela que la continuation ou la modification de la ligne que nous montre l’histoire de ce Code peut avoir pour nous une certaine signification.

308

   Gevolg van onze opvatting is, dat een beroep op de geschiedenis geen betekenis heeft als niet wordt aangegeven wat in die geschiedenis voor de uitlegger van de wet van belang is.131 Een beroep op de geschiedenis is ook zonder betekenis als willekeurig een enkel antecedent uit het vele historische materiaal naar voren wordt geschoven in het kader van rechtsvinding. Men deed dat vroeger wel en doet het nog steeds wel eens met Romeinse regels of Germaanse curiositeiten. Het gaat echter niet om een of ander antecedent, maar om de lijn van ontwikkeling. Natuurlijk zijn er in die lijn punten aan te wijzen waarvan het belang groter is en die in de loop der tijd overwicht kregen. Deze aan te wijzen is de taak van rechtshistorisch onderzoek. Zulke punten zijn voor ons verbintenissenrecht het Romeinse recht en het Franse recht van de 18de eeuw, met name Pothier.

308

   Il résulte de notre conception, qu’il faut refuser toute valeur à l’appel à la seule histoire, sans indiquer les motifs historiques de l’interprète,123et aussi à l’appel qui consiste à soumettre au chercheur un seul précédent détaché de toute une série. C’est ce qu’on faisait autrefois et on le fait parfois même de nos jours, pour les pagina-111règles romaines ou de curieuses règles germaniques. Ce n’est pas le précédent, mais la ligne de développement qui est importante. Naturellement il y a dans cette évolution des phases d’un intérêt supérieur, qui, au cours des temps, deviennent prépondérantes. Il en est ainsi — à l’égard de notre droit des obligations — pour le droit romain et le droit français du XVIIIème siècle, surtout pour Pothier.

309

   Ons verbintenissenrecht is Romeins van structuur; het is voor een groot deel niets anders dan Romeinse traditie, die daarin wordt voortgezet. Doch niet het Romeinse recht op zichzelf is van belang, maar het Romeinse, zoals het op het ons huidige recht historisch heeft doorgewerkt. De nieuwere wetenschap heeft aangetoond dat veel, van wat de Middeleeuwen en de Pandektisten tot op het einde van de 19de eeuw voor Romeins recht hielden, niet Romeins was. Voor ons is de Middeleeuwse en Pandektistische notie van het Romeinse recht daarom echter niet minder van belang. Integendeel, het is voor ons belangrijker hoe Pothier en Voet het Romeinse recht zagen, dan wat dat recht volgens de nieuwere interpolatieleer en papyrusvondsten geweest zou zijn. Het laatste is — van hoe grote betekenis het ook vanuit historisch oogpunt zijn mag — voor ons bij de beoefening van het hedendaags recht een fase, die verder van ons ligt dan het Romeinse recht, zoals het werd opgevat in de receptie. Het ligt bij het beginpunt van een lijn, pagina-106,pagina-106die we moeten doortrekken en die belangrijker wordt naar mate deze onze tijd meer nadert.

309

   Notre droit des obligations est romain quant à sa structure; en grande partie ce n’est que de la tradition romaine qui est continuée. Mais ce n’est pas le droit romain en soi qui est important, mais le droit romain dans la mesure où il a influé sur le nôtre. La science moderne a démontré que beaucoup de matières que les juristes du Moyen-Age et même les Pandectistes jusqu’à la fin du XIXème siècle ont prises pour du droit romain n’étaient pas d’origine romaine. Ces matières n’en présentent pas moins d’intérêt pour nous. Au contraire, pour nous, la conception du droit romain de Pothier ou de Voetius est d’une plus grande signification que le fait de savoir ce qu’il aurait été d’après la théorie de l’interpolation moderne ou d’après les papyrus récemment découverts. Ces derniers résultats — si importants qu’ils soient du point de vue historique — révèlent pour nous, qui étudions le droit contemporain, une phase du droit romain plus éloignée que celle de la réception. Cette phase se situe au commencement d’une ligne qu’il faut prolonger et qui gagne en importance à mesure qu’elle approche de notre époque.

310

   En ook bij Pothier moeten wij ons van de nog vaak voorkomende gedacht los maken, dat zijn werk een soort commentaar is van de wet, een commentaar, dat dan aan de wet voorafgaat èn meer gezag heeft dan later commentaar. Pothier vatte in de periode vóór de codificatie het gehele systeem van recht samen in zijn Traités. Hij deed dat eenvoudig en glashelder en zijn werk heeft grote invloed gehad op de Franse Code, vooral op het verbintenissenrecht. Het belang van Pothier voor het historisch onderzoek is daarmee aangegeven, maar ook Pothier is niet dan een schakel in de ontwikkeling. Hij was niet een vernieuwer van het recht, maar een die het beschreef naar de traditionele opvattingen. Pothier moet dus worden gezien in verband met voorgangers en tijdgenoten. Zijn uitspraken zijn niet van belang, omdat zij nadere omschrijvingen zouden zijn van de bedoelingen van de makers van de Code, maar omdat zij de gehele aan de codificatie voorafgaande traditie samenvatten en dus meer dan iets anders het verband tussen dat vorige en de Code kunnen laten zien.

310

   Pour Pothier aussi, il faut que nous nous dégagions de la conception courante, selon laquelle cet auteur est une sorte de commentateur, un commentateur antérieur à la loi, et à qui revient une autorité plus considérable qu’à ses successeurs. Pothier fut le dernier — avant la codification – à résumer dans ses Traités le système entier du droit. Il l’a fait d’une façon simple et lumineuse à la fois; son œuvre a grandement influé sur le Code, surtout sur le droit des obligations. C’est ainsi qu’est déterminée l’importance de Pothier pour la recherche historique, mais même Pothier ne forme qu’une phase dans l’évolution. Il n’était pas un rénovateur du droit, mais un auteur qui le décrivait conformément aux conceptions traditionnelles. Il faut donc voir Pothier par rapport à ses prédécesseurs et ses contemporains; ses formules ne sont pas importantes parce qu’elles décrivent les intentions des auteurs du pagina-112Code, mais parce qu’en elles est réunie toute la tradition antérieure à la codification et qu’elles montrent plus clairement que tout autre ouvrage les rapports entre le droit antérieur et le Code.

311

Daarom zullen wij ons steeds met zijn Traités moeten bezighouden. Daar komt nog iets bij. Wij hebben vertrouwen in Pothier’s werk en het is mede die hoge kwaliteit, die het gezag ervan bepaalt. Wat baat ons kennis over het werk van de auteurs, dat aan de codificatie vooraf is gegaan, indien niet naast het feit, dat zij gezag genoten, ook vaststaat dat zij gezag verdienden? Als dat niet zo was, blijft er twijfel of zij het recht wel juist beschreven hebben. Daarom is het beroep op andere auteurs met betrekking tot zaken waarin de Franse Code Pothier niet volgde, van zoveel geringere betekenis. Het is niet zeker, dàt de Code hun gezag toekende en dat de formules in de Code, die we bij hen terugvinden, ook daadwerkelijk door de Code aan hen ontleend zijn en tenslotte weten we niet of deze auteurs het recht, dat zij beschreven, inderdaad juist weergaven.132

311

C’est pourquoi nous devrons toujours étudier ces Traités. Mais il y a encore un autre argument. L’œuvre de Pothier nous inspire confiance, et c’est aussi sa qualité qui en détermine l’autorité. A quoi bon la connaissance des auteurs antérieurs au Code, s’il n’est pas certain, non seulement qu’ils faisaient autorité, mais qu’ils la méritaient? S’il n’en était pas ainsi, il resterait toujours des doutes sur l’exactitude de leurs descriptions du droit. C’est pourquoi l’appel à d’autres auteurs, là où le Code n’a pas suivi Pothier, est d’une valeur tellement plus réduite. Il n’est pas sûr que le Code leur prêtât de l’autorité, qu’il leur empruntât la formule que nous retrouvons chez eux, de plus nous ignorons s’ils reproduisaient exactement le droit qu’ils décrivaient.124

312

Op dat recht komt het in de eerste plaats aan, niet op auteursmeningen. Pothier kènde het recht van Frankrijk vóór de Code als geen ander en verstond de kunst het te beschrijven. Dat wij daarom aan zijn woord nog een ander gezag hebben toe te kennen dan dat van element in de ontwikkelingsgang, betwist ik niet, maar dit betreft een ander punt, namelijk het gezag van de wetenschap, pagina-107,pagina-107dat wij hieronder behandelen.133 Hier is het ons om de historische ontwikkeling te doen.

312

En effet, c’est ce droit qui importe en premier lieu et non pas les opinions des auteurs. Comme un autre, Pothier possédait le droit français d’avant le Code et avait l’art de le décrire. Je ne nie donc pas qu’il faille attribuer, à sa parole pour les raisons ci-dessus, une autorité autre que celle de constituer un élément dans l’évolution générale; mais ceci touche un point auquel nous nous réservons de revenir, à savoir l’autorité de la doctrine.125 Ici il s’agit de l’évolution historique seulement.

313

   Een voorbeeld van wetsvoorschriften, die alleen historisch kunnen worden begrepen, is de de wettelijke regeling van de vernietiging van overeenkomsten wegens dwaling. De vernietiging is mogelijk bij dwaling in de zelfstandigheid van de zaak. Maar wat is “zelfstandigheid van de zaak”? Wat is het bij de koop, waaraan de woorden van de wettelijke bepalingen op het eerste gezicht doen denken, wat bij andere overeenkomsten? Houwing heeft in zijn bekende proefschrift134 de ontwikkeling nagegaan van de dwalingleer vóór Pothier en bij Pothier. Hij komt tot de conclusie, dat de valse voorstelling, die een van de partijen tot het sluiten van de overeenkomst bewoog, op het rechtsgevolg van deze pas dan van invloed is, wanneer men, onder inachtneming van alle omstandigheden, moet aannemen, dat beide partijen hun overeenkomst afhankelijk hadden gesteld van de waarheid van die voorstelling.135

313

   Les articles 1358 et 1353 C.c.n. (resp. 1110, 1121 C.c.f.), nous présentent des exemples de prescriptions légales qu’on ne peut comprendre qu’historiquement. Le premier article concerne l’annulation des conventions pour erreur; elle est possible lorsque l’erreur porte sur la substance même de la chose. Mais qu’est-ce que la „substance de la chose”? Qu’est-ce pour la vente, contrat qui vient le premier à l’idée?, qu’est-ce pour les autres conventions? Houwing qui, dans sa thèse connue,126 a recherché l’évolution de la théorie de l’erreur avant Pothier et chez Pothier, arrive à la conclusion suivante: la fausse représentation, qui a amené une des parties à contracter, pagina-113n’influe sur les effets juridiques du contrat, que lorsqu’il faut admettre, compte tenu de l’ensemble des circonstances, que l’une et l’autre parties ont fait dépendre leur contrat de l’exactitude de cette représentation comme d’une condition.127

314

Het is deze formule, die hij de rechter aanbeveelt. Doctrine en jurisprudentie hebben de formule geaccepteerd. En nu is het stellig niet alleen op Pothier of op historisch onderzoek, dat Houwing zijn conclusies steunt, integendeel. Hij toont aan, dat Pothier het beginsel, dat hij uitsprak, gebrekkig samenvatte en niet juist formuleerde. Zonder dat historisch onderzoek zou hij echter nooit de vrijheid hebben kunnen vinden zijn formule in plaats van die van de wet te stellen. Het essentiële van zijn formule, namelijk dat hij de relevantie van de dwaling afhankelijk stelt van de voorstelling van partijen, vond hij bij Pothier, en Pothier knoopt het vast aan de Romeinse leer van de dwaling in substantia. Daarmee bereikt de ontwikkeling van een objectief naar een subjectief criterium bij het onderscheiden van al dan niet relevante dwaling een voorlopig eindpunt. De terminologie van de Code en van onze wet bleef Romeins, de geschiedenis geeft vrijheid ons van de letterlijke betekenis van de woorden ervan los te maken.

314

C’est cette formule qu’il recommande au juge; doctrine et jurisprudence l’ont acceptée. Il est vrai que Houwing ne se borne pas à invoquer Pothier à l’appui de ses conclusions, ni même le résultat de ses recherches historiques, au contraire; il démontre que Pothier a mal résumé et mal formulé le principe qu’il proféra. Pourtant, sans cette recherche historique, Houwing n’aurait jamais pu trouver la liberté de substituer sa formule à celle de la loi. L’essentiel de cette formule: „pour qu’il y ait erreur, il faut qu’elle réside dans la représentation des parties”, il l’a trouvé chez Pothier et Pothier a rattaché cette idée à la théorie romaine de l’error in substantia. L’évolution qui mène du critère objectif au critère subjectif pour admettre ou refuser l’erreur, s’arrête provisoirement chez Pothier. La terminologie du Code et de notre loi restait identique à celle des romains; l’histoire nous permet de nous dégager de la signification littérale des mots.

315

   Dat laatste geldt ook voor de woorden in de wet “ten behoeve van zich zelve bedingen”. In het Weekblad van Privaatrecht van 1916136 heb ik trachten aan te tonen, dat een beding ten behoeve van een derde alleen dan recht geeft aan de derde, indien het beding aan een geldige overpagina-108,pagina-108eenkomst tussen partijen is verbonden. Ik moet hier natuurlijk in het midden laten of ik in dit betoog geslaagd ben. Hier haal ik het aan, omdat daarin precies de methode is gevolgd, die hier als historische interpretatie wordt verdedigd; de aanwijzing van de historische ontwikkeling van de wettelijke regel, het zeer beperkte begin bij de Romeinen, dat op een principiële uitsluiting, een beperking van de werking van de overeenkomst tot partijen, volgde. Daarna de uitbreiding in de middeleeuwen, de factoren die er invloed op kregen in het Franse recht van de 16de tot de 18de eeuw, Pothier, maar niet alleen de Pothier van de Traité des Obligations, maar ook de uitwerking elders, de Franse Code en dan later het Wetboek Napoleon voor Holland, onze eigen wetsgeschiedenis. Wederom, het is niet alleen de geschiedenis, waarop ik mij beriep bij de aanbeveling van mijn formule. Maar hoe zou ik die formule gevonden hebben, waarvandaan zou ik de vrijheid kunnen nemen die formule in de plaats te stellen van de engere woorden van de wet, indien niet het historische betoog, de aanwijzing van de lijn van de wetsontwikkeling, die vrijheid had gegeven?

315

   Il en est de même pour les termes: „stipuler pour soi-même” dans l’article 1353 C.c.n. Dans l’Hebdomadaire pour le Droit Privé de 1916128 j’ai essayé de démontrer qu’une stipulation au profit d’un tiers produit ses effets à l’égard de celui-ci, lorsqu’elle fait partie d’une convention valable entre les parties. Naturellement je dois laisser entière la question de savoir si j’ai réussi cette démonstration; je la cite ici uniquement parce que j’ai suivi entièrement la méthode que je viens de défendre comme interprétation historique. J’ai retracé le développement historique de la règle, son modeste début chez les Romains qui succédait au principe de l’exclusion de cette stipulation, restreignant l’effet des conventions aux seules parties, son extension au Moyen-Age, les facteurs qui ont influé sur elle dans le droit français du 16ème au 18ème siècle, et Pothier, non seulement le Pothier du Traité des Obligations, mais aussi ses autres développements à ce sujet, le Code Napoléon et le Code Napoléon pour la Hollande, enfin, l’histoire de notre propre loi. Encore pagina-114une fois, ce n’était pas uniquement l’histoire dont je me suis autorisé pour préconiser ma formule, mais comment l’aurais-je trouvée, où aurais-je pris la liberté de la substituer aux termes plus stricts de la loi, si la démonstration historique, l’indication de la ligne du développement de la loi, ne m’avaient pas donné cette liberté?

316

   In beide gevallen — en zij zouden met vele uit het verbintenissenrecht, en niet alleen daaruit, vermeerderd kunnen worden — was het om het goed begrip van een door de wetgever gebrekkig geformuleerde regel te doen. Het historisch onderzoek kan ook dienen om een regel te poneren, waarover de wet zwijgt. M. H. Bregstein137 heeft trachten aan te tonen, dat ook ons recht een terugvordering van een ongegronde verrijking kent. In onze wet zijn bijzondere voorschriften opgenomen, die kunnen worden herleid tot een beginsel: wat zonder grond ontvangen is, moet worden teruggegeven. Maar dit beginsel is niet uitgesproken en het schijnt in strijd met de aanwijzing van de bronnen van de verbintenis in het burgerlijk wetboek. Bregstein meent niettemin het beginsel en eventueel daarop gebouwde vorderingen te mogen verdedigen op grond van de traditie. Hij toont de ontwikkeling van de leer aan tot op Pothier.

316

   Dans les deux cas précités (auxquels on en pourrait ajouter un grand nombre encore, empruntés au droit des obligations et aussi à d’autres matières), il s’agissait de la bonne compréhension d’une règle mal formulée par le législateur. Ba recherche historique peut également servir à l’élaboration d’une règle que la loi passe sous silence. Dans sa thèse: „L’enrichissement sans cause”.129 M. H. Bregstein a essayé de démontrer que notre droit connaît aussi l’action en restitution d’un enrichissement injuste. Notre loi contient quelques prescriptions spéciales qu’on peut ramener au principe: ce qui a été obtenu sans cause, doit être restitué. Mais ce n’est pas un principe exprimé et il semble incompatible avec l’indication des sources de l’obligation dans l’article 1269 C.c.n. Cependant Bregstein croit pouvoir défendre ce principe et les actions qui en découleraient éventuellement, par un appel à la tradition. Il montre le développement de cette théorie jusqu’à Pothier;

317

In de Franse Code wordt die leer niet teruggevonden. Er is echter geen reden om aan te nemen dat men hem bewust buiten beschouwing wilde laten. Mag nu niet op basis van de traditie het voortduren van de oude regeling worden verdedigd? De Code neemt het oude verbintenissensysteem geheel over, maar van dit stuk maakt de Code geen melding. Is het niet juister pagina-109,pagina-109 ook op dit punt de voortduring van het oude te aanvaarden dan uit te gaan van de regel, dat de wet door te zwijgen afschaft? Men kan natuurlijk zo redeneren, maar het is niet altijd geoorloofd, evenmin als een a contrario redenering altijd geoorloofd is. Trouwens, een van de auteurs van de Code, zeer waarschijnlijk ook de belangrijkste, namelijk Pothier, zag het al in, toen hij uitsprak:

Wanneer de tekst over een bepaalde kwestie niet duidelijk is, neemt het vanouds geldende, goed ingeburgerde, gebruik de plaats in van de wet.(vert. lhc)138

Een Franse traditie heeft echter alleen dan pas echt betekenis, indien deze door een oud-Hollandse wordt ondersteund; Bregstein verzuimt niet ook daarnaar een onderzoek in te stellen.

317

on ne la retrouve pas dans le Code. Aucun motif ne porte à supposer qu’on a voulu l’exclure expressément. Ne serait-ce pas admissible de défendre, en vertu de la tradition, la persistance de la réglementation ancienne. Le Code reprend l’ancien système des obligations sans mentionner la matière en question. N’est-il pas plus juste de préférer ici la continuation de l’ancien principe à la règle d’après laquelle le silence de la loi a un effet abrogatoire? Cet effet peut se produire, mais il ne se produit pas toujours, pas plus qu’il n’est permis de raisonner a contrario dans tous les cas. Du reste, un des auteurs du Code et probablement le plus important, Portaus, le comprenait déjà ainsi lorsqu’il dit:

A défaut de texte précis sur chaque matière un usage ancien, constant et bien établi, tient lieu de loi”.130

Une telle tradition française cependant, n’a de vraie valeur que lorsqu’elle est conforme à une ancienne tradition hollandaise. Bregstëin n’omet pas de rechercher aussi l’existence d’une telle concordance. pagina-115

318

   Dus de traditie kan gevolgd worden, wanneer de wet bestaand recht samenvatte, maar in de poging tot formulering gebrekkig slaagde, en eveneens wanneer de wet over een kwestie zwijgt zonder uitgesproken bedoeling van afschaffing. Tenslotte is de traditie van belang, wanneer de wet door haar algemene formulering tot twijfel aanleiding geeft en in de specifieke bepalingen niet in één richting wijst. Bij dwaling en het beding ten behoeve van derden konden we ontwikkelingslijnen aangeven, die vrijwel in dezelfde richting wezen: van objectieve criteria tot subjectieve bij de dwaling en bij de groeiende erkenning van het beding ten behoeve van derden. Toch zijn er ook kwesties waarin de lijn herhaaldelijk wordt onderbroken, waarin de ene stroming tegen de andere botst. Het is naar ons recht een bekende en nog steeds niet beëindigde strijdvraag of wij een causale dan wel abstracte eigendomsoverdracht hebben, d.w.z. of de eigendom overgaat door de daarop gerichte wilsovereenstemming dan wel of behalve deze nog een door het recht erkende grond van eigendomsovergang nodig is.139 Ook in deze strijdvraag is partij kiezen niet mogelijk zonder kennis van de historische ontwikkeling.

318

   Donc la tradition vaut quand la loi, tout en résumant du droit existant, n’a réussi qu’en partie ses tentatives de formulation; elle vaut encore dans le silence de la loi, lorsque ce silence ne comporte pas une intention expresse d’abroger; elle vaut enfin lorsque une formule générale de la loi fait naître des doutes. Pour l’erreur et la stipulation au profit d’un tiers, nous étions à même d’indiquer les lignes de développement — à peu près parallèles — qui mènent en ce qui concerne l’erreur de critères objectifs à des critères subjectifs; et pour la stipulation au profit d’un tiers, à une reconnaissance croissante de cette clause. Mais il arrive aussi que la ligne soit interrompue plusieurs fois, que des courants différents se heurtent. Une question connue — et toujours controversée — dans notre droit est celle de savoir si le transfert de propriété est causal ou abstrait, c’est-à-dire si la propriété est transférée par un accord exprès de volonté des parties à cet effet, ou s’il faut, en dehors de cet accord, une cause de transfert, reconnue par le droit.131 Dans cette controverse aussi, il est impossible de prendre parti sans connaissance du développement historique à ce sujet.

319

Hier toont de historische ontwikkeling allerminst één lijn. Integendeel, de beide lijnen, die van de abstractie en die van de gebondenheid aan de causa, lopen naast, tegen, soms door elkaar. Het is begrijpelijk, dat de voorstanders van beide stelsels zich op de historie beroepen, enerzijds van Oven140 en ik met hem voor het causale, anderzijds Meijers141 en Cleveringa142 voor het abstracte. Maar nu moet men niet zeggen pagina-110, dat toch pagina-110juist uit die tegenspraak blijkt, van hoe weinig waarde de geschiedenis voor de rechtsvinding is. Wie zo redeneert gaat weer uit van de veronderstelling, dat één factor, hier dus de geschiedenis, de interpretatie zou beslissen. Op zichzelf beslissend is de geschiedenis net zomin als enig ander hulpmiddel van rechtsvinding.

319

Cependant ce développement n’a point suivi une seule ligne, au contraire les deux lignes, celle de l’abstraction et celle de la cause requise, courent tantôt en sens parallèle, tantôt en sens opposé, souvent aussi elles s’entrecroisent. On comprend aisément que les partisans des deux catégories recourent à l’histoire; d’une part Van Oven 132et moi, pour la théorie causale, d’autre part Meijers 133 et Cleveringa 134pour la théorie abstraite. Qu’on n’objecte pas qu’il résulte précisément de ces divergences de vue combien est réduite la valeur de l’histoire pour la découverte du droit. Celui qui raisonne ainsi suppose encore qu’un seul facteur — l’histoire pour notre problème — décide de l’interprétation. En soi, l’histoire n’est pas plus décisive pour la découverte du droit que n’importe quel autre auxiliaire.

320

Dus hoe moet de weg gevonden worden als de woorden in de wet niet afdoende zijn en de voorschriften niet logisch te verenigen? Wij moeten inzien, dat het hier gaat om een strijd tussen rechtszekerheid enerzijds, die ter wille van vastheid de abstractie zoekt, en rechtmatigheid anderzijds, die niet wil dat datgene gesanctioneerd wordt, wat in strijd met het recht is geschied, en — waar het voor ons op aan komt — we moeten begrijpen dat de strijd die hier een rol speelt er niet een is, die nu pas is opgekomen of door onduidelijke wetsbepalingen is veroorzaakt, maar dat het dezelfde strijd is als die, die door de eeuwen heen werd gevoerd en dat we wetsbepalingen alleen betekenis kunnen geven, als zij ons leiden tot de keus van een standpunt in deze nooit tot rust komende tweespalt.

320

Mais, comment trouver le chemin en l’absence de termes légaux péremptoires, de prescriptions logiquement compatibles, si nous ne voyons pas qu’ici s’opposent d’une part les partisans de la sécurité du droit, qui, en vue de la fixité, préconisent l’abstraction, pagina-116d’autre part les partisans de la justice qui refusent de voir sanctionné ce qui s’est produit en méconnaissance du droit? Comment sortir de ce dilemme, si nous ne comprenons pas — et c’est ce qui importe avant tout — que cette lutte ne date pas de nos jours, qu’elle n’est pas causée par un manque de clarté dans des dispositions légales, mais que c’est la même lutte qui a été menée à travers les siècles; si nous ne reconnaissons pas qu’il est indispensable pour une bonne intelligence de ces dispositions de choisir un point de vue à l’égard de cette divergence qui ne s’apaise jamais?

321

   Als op die manier de rol van de historische interpretatie goed is aangegeven, dan volgt daaruit, dat er niet bepaalde onderwerpen zijn, waar deze vorm van interpreteren wel en andere waar zij minder gezag heeft. Overal waar de traditie is aan te wijzen is zij van belang, maar òf traditie aan te wijzen is, is zelf slechts door historisch onderzoek uit te maken.
   Het is deze opvatting, die de bewerkers van de Asser Serie volgen, als zij bij de bespreking van de rechtsregels telkens een historisch onderzoek laten voorafgaan. Bijzonder fraai is dat ook steeds door Planiol gedaan in zijn bekende leerboek.143

321

   Si le rôle de l’interprétation historique est ainsi précisé avec justesse, il en résulte que son autorité ne varie pas selon la nature de la matière en question. Elle a de l’importance en toute matière où la tradition est reconnaissable, mais c’est la recherche historique qui seule décide si la tradition peut être indiquée.
   Voilà la conception qu’ont suivi les auteurs du présent traité lorsqu’ils ont fait précéder l’exposé des règles d’une recherche historique. C’est ce qu’a fait Planioi, d’une façon particulièrement brillante, dans son célèbre manuel.

322

   Ik zei, dat de geschiedenis nooit op zichzelf beslissend is. Dit geldt voor ieder gegeven van rechtsvinding, doch voor een beroep op de traditie wel in het bijzonder. Wie aan de traditie gezag toekent, doet dat omdat hij meent, dat in het recht de continuïteit een belangrijke rol speelt en dat onze regels en beslissingen altijd weer aanknopen aan het oude en dat verder voortzetten. Daaruit vloeit voort, dat die voortgang niet eindigt met een vastlegging in de wet. Voor het historisch onderzoek is dit punt het belangrijkst, maar er ligt ook nog iets in het verlengde hiervan.144

322

   J’ai dit que l’histoire n’est jamais, en soi, décisive; il en est de même pour toute donnée dont se sert la découverte du droit, mais tout particulièrement pour un appel à la tradition. On lui attribue de l’autorité, parce qu’on admet dans le droit un élément de permanence et que nos règles et nos décisions sont attachées à l’ancien droit et le continuent. Il résulte de ce motif même que l’évolution n’est pas terminée par la rédaction de la loi; c’est là le point principal pour la recherche historique; mais il y en a d’autres encore.135

323

   Zodra we van ontwikkeling spreken, hebben wij niet het recht ergens stil te blijven staan. We moeten voortgaan. Het is bijvoorbeeld een volkomen onpagina-111,pagina-111historisch gebruik van de traditie, als men in het internationaal privaatrecht de stelling verdedigt, dat gezien het feit dat onze wetgever op het standpunt van de statutenleer stond, we dus, waar de wet zwijgt, die statutenleer tot richtsnoer moeten nemen.145 Ons internationaal privaatrecht is zeker niet te begrijpen, en dus ook niet toe te passen, zonder kennis van de statutenleer, maar wie blijft staan bij die leer en bij de ontwikkeling ervan tot aan de 19de eeuw, vergeet dat juist in de 19de eeuw het internationaal privaatrecht nieuwe banen insloeg en dat daarbij de statutenleer voor een goed deel werd prijs gegeven. Dan is dus een beslissing, die zich op die statutenleer beroept, niet voldoende gemotiveerd. We kunnen dit ook zo, meer algemeen, formuleren: wie het belang van de traditie aanvaardt, moet tegelijkertijd kritisch tegenover de traditie durven te staan.

323

Dès que nous parlons d’évolution, nous ne sommes pas libres de nous arrêter quelque part; il faut avancer. Voici un exemple de l’emploi de la tradition absolument a-historique: lorsqu’on défend, dans le droit international privé, la thèse selon laquelle notre législateur avait adopté la théorie des statuts et que, par conséquent, dans le silence de la loi cette théorie doit nous servir de directive.136 Il est vrai qu’on ne peut pas comprendre notre droit internationa4 privé sans connaître la théorie des statuts. Mais si l’on s’arrête à pagina-117ette théorie et à son développement jusqu’au XIXème siècle, on oublie que, justement à cette époque, on a imprimé au droit international privé une nouvelle direction, que l’on a, par là, en grande partie abandonné cette théorie et que, par conséquent, si on l’invoque à l’appui d’une décision, celle-ci se trouvera insuffisamment motivée.

324

   Zien we de waarde van de geschiedenis voor de rechtsvinding op die manier, dan is het duidelijk, dat het veel gehoorde bezwaar, dat wie zich op de geschiedenis beroept, genealogisch en normatief onderzoek verwart, ons niet raakt. Men zegt dat we niet tot de beslissing van wat zijn moet, kunnen komen vanuit de vaststelling hoe datgene wat bestaat geworden is. Voor het recht is dit niet juist. De beslissing, wat recht is, is gebonden aan regels, die ons als objectief gegeven tegemoet treden. Dit gegeven is alleen historisch te kennen. Er is echter zeker ook verschil tussen het zuiver rechtshistorisch onderzoek en het onze. Het eerste constateert alleen, het tweede trekt een conclusie voor het heden.

324

   A comprendre ainsi la valeur de l’histoire pour la découverte du droit, il est clair que nous pouvons ignorer le grief, souvent soulevé, selon lequel celui qui invoque l’histoire confond les recherches génétique et normative. La détermination de la genèse de ce qui existe, dit-on, ne nous conduit pas à décider ce qui doit être. Cette objection ne vaut pas pour le droit. La décision de droit est liée par des règles qui se présentent à nous comme des données objectives. Ces données ne peuvent être connues qu’historiquement. Il existe sans doute une différence entre la découverte du droit historique pure et la nôtre. Celle-là se borne à constater, l’autre tire des conclusions valables pour nos jours.

325

Het constaterende historische onderzoek zal op een andere manier onderscheid maken tussen belangrijk en onbelangrijk in de massa van feiten. Dat type onderzoek stelt de vraag: had het toèn invloed? Het tweede type onderzoek stelt de vraag: wat is daarvan nù terug te vinden? Bij het zuiver historisch onderzoek keren we ons om, om van het heden naar het verleden te zien, bij de rechtshistorische interpretatie maken wij die omkeer tweemaal, eerst terug naar het verleden, dan weer naar het heden. Wie meent het recht niet louter te kunnen putten uit eigen inzicht in wat behoort, is altijd aan de geschiedenis gebonden.

325

Dans la masse des faits, la première distinguera d’une façon différente le principal de l’accessoire; elle se demande donc: tel fait exerçait-il de l’influence à cette époque? L’autre, par contre, pose la question: qu’est-ce qu’on retrouve à présent de cette influence? Dans la recherche historique pure, nous nous retournons du présent pour regarder le passé, dans la recherche historique de droit, nous nous retournons deux fois, vers le passé d’abord, puis, de nouveau, vers le présent. Qui ne se croit pas à même de puiser le droit uniquement dans sa propre conception du „devoir”, est toujours lié par l’histoire.

326

   Die geschiedenis van het recht is iets anders dan de geschiedenis van de regel. Voor het onderzoek van de eigenlijke rechtshistoricus is de geschiedenis van de regel van ondergeschikt belang. Voor hem komt het aan op het recht zoals het in beslissingen en handelingen voortleefde. De rechtshistorische interpretatie daarentegen begint met de geschiedenis pagina-112,pagina-112 van de regel: het B.W. ontleende de regels aan de Franse Code, de Code aan Pothier, enz. Dat onderzoek leidt vervolgens altijd tot onderzoek van het recht zelf: de formulering in de regel is van belang als kristallisatiepunt van het recht. Het is de vraag, wat thans recht is, maar daarvoor moeten we weten, wat vroeger recht was. De geschiedenis van de verschillende formuleringen leert ons of er verandering was dan wel voortzetting (het B.W. sluit al dan niet bij de Code aan), doch àls er voortzetting was, dan komt het aan op het recht, dat met de formulering ervan werd samengevat.

326

   L’histoire du droit est autre chose que l’histoire de la règle. Celle-ci est de peu d’intérêt pour l’historien du droit proprement dit: ce qui importe pour lui, c’est le droit tel qu’il était présent et se manifestait dans les décisions et les actes. Par contre, l’interprétation historique du droit commence par l’histoire de la règle: le Code civil néerlandais l’emprunta au Code Napoléon, le Code à Pothier, etc. Mais cette recherche nous mène toujours à celle du droit même; finalement la formule est importante en tant que cristallisation du droit. La question est de savoir ce qui est actuellement de droit; à cet effet il faut savoir ce qui était autrefois le droit. L’histoire des formules nous apprend s’il y avait changement ou continuation (sur tel point le C.c.n. est, ou n’est pas conforme au pagina-118Code Napoléon), et en cas de continuation c’est le droit contenu dans la formule qui importe.

327

We kennen aan Pothier gezag toe, omdat we vertrouwen, dat hij het recht van zijn tijd nauwkeurig beschreef. We gebruiken zijn werken om te weten, wat recht was in Frankrijk voor de Code. Doch het onderzoek van de rechtspraak geeft een preciezer antwoord op deze vraag. Het zijn daarom de beslissingen van rechters van vroeger tijden, die voor ons onderzoek van bijzonder belang zijn; de beslissingen vòòr de Code en ook die, welke er onmiddellijk op volgen. Immers in die beslissingen kunnen we het best de draad van de traditie aanwijzen. Die draad loopt door tot op het heden. Op die manier ligt er dus verband tussen het gezag van de geschiedenis en dat van de rechtspraak. Daarover meer in de volgende paragraaf. Hier eerst nog iets anders. Het is niet alleen de regel en ook niet alleen de beslissing van de rechter, maar het maatschappelijk leven zelf, waarin zich voor de historicus het recht manifesteert en het is ook de ontwikkeling daarvan, die bij een beroep op de traditie van belang is.

327

Nous attribuons de l’autorité à Pothier, parce que nous croyons fermement qu’il décrivait méticuleusement le droit de son époque et nous nous servons de ses ouvrages pour savoir ce qui était le droit en France avant le Code. Cependant une réponse plus précise nous donne la recherche de la jurisprudence; ce sont surtout les décisions des juges d’autrefois qui importent pour nos recherches; celles antérieures à une loi et celles qui la suivent immédiatement, car dans ces décisions se voit le plus clairement le fil de la tradition. Ce fil va jusqu’à nos jours; c’est ainsi qu’il existe un rapport entre l’autorité de l’histoire et celle de la jurisprudence, comme nous le verrons dans le prochain paragraphe. Un autre point attire encore notre attention, ce n’est ni dans la seule règle, ni dans la décision judiciaire. Ce n’est dans la vie en société même, que se manifeste le droit pour l’historien; pour l’appel à la tradition, l’évolution de cette vie importe également.

328

   Recht is een regeling van verhoudingen tussen de mensen. Bij het beroep op de traditie hebben we de vraag te stellen, wat de verhoudingen waren, toen de regel werd opgesteld, om te kunnen uitmaken of het blijvende in de verhoudingen maakt dat we thans de regel kunnen begrijpen zoals toen, dan wel een verandering in die verhoudingen juist ook wijziging van de regel impliceert. Wat was de economische en technische structuur van de maatschappij, waarin de regel moest werken, wat ook was het milieu vanuit het cultuuroogpunt waarbinnen de regel functioneert? Wij zijn in het recht altijd gebonden aan de feiten. Uit de feiten alleen kan men nimmer het recht afleiden, maar het recht is nooit te kennen zonder de feiten. Feit is in dit verband niet alleen het concrete gebeuren tussen partijen, maar ook dat gebeuren als type van een maatschappelijke verhouding en dus als die verhouding op zichzelf. Geen rechtshistorisch onderzoek zonder onderzoek van het geheel, waarvan het recht deel uitmaakt. Wie een boek van rechtsgepagina-113,pagina-113schiedenis opslaat merkt al spoedig, dat het een geschiedenis van rechtsinstellingen is, die ons wordt geboden, d.w.z. een geschiedenis van die complexen van feitelijk gebeuren, die door rechtsregels worden samengebonden.

328

   Le droit est une réglementation de rapports entre les hommes. Pour l’appel à la tradition, il faut poser la question de savoir quels étaient ces rapports au moment de l’élaboration de la règle et cela en vue soit de décider si la permanence de certains rapports exige de comprendre la règle de la même façon que jadis, soit de déterminer si un changement de ces rapports implique une modification de la règle. Quelle était la structure économique et technique de la société, quel était le milieu culturel où la règle devait jouer? Dans le droit nous sommes toujours liés aux faits. Ou ne peut déduire le droit des seuls faits; mais sans eux on ne peut jamais connaître le droit. Par „fait” il faut entendre ici non seulement les événements concrets se produisant entre les parties, mais encore ces événements en tant que types d’un rapport social, et donc aussi ce rapport même. Pas de recherche historique du droit sans examen de l’ensemble dont il fait partie. Lorsqu’on ouvre un livre d’histoire du droit, on aperçoit bientôt qu’on nous présente une histoire des institutions juridiques, c’est-à-dire de ces complexes d’événements matériels qui sont reliés ensemble par des règles de droit.

329

   Het begrip rechtsinstelling is zelden ontleed; de rechtshistoricus gebruikt het, de jurist in engere zin laat het liggen. Toch is het ook voor hem onmisbaar. Geen beoefenaar van het staatsrecht zal het recht van de hedendaagse Staat beschrijven zonder koningschap of parlementarisme te tekenen. Het zijn staatsinstellingen, die hij dan uitbeeldt. Niet op de regels alleen over de rechten van Koning en Staten-Generaal komt het aan, noch ook op de praktijk alleen, maar op de regels in de praktijk, op het gehele verschijnsel, zoals het door de regels wordt beheerst. Ter wille van een bepaald doel worden regels opgesteld; die regels leiden tot handelingen, die samenhangen en zich aan de waarnemer van het maatschappelijk leven als een geheel voordoen.146 Precies zo is het in het privaatrecht. In een instelling wordt een bepaald doel door de mensen op een bepaalde wijze met behulp van rechtsregels nagestreefd. Wij kunnen niet zeggen, dat de eigendom een rechtsinstelling is; eigendom is een vorm, die bij allerlei instellingen wordt gebezigd. Maar de privaat-eigendom van de grond en het pachtstelsel zijn wel rechtsinstellingen.

329

   On n’a analysé que rarement la notion d’institution juridique; l’histoire du droit s’en sert, le juriste, dans le sens strict du mot, la laisse de côté. Cependant, pour celui-ci, elle est également indispensable. Aucun praticien du droit constitutionnel ne décrirait le pagina-119droit d’un Etat contemporain sans esquisser ce qu’est la royauté ou le parlementarisme; il reproduirait alors des institutions de l’Etat. Ce ne sont pas les seules règles sur les prérogatives du Roi ou des Etats-Généraux, qui importent, même par la seule pratique, mais les règles telles qu’elles jouent dans la pratique, le phénomène entier, tel qu’il est dominé par ces règles. On établit des règles en vue d’un but déterminé; ces règles conduisent à des actes qui présentent entre eux de la cohésion et elles apparaissent à l’observateur de la vie en société comme un tout.137 Il en est exactement de même dans le droit privé. Dans l’institution, des hommes poursuivent un but déterminé, d’une façon déterminée à l’aide de règles juridiques. On ne peut appeler la propriété une institution juridique, elle est une forme qui est utilisée dans diverses institutions; mais la propriété immobilière privée et le système des baux ruraux sont des institutions.

330

Rechtspersoon is een categorie; vereniging, die rechtspersoonlijkheid bezit, is een begrip van ons positief recht, doch het verenigingswezen is een instelling, die eigen zelfstandige verschijningsvormen heeft, zoals de vakvereniging en de onderneming. De rechtsgeschiedenis beschrijft de maatschappelijke ontwikkeling van deze instellingen en begrijpt de rechtsregels in dat verband. De historische interpretatie is het in de eerste plaats om de regels te doen, doch deze regels veranderen met de instellingen en kunnen niet gekend worden los van die instellingen. Daarom zal de historische interpretatie met de ontwikkeling van die instellingen ook in het hedendaagse rechtsleven rekening willen houden. Of zal het voor vragen van verenigingsrecht niet van bijzonder belang zijn, dat de machtige pagina-114vakvereniging en de naam14looze vennootschap, die in de wereldhandel een woordje meespreekt, zich van een vorm bedienen, die, toen de wet van 1855 werd afgekondigd, vooral door sociëteiten en filantropische genootschappen werd gebezigd?

330

La personne juridique est une catégorie; l’association ayant un personnalité juridique est un concept du droit positif, mais les associations forment ensemble une institution qui a ses subdivisions indépendantes, tels le syndicat et l’entreprise. L’histoire du droit décrit l’évolution sociale de ces institutions qu’elle voit comme l’ensemble des règles de droit. Par contre, pour l’interprétation historique, il s’agit surtout de règles, qui changent en même temps que les institutions sans lesquelles il est impossible de connaître les règles. Elle tiendra donc compte de l’évolution des institutions, même dans la vie juridique actuelle. Ne croit-on pas, par exemple, qu’il importe tout particulièrement, pour les questions du droit des associations, de savoir que les puissants syndicats et les sociétés anonymes, qui ont leur mot à dire dans le commerce mondial, se servent d’une forme juridique, qui, au moment de la promulgation de la loi sur les associations de 1855, fut celle de cercles privés et de sociétés philanthropiques?

331

   De historische interpretatie komt zo in de buurt van de socio- of teleologische. Als onderzocht is in verband met welke verhoudingen een regel is opgesteld en hoe zich die verhoudingen hebben ontwikkeld, dan zal bij de vraag “wat nu?” gekeken worden naar de verhoudingen van het heden, naar het doel, dat thans wordt nagestreefd. Historische interpretatie leert, dat de regel, al kan en moet hij ook op zijn tijd op zichzelf worden beschouwd, toch ten slotte alleen te begrijpen is in het verband van de verhoudingen, waarvoor hij geschreven is. De sociologie beschouwt die verhoudingen zelf en let alleen op de regels voor zover zij op die verhoudingen invloed hadden. Wij hebben te vragen naar wat behoort, d.w.z. ook naar de regel, maar nu de regel voor en in de verhouding.
   Zo hebben wij dus achtereenvolgens het gezag van de rechtspraak voor de rechtsvinding en voor de uitleg naar de feitelijke maatschappelijke verhoudingen te bezien. Hierover verder in de volgende paragrafen.

331

   C’est ainsi que l’interprétation historique nous pousse vers l’interprétation sociologique ou téléologique. Lorsqu’on a recherché les rapports en raison desquels une règle a été autrefois établie, et pagina-120l’évolution de ces rapports, on ne tranchera pas une question soulevée à présent, sans avoir examiné d’abord les rapports actuels, le but qu’on poursuit de nos jours. L’interprétation historique nous apprend que la règle — bien qu’elle puisse et qu’elle doive être prise isolément en son temps — ne peut être comprise qu’en considération des rapports en vue desquels elle a été écrite. La sociologie examine ces rapports même; elle n’étudie ces règles que dans la mesure où elles ont influé sur ces rapports. A nous autres juristes par contre, il incombe de demander après „ce qui convient”, la règle, mais la règle four et dans les rapports.
   Il nous faut donc étudier successivement l’autorité de la jurisprudence pour la découverte du droit et l’interprétation selon les rapports sociaux matériels.

332

§ 19 Het gezag van de rechtspraak.

   Het is nog niet zo heel lang geleden, dat algemeen werd aangenomen, dat aan het oordeel van de rechter geen gezag toekwam, buiten de verhouding die aan zijn beslissing was onderworpen. Nog steeds zijn velen die mening toegedaan. De rechter past het recht toe en vindt het recht in concreto. Het is niet zijn taak regels op te stellen van algemene strekking. De gehele opzet van onze staatsinrichting, de scheiding van wetgevende en rechtsprekende macht, het cassatie-systeem, alles sluit uit, dat aan de jurisprudentie als zodanig gezag toekomt. Moet men niet met Justinianus zeggen dat men moet oordelen op basis van wetten en niet op grond van echte of verzonnen gevallen? Men mag eerbied hebben voor een oordeel van de H.R. over een rechtskwestie, doch dat is geen andere eerbied dan die, welke verschuldigd is aan de uitspraak van iedereen, die verstand heeft van de zaak, waarover hij spreekt.

332

§ 19 L’autorité de la jurisprudence.

   Il y a relativement peu de temps on admettait généralement que la sentence du juge n’avait pas d’autorité en dehors du rapport juridique qui lui était soumis. Beaucoup sont toujours de cet avis. Le juge applique le droit, il le trouve dans le cas concret, sa tâche ne comporte pas l’établissement de règles d’une portée générale. Le plan même de notre organisation étatique, la séparation des pouvoirs législatif et judiciaire, le système de cassation, tout exclut la possibilité de reconnaître de l’autorité à la jurisprudence en tant que telle. Non exemplis sed legibus judicandum est. On peut très bien avoir du respect pour une opinion de la Haute Cour sur un point de droit, mais ce respect ne dépasse pas celui qui est dû à la sentence de tout homme qui est compétent en la matière.

333

Men kan rechtspraak altijd buiten beschouwing laten als men van de onjuistheid ervan overtuigd is. Rechtspraak heeft gezag door het gewicht van de rechterlijke argumentatie, niet door de persoon van wie deze afkomstig is. Dit beginsel ligt in het geheel van onze staats- en rechtsinstellingen en was de opzet van onze codificatie. Het vroeger bestaande gezag van de rechtspraak moest pagina-115,pagina-115worden gebroken; de arrêts de règlement, waarin de Franse parlementen verkondigden, hoe zij voortaan zouden beslissen in een of andere rechtsvraag, werden verboden. Onze Wet schrijft in navolging daarvan voor dat geen rechter bij wijze van algemene verordening, dispositie of reglement uitspraak mag doen in zaken, die aan zijn beslissing onderworpen zijn”.

333

Lorsqu’on est persuadé de l’inexactitude d’une telle opinion, on peut l’écarter; elle emprunte son autorité uniquement au poids de l’argumentation et non pas à la personne qui l’a prononcée. Ce principe est contenu non seulement dans l’ensemble de nos organisations politiques et juridiques, il fut aussi celui du plan de notre codification. L’ancienne autorité de la jurisprudence devait être supprimée; les arrêts de règlement dans lesquels les parlements français annonçaient leurs décisions futures sur des points de droit déterminés furent interdits (art. 5 Ce). C’est à l’instar de ce modèle que pagina-121l’art. 12 de notre loi contenant les Dispositions Générales prescrit: „Il est défendu aux juges de prononcer par voie de disposition générale ou réglementaire sur les causes qui lui sont soumises”.

334

   Als dat de bedoeling was — hoe anders is dan de praktijk geworden. Wie een pleidooi in burgerlijke zaken bijwoont, zal bespeuren, dat een advocaat zich nooit zekerder voelt dan wanneer hij zich op een arrest van de H.R. kan beroepen en dat analyse en vergelijking van rechterlijke interpretatie schering en inslag is bij de balie. Het is het lijstje van jurisprudentie, dat de rechter uit dat pleidooi als het voornaamste voor zijn vonnis mee naar huis neemt. Het is de rechtspraak-publicatie, die iedere jurist als het meest noodzakelijke bijhoudt, hoe weinig tijd het dagelijks werk hem overigens voor studie mag laten. Bestudering van de ontwikkeling van rechtspraak en systematisering van de resultaten ervan, beschouwt ook de wetenschap als haar voornaamste taak. In navolging van Frankrijk wordt het beschrijven van de ontwikkeling in de rechtspraak nagestreefd in aantekeningen onder de arresten, zowel in de Ned. Jurisprudentie als in het Weekblad van het Recht.

334

   Si tel était l’idée primitive, la pratique est devenue toute autre! Celui qui assiste à un plaidoyer en matière civile constatera qu’un avocat ne se sent jamais aussi fort que lorsqu’il peut invoquer un arrêt de la Haute Cour et que l’analyse de la comparaison des interprétations judiciaires est à l’ordre du jour devant le barreau. C’est la liste des citations de jurisprudence qui est la pièce principale pour son jugement et que le juge emporte chez lui après les plaidoiries. Ce sont les publications de jurisprudence que tout juriste suit avec assiduité comme la matière la plus nécessaire, lui laissent peu de temps pour ses études même si les besognes quotidiennes. La science considère comme une de ses tâches principales l’étude de l’évolution de la jurisprudence et la systématisation des résultats de celle-ci. Conformément au modèle français, ce premier but se poursuit dans les annotations sous les arrêts, tant dans la Jurisprudence Néerlandaise que dans l’Hebdomadaire du Droit.

335

En wat de systematisering betreft: laat men eens de plaats, die de rechtspraak inneemt in een tegenwoordig leerboek vergelijken met die, welke zij had in een van vijftig jaar geleden en men zal zich er bewust van worden, hoe zeer zij aan gezag heeft gewonnen.147 Portalis, die verder zag dan de meeste codificatoren, heeft gelijk gekregen toen hij in tegenstelling tot de geest van zijn tijd de stelling uitsprak, die wij boven op blz. 108 (blok 317) al gedeeltelijk citeerden:

Wanneer de tekst over een bepaalde kwestie niet duidelijk is, nemen het vanouds geldende, goed ingeburgerde, gebruik; een reeks van vergelijkbare beslissingen; een algemeen geldende opvatting of beginsel de plaats in van de wet.(vert. lhc)148

Dat de rechtspraak zo veel invloed zou krijgen als zij nu heeft, zal ook hij wel niet hebben vermoed.

335

Et quant à la systématisation, que l’on compare la place attribuée à la jurisprudence dans un manuel de nos jours, à celle qu’elle occupait dans un traité d’il y a cinquante ans; et l’en se rendra compte de la mesure dans laquelle elle a gagné en autorité138 Portalis, qui regardait plus loin que la plupart des codificateurs a obtenu gain de cause car, en opposition avec l’esprit de son époque, il soutint la thèse déjà citée en partie, ci-dessus, page 114:

à défaut de texte précis sur chaque matière un usage ancien, constant et bien établi; une suite de décisions semblables; une opinion ou une maxime reçue tiennent lieu de loi.139

Cependant, même lui ne s’était certainement pas attendu à ce que la jurisprudence gagnât l’influence dont elle dispose maintenant.

336

   Gewoonlijk ziet men de leer van het precedent, het idee dat de rechter gebonden is aan vroegere uitspraken van Hogere rechters en aan die van zich pagina-116zelf, als pagina-116een typisch Angelsaksisch instituut en stelt men het tegenover het continentale stelsel, dat de rechter in dit opzicht volledige vrijheid laat. Het is geen wonder dat na kennisneming van de Franse praktijk een Engelse schrijver149 de stelling verdedigd heeft, dat het verschil tussen beide stelsels slechts gradueel is, d.w.z. dat de Engelse rechter niet zóó gebonden is als men voorstelt en de continentale niet zóó vrij. Het eerste moeten we laten rusten, het tweede is stellig juist: de rechter voelt zich gebonden en gedraagt zich daarnaar.

336

   On oppose ordinairement, comme une institution anglo-saxonne particulière, la théorie du précédent, selon laquelle le juge est lié par des décisions antérieures de juges supérieurs et par ses propres décisions antérieures, au système continental qui laisse au juge une liberté absolue à cet égard. Il n’est pas étonnant qu’un auteur pagina-122anglais, après avoir pris connaissance de la pratique française, ait soutenu la thèse d’après laquelle la différence est seulement de degrés 140 : le juge anglais n’est pas aussi lié qu’on veut le faire croire; le juge continental n’est pas aussi libre. Sans nous prononcer sur la valeur de la première partie de cette idée, il faut constater que dans la seconde elle est parfaitement exacte: le juge continental se sent lié et il se comporte conformément à ce sentiment,

337

   Niettemin wordt dit — en ziedaar reeds een verschil met Engelse opvattingen — zelden door de rechter openlijk uitgesproken. Het komt zo goed als niet voor, dat de rechter uitdrukkelijk zegt, dat hij de een of andere kwestie zus of zo beslist, omdat de H.R. dat zo gedaan heeft. Dat hij het doet, is daarom niet minder waar. Men moet het echter van elders weten. Uit de rechtspraak kan men het alleen in zoverre afleiden, dat de argumenten en de formules van de H.R. worden overgenomen. Wat het hoogste college zelf betreft, op zijn eigen vroegere rechtspraak doet het nimmer beroep150, wel vindt men ook hier herhaling (soms letterlijk) van argumenten en formules uit oudere arresten.

337

   bien qu’il ne l’exprime que très rarement de façon ouverte — et cela constitue déjà une différence avec la conception anglaise. Il n’arrive pratiquement jamais qu’un juge dise expressément qu’il a tranché telle question de droit, parce que la H.C. l’avait fait avant lui. Il n’en est pas moins vrai qu’il suit en effet la H.C. Seulement on le constate d’une autre façon; on ne peut le déduire de la jurisprudence même que du fait que les arguments et les formules de la H.C. y sont repris. Quant au collège judiciaire lui-même, jamais il n’invoque sa propre jurisprudence antérieure;141en revanche on trouve dans ses arrêts la répétition d’arguments et de formules d’arrêts plus anciens.

338

Opmerkelijker in dit opzicht is nog, dat de H.R. de laatste tijd soms een aangevallen uitspraak toetst, niet aan de formule van de wet, maar aan die welke de H.R. zelf bij een vroegere gelegenheid opstelde. In het bekende arrest van 1919 gaf de H.R. een nieuwe omschrijving van onrechtmatige daad. Toen de H.R. in 1928 voor de vraag stond, wanneer een daad van de Staat onrechtmatig mag heten, stuitte het cassatiemiddel af op de uitleg van een onderdeel van die formule van 1919: namelijk de eis om zich te onthouden van handelen, dat indruist tegen de zorgvuldigheid, die in het maatschappelijk verkeer betaamt.151 De H.R. behandelde hier zijn eigen formule geheel als een wettekst.
   Zeer voorzichtig gaat de H.R. verder in deze richting. Zo gaf de H.R. in een arrest over het derdenbeslag een uitleg van een eigen arrest over hetzelfde onderwerp uit 1929 dat hierboven geciteerd werd op blz. 61 (blok 189). Voor bevordering van de rechtszekerheid door
pagina-117 rechtspraak kan dit van belang zijn. Deze zou zeker worden gediend, indien de rechter meer openlijk aangaf, wanneer en waarom hij de H.R. volgt en vooral ook indien hij de gewoonte kreeg om bij hantering van wettelijke bepalingen waarin formules voorkomen zoals “strijd met de goede trouw” of “met een zorgvuldigheid die betaamt” duidelijk te doen uitkomen waarin de strijd met dergelijke trouw en zorgvuldigheid wordt gevonden. Binnen het kader van dergelijke formules zou dan de rechtspraak een wel niet geheel vast, maar toch tamelijk veilig richtsnoer aanwijzen152voor belanghebbenden en rechtspraak.

338

Il est plus curieux encore de voir la H.C. contrôler, ces derniers temps, la décision attaquée, non pas d’après la formule de la loi, mais d’après celle qu’elle a établie dans une cause antérieure. Dans l’arrêt bien connu de 1919, la H.C. donna une nouvelle définition de l’acte illicite; lorsqu’en 1928 elle fut saisie de la question de l’illicéité d’un acte émanant de l’Etat même, le moyen de cassation échoua justement devant l’interprétation d’une partie de la formule élaborée par la H.C. elle-même: l’exigence de s’abstenir de tout acte contraire aux bons soins qui s’imposent dans le commerce social.142 La H.C. traita ici sa propre formule entièrement comme un texte légal. (Texte ajoutée) Très prudemment la H.C. continue dans cette voie. C’est ainsi qu’elle a donné dans son arrêt du 25 février 1932 (N. J. 1932, 301, W. 12405) traitant de la saisie-arrêt, une interprétation de celui de 1929 relatif à cette mesure, cité ci-dessus page 65. Ce procédé peut contribuer au développement par la jurisprudence de la sécurité du droit. Celle-ci serait certainement favorisée si le juge indiquait plus ouvertement dans quelles conditions et pagina-123pour quels motifs, il entend suivre la H.C. et notamment s’il prenait l’habitude d’exprimer clairement en quoi consiste l’infraction à la bonne foi ou aux soins qui s’imposent. De cette façon, la jurisprudence fournirait, dans le cadre d’une formule, une directive, sinon fixe, au moins assez sûre, tant pour les intéressés que pour la juridiction en général.143

339

   Verklaarbaar is deze tegenstelling tussen oorspronkelijken opzet en wat er in de praktijk van terechtkwam alleszins. We hoeven daarvoor niet eens een beroep te doen op de algemeen menselijke neiging tot navolging of op de behoefte, die we allemaal hebben om aan te leunen tegen het oordeel van anderen. De oorzaak kan dichter bij worden pagina-117aangewezen. Een proces kost tijd en geld. Wie begint het als hij van tevoren weet te zullen verliezen? Weet men eenmaal hoe de rechter over een zaak oordeelt, dan aanvaardt men die mening als recht. Voor de advocaat, aan wie gevraagd wordt wat recht is, ligt het antwoord in wat de rechter waarschijnlijk zal beslissen. En de rechter? Zijn houding ondergaat de invloed van het systeem van Hoger beroep en cassatie. Niet licht zal hij een uitspraak geven, waarvan hij weet, dat deze waarschijnlijk in Hogere instantie wordt vernietigd. Het is niet in de eerste plaats ijdelheid of vrees voor afbraak van zijn werk, die maakt dat hij zich richt naar de H.R. het is vooral de overweging, dat hij, door anders te doen, partijen nodeloos op kosten jaagt. De rechter voelt zich aldus ook geroepen de rechtszekerheid te handhaven. Daarover straks meer. Wij moeten eerst nog stilstaan bij een principiële vraag.

339

   Ce contraste entre le plan primitif et ses résultats finaux dans la pratique s’explique facilement. Il n’est même pas besoin d’en appeler à l’inclination si humaine pour l’imitation, ou au besoin que nous éprouvons tous de s’appuyer à l’opinion d’autrui; sa cause est plus évidente encore. Un procès coûte de l’argent et du temps; qui va l’intenter lorsqu’il sait d’avance qu’il doit le perdre? Une fois que l’on connaît l’opinion du juge sur une question quelconque, on l’accepte comme du droit. Pour l’avocat, la réponse aux questions de droit se trouve dans la décision probable du juge. Et pour le juge? Son attitude subit l’influence du système de l’appel et de la cassation. Il ne rendra pas aisément une sentence dont il prévoit l’annulation probable dans une instance supérieure. Ce n’est pas en premier lieu de la vanité, la peur de voir son travail anéanti, qui l’amène à s’aligner sur la H.C.; c’est surtout pour le motif qu’en agissant autrement, il mettrait nécessairement les parties en frais. Il se croit appelé, lui aussi, à maintenir la sécurité du droit. Nous reviendrons ci-dessous sur cette question. Un autre problème retient maintenant notre attention. Le voici.

340

   Het is deze vraag. Het mag waar zijn, dat hierboven inderdaad verklaard werd, waarom de rechter gezag toekent aan de uitspraken van de H.R., evenals de balie en de jurist in het algemeen gezag toekennen aan de rechtspraak in haar geheel. Doch de vraag is of dit ook gerechtvaardigd is. Is er als we de rechtspraak gezag toekennen niet weer sprake van een verwarring van causale verklaring en juridisch behoren? Moeten we het verschijnsel, hoe belangrijk ook vanuit sociologisch oogpunt, niet volkomen buiten beschouwing laten, indien we de factoren opsommen, waarnaar de rechter behoort te oordelen? Rechtspraak is toch geen rechtsbron? Daar blijft het toch bij? pagina-118

340

   S’il est vrai qu’on explique ainsi le fait que le juge reconnaît de l’autorité aux arrêts de la H.C, comme le font le barreau et les juristes en général pour l’ensemble de la jurisprudence, ce respect est-il justifié? N’est-ce pas confondre, de nouveau, l’explication selon la loi de causalité et ce qui convient juridiquement, que d’attribuer cette autorité à la jurisprudence? Ne faut-il pas ignorer totalement ce phénomène — quelle que soit son importance sociologique — lorsque nous énumérons les facteurs d’après lesquels le juge doit prononcer?La jurisprudence n’est pas une source de droit, n’est-ce pas? Nous nous en tenons là, bien entendu?

341

   Wie deze vraag stelt, gaat uit van de gedachte, dat in de wet de beslissing van ieder geval ligt opgesloten en dat de rechter deze daaruit met volkomen nauwkeurigheid kan afleiden. Hij stelt dan tegenover de conclusie uit de praktijk de conclusie die in het verleden op basis van een klaarblijkelijk foutieve redenering werd getrokken, en het spreekt vanzelf, dat de praktijk hier voorrang heeft. Al hetgeen we tot nu toe schreven is, dunkt mij, voldoende om aan te tonen, dat de verhoudingen niet zo zijn, dat de rechter bij de beslissing slechts een logische deductie uit een regel met vaststaande inhoud verricht, maar dat de rechter een besluit neemt na kennisneming van een reeks van gegevens, van voor en tegen.153

341

   A poser ainsi le problème, on part de la conception d’après pagina-124laquelle la loi implique la décision pour toute hypothèse et d’après laquelle le juge est à même de l’en déduire avec une parfaite précision. On oppose alors à la conclusion ainsi trouvée celle qu’un juge antérieur a tirée par voie d’un raisonnement manifestement erroné et il va sans dire qu’il faut opter pour la première et non pas pour l’autre. Tous nos développements précédents me semble-t-il, suffisent, à démontrer que tel n’est pas l’état des choses, que ce n’est pas la seule déduction logique d’une règle à contenu acquis, qui constitue l’activité du juge, mais qu’il prend une décision, à l’issue d’un examen de toute une série de données, du pour et du contre.144

342

   We stelden dat de wet mede gezien moet worden als het met gezag fixeren van een formule ter beheersing van het rechtsleven. Dat leven wordt gevormd door het geheel van normen, zoals het pagina-118zich in de maatschappij vertoont. Bedenken we dan, dat in een bepaalde tijd een ander gezag als dat van de wetgever op dat leven invloed krijgt en feitelijk meebepaalt, wat als recht wordt erkend, dan hebben wij ons ook voor dat gezag te buigen en de regels, die daarin liggen opgesloten, als recht te erkennen. Wij hebben dan slechts de plicht de verhoudingen tussen dit gezag en dat van de wetgever aan te wijzen en te onderzoeken wanneer en in hoeverre het moet worden geëerbiedigd. We kunnen proberen het terug te dringen als het zich te breed maakt, doch het gezag ontkennen mogen we niet.

342

   Il faut aussi nous le répétons, voir la loi, comme une fixation, par l’autorité d’une formule destinée à régir la vie juridique. C’est le jeu de toutes les normes, telles qu’elles se manifestent dans la société, qui forme cette vie. A admettre que souvent une autorité autre que celle du législateur va influer sur cette vie en ce que celle-ci détermine réellement aussi ce qui doit être reconnu comme droit, il faut s’incliner également devant cette autorité et accepter, comme du droit, les règles qu’elle implique. A nous la tâche d’indiquer les rapports entre cette autorité et celle du législateur et de rechercher dans quelles conditions celle-là doit être respectée et de la repousser si possible lorsqu’elle transgresse ses limites. Mais il est inadmissible de nier cette autorité.

343

   In het recht hebben we niet eenvoudig te accepteren en te beschrijven, wat gebeurt. We moeten ieder verschijnsel in het verband van het geheel plaatsen: ons afvragen of het zich verdraagt met andere verschijnselen en ernaar streven het daarmee zo goed mogelijk in overeenstemming te brengen. Tenslotte moeten we ieder verschijnsel toetsen aan de drang tot gerechtigheid, die het geheel beheerst. Tegelijkertijd mogen we het historisch gebeuren niet ter zijde stellen en het als voor het recht onbelangrijk negeren, omdat het niet zou passen bij de voorstelling, die wij hebben over hetgeen zou behoren. Voor de rechtswetenschap is, anders dan voor de sociologie, de beschrijving van wat feitelijk gebeurt nooit een afdoende antwoord op de vraag, wat als recht geldt. Aan de andere kant kan wat wetenschappelijk moet worden erkend, nooit worden bepaald zonder rekening te pagina-119houden met wat de feiten leren. De erkenning van de rechtspraak als gezaghebbend wordt ons opgedrongen door de feiten. Het gezag van rechtspraak is ten slotte van geen anderen aard dan die van het gezag van de wet. Ook deze berust op een historisch gebeuren. Aan ons de taak, dat gezag te ontleden en nader te bepalen.

343

   Dans le droit, il ne faut pas se borner simplement à l’acceptation et à la description de ce qui se passe en réalité. Il faut replacer tout phénomène dans \’ensemble du droit, se demander s’il s’accorde avec d’autres phénomènes, et, tout en recherchant la concordance, le contrôler d’après les impulsions de cette justice qui domine l’ensemble. Cependant nous ne pouvons non plus écarter les phénomènes historiques, ni les ignorer — en leur refusant toute importance pour le droit — pour le seul motif qu’ils seraient incompatibles avec notre conception de „ce qui convient”. A la différence de la sociologie, la description de ce qui se produit en réalité ne tranche jamais, dans la science juridique, d’une façon péremptoire, la question: „qu’est-ce-qu’il faut reconnaître comme droit?” Mais inversement, on ne peut pas déterminer le droit sans tenir compte de ce que nous apprennent les faits. Ce sont les faits qui nous pagina-125forcent à reconnaître l’autorité de la jurisprudence; finalement cette autorité n’est pas d’une nature autre que celle de la loi, qui, elle aussi, repose sur un phénomène historique. Il nous incombe d’analyser cette autorité et de la préciser.

344

   Zegt men vervolgens, dat de rechtspraak in onze staatsinrichting toch geen rechtsbron is, dan antwoord ik, dat dit woord verwarring sticht. Daarom gebruikte ik het tot op heden niet.
   Het woord “bron” kan zowel het materiaal betekenen, waaruit een bepaald recht historisch is te kennen (het Romeinse recht kennen wij uit de codificatie van Justinianus, doch ook uit de instituten van Gajus en uit andere geschriften, zoals inscripties enz.) als ook de aan een bepaalde rechtsorde voorafgaande regelingen, waaruit deze historisch voortvloeide (het Romeinse en het Franse verbintenissenrecht zijn bron van het onze). Het woord kan verder worden gebruikt in de zin van het gezag, dat het recht bepaalt. In die zin zou thans volgens de betreffende redenering alleen de wet rechtsbron zijn. Voor Engels recht zou ook de rechtspraak bron zijn, voor het onze niet. pagina-119.

344

   Si l’on objecte que, dans notre organisation constitutionnelle, la jurisprudence n’est pas une source de droit, je réponds que ce terme prête à confusion. C’est pourquoi j’en ai évité l’emploi jusqu’ici.
   Le terme „source” peut signifier aussi bien les matériaux à l’aide desquels on peut connaître un droit, (nous connaissons le droit romain par la codification de Justinien, mais aussi par les institutions de Gaius, par d’autres écrits, des inscriptions, etc.) que les réglementations antérieures à un certain ordre juridique, dont découlait historiquement ce dernier. (Le droit des obligations, tant romain que français, est une source du nôtre). On peut entendre enfin par ce terme l’autorité qui détermine le droit; dans ce sens, la loi seule serait maintenant source de droit. Pour le droit anglais — et non pas pour le nôtre — ce serait encore la jurisprudence.

345

I   dien men daarmee wil zeggen, dat aan de wetgever het hoogste gezag voor ons recht toekomt, dan zal niemand dat tegenspreken. Maar het is onjuist uit het hoogste gezag te concluderen dat het gaat om het enige gezag. Het gezag van de rechter is van andere aard en van lagere rang dan dat van de wetgever. Toch is het een gezag dat bestaat. Er is geen wettelijke uitspraak op het gebied van het privaatrecht die niet door de rechtelijke machine heen moet om tot recht in werkelijkheid te worden. Het mag overdreven zijn als een Amerikaanse schrijver154 zegt, dat de wet is overgeleverd aan de genade van de rechtspraak, maar de uitspraak doet het zelfstandig gezag van de rechter goed uitkomen. Er is gradatie van gezag. Rechtsvinding is vaststelling van concreet recht op grond van als gezaghebbend erkende gegevens. Daartoe behoort ook de rechtspraak.

345

   Si l’on veut dire par cela qu’il revient au législateur l’autorité suprême pour notre droit, personne ne le contredira. Mais c’est une erreur d’en conclure qu’elle est la seule autorité. L’autorité du juge est d’une nature autre que celle du législateur, elle est aussi d’un rang inférieur; elle existe néanmoins. Aucune disposition légale en matière civile ne peut être réalisée sans passer par la machine judiciaire. Le mot de l’auteur américain 145 “the law is at the mercy of the courts”, peut être exagéré, cependant cette sentence fait valoir l’indépendance de l’autorité du juge. Il existe des degrés d’autorité. La recherche du droit consiste à fixer le droit concret en vertu de données dont l’autorité est admise. La jurisprudence est une de ces données.

346

   Duidelijk komt dat uit als men erop let, hoe de bekende Franse hoogleraar Gény155 over onze vraag oordeelt. Hij stelt voorop, dat op grond van het geheel van de Franse staatsinrichting de rechtspraak geen bron van recht is en handhaaft deze uitspraak met overtuiging tegen zijn bestrijders. Dan komen er echter toch reserves en is er toch erkenning van de bepagina-120tekenis van de rechtspraak. Gény’s conclusie luidt dat het precedent niet alleen moreel en praktisch overwicht heeft, maar de rechter in zijn oordeelsvorming confronteert met een overtuigingskracht die analoog is aan die, die het vroegere Franse recht toeschreef aan het Romeinse recht (raison écrite). De rechter mag bij aanwezigheid van vaste jurisprudentie eigen onderzoek achterwege laten, want er is dan sprake van een kracht van argumenten (puissance sérieuse) die de onzekerheden en grillen van de subjectieve rede in toom kan houden en ook tot op zekere hoogte moet houden.156 Als we van Gény de rechtspraak moeten volgen, wat voor zin heeft het dan nog te zeggen, dat rechtspraak geen rechtsbron is?

346

   Cette idée ressort nettement lorsqu’on étudie l’opinion qu’a exprimée sur notre problème Geny, le professeur français bien connu.146 Il pose d’abord le principe selon lequel, en vertu de toute notre organisation constitutionnelle, la jurisprudence n’est pas une source de droit et c’est avec une ferme conviction qu’il maintient pagina-126cette opinion à l’encontre de ses adversaires. Suivent les réserves, la reconnaissance de l’importance de la jurisprudence et la conclusion selon laquelle le précédent a non seulement „un ascendant moral et pratique”, mais encore „s’impose au juge avec une force de conviction analogue à la force de la raison écrite, que connaissait notre ancien droit”. En présence d’une jurisprudence constante, le juge peut s’abstenir d’effectuer lui-même la recherche; il existe „une puissance sérieuse qui peut et dans une certaine mesure doit tenir en échec les incertitudes ou les caprices de la raison subjective”.147 Si nous sommes obligés de suivre la jurisprudence, comment pouvons nous dire qu’elle ne constitue pas une source de droit?

347

Art. 1 van het Zwitserse wetboek is hier ook van belang. In dit wetboek wordt het gezag van de jurisprudentie erkend. Als de rechter bij leemten in de wet zelf recht zoekt, dan moet hij daarbij de geldende leer en traditie (bewährter Lehre und Uebelieferung) volgen. De Franse tekst zegt dat de rechter zich laat zich inspireren door oplossingen die volgens de leer en de jurisprudentie passend zijn. (Il s’inspire des solutions consacrées par la doctrine et la jurisprudence). Het gezag is zeer beperkt en het “volgen” of “zich laten inspireren” drukt slechts een geringe autoriteit uit. Niettemin is het opvallend, dat de codificatie zelf de jurisprudentie als autoriteit noemt. pagina-120

347

   A ce propos, l’article 1er du Code Civil Suisse mérite aussi notre attention; on reconnaît ici l’autorité de la jurisprudence. Lorsque le juge, qui se trouve devant des lacunes de la loi, cherche lui-même le droit, il doit: „bewährter Lehre und Ueberlieferung-folgen”. Le texte français dit: „Il s’inspire des solutions consacrées par la doctrine et la jurisprudence”. L’autorité est très restreinte, comme le prouvent les termes „folgen” et „s’inspirer de”; cependant il est curieux de voir la codification elle-même citer la jurisprudence comme une autorité.

348

   We moeten dat gezag nu nader te bepalen.
   Allereerst, aan wat komt het toe? Van gebondenheid in de zin van strikte onderwerping aan iedere uitspraak kan geen sprake zijn. We kennen gezag toe aan de beslissing van de rechter door deze op te vatten als erkenning van een regel. Immers alleen daarin ligt een autoriteit die verder strekt dan enkel het geval. Nu kan de rechtspraak deze autoriteit verkrijgen door herhaling, d.w.z. door een opeenvolging van een reeks uitspraken. Dan is het de traditie, waarvoor we ons buigen, de traditie die zich uit in een “constante”, een “vaststaande” jurisprudentie. Het kan ook zijn, dat gezag wordt toegekend aan een enkel arrest. Dat kan een gevolg zijn van de formulering van de uitspraak; — hoe algemener deze luidt, hoe meer zij is losgemaakt van de feiten van het geval, hoe verder zij draagt. Het kan ook een gevolg zijn van het sluitende betoog en van de nadruk, waarmee het is neergeschreven.

348

   Procédons maintenant à une détermination plus précise de cette autorité.
   D’abord à qui revient-elle? Il ne peut être question d’une force obligatoire dans le sens d’une sujétion stricte à toute sentence. Nous attribuons de l’autorité à la décision judiciaire en tant que reconnaissance d’une
règle. En effet, c’est uniquement par la règle que cette autorité joue en dehors du cas concret; la jurisprudence peut l’obtenir par la répétition, par une suite de sentences. Alors nous nous inclinons devant la tradition, une tradition qui se manifeste par une jurisprudence „constante, „bien établie”. Il arrive aussi que cette autorité est attribuée à un seul arrêt, soit en raison de la formule de la sentence — plus celle-ci est conçue eu des termes généraux et plus elle est détachée des faits de l’espèce, plus étendue est sa portée — soit à cause de la pertinence de raisonnement, soit pagina-127pour l’insistance avec laquelle le juge s’est exprimé.

349

Wij onderscheiden gelegenheidsarresten, beslissingen waarin de samenhang met het geval nog groot is, en standaardarresten, die naar de bedoeling van de H.R. klaarblijkelijk de strekking hebben een bepaalde opvatting uit te dragen. Als zodanig kunnen b.v. genoemd worden het al meer geciteerde arrest over de onrechtmatige daad, ook dat over de vraag of verplichtingen die men op zich heeft genomen ten aanzien van een bepaald goed op een ander overgaan als die dat goed verwerft.157 Beide pagina-121hebben ook daardoor dat karakter, omdat ze met de bestaande jurisprudentie braken. De tegenspraak maakt de nieuwe in het arrest gelegen regel bewust. Het kan ook zijn, dat niet één arrest, maar enkele tezamen, die elkaar aanvullen, een regel of een samenstel van regels formuleren, dat als gezaghebbend wordt erkend en nagevolgd. De reeks arresten van de H.R. over de goede trouw en de daaruit voortvloeiende uitbreiding van de contractuele verplichtingen ten opzichte van de woorden van de overeenkomst kunnen als voorbeeld hiervan worden genoemd.158

349

Nous distinguons les arrêts d’espèce, décisions attachées en grande partie au cas concret, et les arrêts de principe qui, d’après l’intention manifeste de la H. C. elle-même, tendent à faire connaître une opinion déterminée. A ce titre on peut citer l’arrêt sur l’acte illicite, déjà mentionné et celui sur l’art. 1354 C.c.n.;148ceux-ci ont d’autant plus le caractère d’ arrêts de principe qu’ils rompent avec la jurisprudence de leur époque. C’est la contradiction qui inculque à notre conscience la nouvelle règle que l’arrêt contient. Il se peut également que non pas un seul arrêt mais qu’un ensemble d’arrêts, se complétant l’un l’autre, formulent une règle, ou un complexe de règles, qui font autorité et qui sont reconnues et observées comme telles. On peut citer à ce titre la série d’arrêts de la H. C. sur la notion de bonne foi dans l’art. 1374 C.c.n. et l’extension des obligations contractuelles au delà des limites de la convention, qui en découle.149

350

   Wij noemden alleen arresten van de H.R., het kan ook zijn, dat beslissingen van hoven en rechtbanken gezag veroveren. Dit gezag is echter uiteraard minder. Het lijkt enerzijds op het gezag van de wetenschap, anderzijds op dat van de feitelijk in de samenleving gevolgde handelwijzen. Hierover meer in volgende hoofdstukken.159
   In welke gevallen heeft nu de uitspraak gezag? Kunnen wij dat nog nader bepalen; hoever reikt het gezag in vergelijking met de andere gegevens? pagina-121Onvoorwaardelijk is het zeker niet. Er bestaat het gevaar, dat onze rechtspraak zich te veel voor de H.R. buigt. Er zit gemakzucht in dat aanvaarden van rechtspraak. En ook in de theorie wordt m. i. dat gezag een enkele maal te hoog gesteld. Ook het gezag van de rechtspraak zal soms moeten wijken, als het tot niet te aanvaarden resultaten leidt. Het “breken” van een jurisprudentie bewijst het. Hier ligt het grote verschil met het Engelse stelsel. In Engeland staat de rechter tegenover een precedent als tegenover een wettekst. Bij ons is het gezag anders. Het is ook in Engeland mogelijk, dat door langzame verschuiving — het ene geval is haast nooit geheel gelijk aan het andere — de rechtspraak zich wijzigt, doch het is ondenkbaar, dat de rechter openlijk verwerpt wat hij tevoren verkondigde. Bij ons kan dit en geschiedt het.

350

   Nous n’avons mentionné que des arrêts de la H. C.; il arrive aussi que des décisions de cours d’appel ou de tribunaux prennent de l’autorité. Cependant, par la force des choses, celle-ci est plus réduite. Nous approchons ici, d’une part l’autorité de la doctrine, d’autre part celle de la pratique dans la vie en société. D’autres chapitres seront consacrés à ce problème.150
   Dans quelles conditions la décision judiciaire fait-elle autorité? Peut-elle être déterminée plus précisément? Quelle est sa portée par rapport aux autres données dont se sert la découverte du droit? Cette autorité n’est certainement pas inconditionnelle. Il y a lieu de craindre que nos juges n’exagèrent le respect de la H. C. Il y a un élément de moindre effort dans cette acceptation de la jurisprudence. La doctrine aussi risque parfois de surestimer l’autorité de la jurisprudence; de temps à autre celle-ci devra reculer lorsqu’elle mène à des résultats inacceptables. Le „revirement” le prouve. C’est ici surtout que notre système diffère du système anglo-saxon. En Angleterre le précédent vaut pour le juge comme une loi; toute autre est l’autorité du précédent chez nous. Même
pagina-128en Angleterre il se peut que la jurisprudence change à la suite d’un glissement insensible — un cas n’est presque jamais entièrement pareil à l’autre — mais il est impensable qu’un juge rejette ouvertement ce qu’il a prêché autrefois. Chez nous c’est possible, cela arrive aussi.

351

   Wij moeten dus nog wat dieper ingaan op de vraag, wanneer we gezag aan de rechtspraak, met name aan die van de H.R., hebben toe te schrijven.
   Het is kort gezegd overal, waar rechtszekerheid van groter belang is dan de inhoud van het recht zelf. Recht is ordening en het komt er dikwijls meer op aan, dàt er orde is dan hoè zij wordt verkregen. pagina-122Het is volkomen onverschillig of de mensen rechts of links houden, doch het is van groot belang, dat zij allen hetzelfde doen. De berekenbaarheid van het recht is een belang, dat in het maatschappelijk leven zwaar telt. Het was een van de doelstellingen van de codificatie en het dat evenzeer van de Engelse precedenten-leer. Het was de wens naar die zekerheid, die Blackstone tot zijn beroemde uitspraak bracht over de grondslag van de precedentenleer, namelijk dat deze noodzakelijk is om: “de weegschaal van het recht standvastig in balans te houden en niet met iedere nieuwe rechterlijke opvatting in beweging te brengen”160

351

   Il faut donc examiner les cas où il faut attribuer de l’autorité à la jurisprudence et aux arrêts de la H. C. en particulier.
   En peu de mots: toujours, lorsque la sécurité du droit prime le contenu du droit même. De droit est un ordre, souvent l’existence même de l’ordre importe plus que la façon dont on l’a obtenu. Il est parfaitement égal que les gens tiennent leur droite ou leur gauche, pourvu qu’ils fassent tous de même. Dans la vie sociale on demande toujours de nouveau que le droit soit sûrement prévisible; tel fut, entre autres, le but de la codification, il fut aussi celui de la théorie anglaise des précédents. Le désir d’atteindre cette sécurité a inspiré à Blackstone sa célèbre sentence — fondement de cette théorie — d’après laquelle il est nécessaire de “keep the scale of justice even and steady and not liable to waver with every new judge’s opinion”.
151

352

Dit belang van rechtszekerheid maakt dat ieder arrest van de H.R. belangrijk is voor rechtsvinding. Er zal altijd rekening mee moeten worden gehouden. Hier geldt hetzelfde, wat ik over de gegevens van interpretatie zei: het is slechts een afwegen. Ook de rechtspraak is nooit zonder betekenis, maar evenmin op zichzelf beslissend. We kunnen wel stellen, dat de rechtszekerheid juist daar zwaar weegt waar onze overtuiging omtrent wat behoort, d.w.z. ons zedelijk oordeel, niet meespreekt in de beslissing, bijvoorbeeld bij vragen van bevoegdheid en vorm. Het pagina-122is bij de vraag van bevoegdheid noodzakelijk dat vaststaat, welke rechter bevoegd is, maar het maakt voor het zedelijk oordeel niet uit of dat nu de ene of de andere rechter is. Uitspraken van de H.R. daarover hoort men onvoorwaardelijk te volgen.161 Dit geldt ook voor de beslissingen over vragen van vorm: d.w.z. of een zaak bij dagvaarding of verzoekschrift moet worden aanhangig gemaakt, of getuigen al dan niet onder ede moeten worden gehoord en zo meer.

352

C’est cet élément de sécurité du droit qui donne à chaque arrêt de la H. C. une valeur pour la découverte du droit. Il faudra toujours tenir compte de ces arrêts. La même directive que j’ai établie à l’égard des données pour l’interprétation vaudra ici; il s’agit de peser le pour et le contre: la jurisprudence n’est jamais sans valeur, elle n’est pas, non plus décisive, en soi. Il faut admettre que la sécurité du droit est prépondérante dans les cas où notre conception de „ce qui convient”, notre jugement moral, reste étranger à la décision. Le juge compétent doit nécessairement être indiqué d’une façon constante, mais cette indication est moralement indifférente. Des décisions de la H. C. à cet égard doivent être suivies inconditionnellement. 152Il en est de même pour les questions de formes: celles de savoir si une action doit être introduite par assignation ou par requête, si des témoins doivent prêter serment, etc.

353

   Naast deze zaken van gering gewicht staan die van meer ingrijpend belang. Het kan zijn, dat door rechtspraak een regel is ontstaan, die van zo grote betekenis is, dat hij alleen door de wetgevende macht kan worden veranderd. Dat is bijvoorbeeld het geval indien die regel een vraag betreft, die de publieke opinie sterk bezighoudt en een scheiding doet ontstaan tussen grote groepen van ons volk. Ik ken op dit moment hiervan slechts één voorbeeld in Nederland. Het is het gezag van de rechtspraak162, dat de leer vestigde dat bekentenis en verstek bij echtscheiding, zonder nader bewijs tot toewijzing van de vordering leiden. Daarmee is langs indirecte weg de echtscheiding bij onderlinge toestemming ingevoerd. Verandering van die regel grijpt pagina-123diep in en raakt aan vragen, waarover zo’n sterk verschil van mening bestaat, dat slechts het hoogste gezag, de wetgever, waarin de verschillende stromingen in het land in één bedding samenvloeien zo’n verandering mag doorvoeren.

353

   A côté de ces matières, d’une importance assez réduite il y en a d’autres plus lourdes de conséquences. Il arrive que la jurisprudence pagina-129crée une règle d’une importance telle que seul le législateur peut la modifier. Il en est ainsi lorsque cette règle est relative à une question à laquelle l’opinion publique s’intéresse vivement, une question qui divise la nation en des camps nettement opposés. Je n’en connais chez nous qu’un seul exemple. C’est celui de l’autorité de la jurisprudence153 qui a établi la théorie d’après laquelle, en matière de divorce, l’aveu et le défaut entraînent la condamnation sans aucune autre administration de preuves, et qui a introduit indirectement le divorce par consentement mutuel. Un changement de cette règle constituerait une mesure trop radicale; il toucherait à des questions tellement délicates et tellement controversées que seul le législateur, qui est appelé à réunir les divers courants comme un fleuve rassemble les eaux de ses divers affluents pourrait l’entreprendre.

354

   Al is hiermee al aangegeven, hoezeer de rechtspraak een factor van betekenis bij de rechtsvinding kan zijn —het allerbelangrijkste is daarmee nog niet genoemd. Dat speelt wanneer er in vertrouwen op de rechtspraak, d.w.z. op de rechtsregels die in de rechtspraak zijn uitgesproken en gevormd, belangrijke maatschappelijke instellingen zijn gebouwd en daarmee bepaalde verhoudingen van wijde omvang geregeld zijn. Er wordt dan een beroep gedaan op de jurisprudentie als grondslag van en in verband met het feitelijk handelen in de samenleving. Duitse schrijvers zoals Gierke163 noemen het gezag van de rechtspraak, dat van het ‘Gerichtsgebrauch’. In het geval van een omvangrijke maatschappelijke doorwerking van rechtspraak zou men in lijn daarmee kunnen spreken van gewoonterecht.
   Slechts één voorbeeld. Nergens verklaart de wet uitdrukkelijk, pagina-123dat het mogelijk is een stichting in het leven te roepen. Sommigen betwijfelden het.

354

   Tout cela indique déjà à quel point la jurisprudence peut présenter de l’intérêt pour la découverte du droit; il nous reste maintenant à mentionner son effet de loin le plus considérable. Cet effet se produit lorsque les intéressés, confiants dans la jurisprudence, dans la règle qu’elle a édictée comme règle de droit pour la vie en société, ont établi de toutes pièces des institutions, et ont réglé certains rapports de vaste portée. Dans ces cas, on n’en appelle pas à la jurisprudence en soi, mais à la jurisprudence comme fondement des actes matériels de la vie sociale, à la jurisprudence dans ses rapports avec ces actes. Des auteurs allemands.tel Gierke 154ont qualifié de „Gerichtsgebrauch” l’autorité des décisions dont nous avons traité ci-dessus; dans les cas que nous venons d’indiquer, la jurisprudence fait partie du droit coutumier.
   Nous citons un seul exemple. Nulle part la loi ne déclare expressément qu’on peut créer une fondation; d’aucuns doutaient de cette possibilité;

355

Niettemin heeft de H.R. deze mogelijkheid steeds gehandhaafd. In vertrouwen daarop zijn en worden er talrijke stichtingen opgericht. Het zou het scheppen van een toestand van wanorde worden, indien de rechtspraak daarop terugkwam. Alle na 1838 opgerichte stichtingen zouden rechtsgeldigheid missen en voor al de vermogens, die zij bezitten, zou een eigenaar moeten worden aangewezen. Dat zal zeker niet eenvoudig zijn. Bovendien zouden alle handelingen die door de bestuurders zijn verricht betwist worden. Geen rechter geeft zulk een uitspraak en vernielt op die manier, door een reactie op zijn eigen leer, wat gehele geslachten in vertrouwen op die leer hebben opgebouwd. Geen wonder, dat de advocaat generaal Ledeboer, verklaarde, toen opnieuw gepoogd werd van de H.R. een beslissing in andere zin te verkrijgen:

De leer van de H.R. kan als geldend recht worden beschouwd en de continuïteit van de rechtspraak in een materie als deze is van zodanig overwegend belang, dat ik reeds daarom het eerste middel onaannemelijk acht.164,165pagina 124

355

cependant la H. C. l’admet constamment. Confiant en cette jurisprudence, on a établi de nombreuses fondations et l’on en établit toujours. Ce serait provoquer un désordre général que de revenir sur une telle jurisprudence. Toutes les fondations, érigées depuis 1838, seraient nulles, il faudrait désigner des propriétaires pour tous leurs patrimoines — ce qui serait assez compliqué — pagina-130 tous les actes accomplis par leurs administrateurs pourraient être contestés. Aucun juge ne rend une telle sentence et détruit ainsi — par une réaction contre sa propre théorie — ce que toute une série de générations a construit en comptant sur cette théorie. On comprend donc que l’Avocat-Général Ledeboer ait déclaré, lors d’une tentative pour obtenir de la H. C. une décision dérogatoire:

La théorie de la H. C. est à considérer comme du droit valable et la continuité de la jurisprudence dans une matière comme la présente est d’une telle prépondérance que, pour ce seul motif déjà, je juge le premier moyen inacceptable. 155156

356

   Ongemerkt zijn wij zo van het gezag van de rechtspraak gekomen bij het gezag van het feitelijk handelen van de aan het recht onderworpen personen en het daarin erkende recht — dat wat men meestal gewoonterecht noemt. Het ene hangt nauw met het andere samen. Wij houden de verdere uitwerking van dit punt aan tot een volgende paragraaf.
   Hier nog één opmerking. Het beroep op de rechtspraak is één van de gegevens bij de rechtsvinding. Het wordt naast andere gegevens gebruikt. Maar het kan ook gegevens afsnijden, doordat het beroep op de traditie een historische interpretatie impliceert. Immers historische interpretatie en rechtspraak zijn van dezelfde aard: in beide wordt aansluiting bij het voorafgaande bepleit, enkel en alleen omdat het het bestaande is. Een beroep op de traditie tegenover een vaste rechtspraak is daarom problematisch.

356

   C’est ainsi que nous sommes passés insensiblement de l’autorité de la jurisprudence à celle qu’il faut attribuer aux actes matériels des sujets de droit et au droit que ceux-ci reconnaissent par ces actes, droit qu’on appelle généralement „les usages”. Ces deux espèces d’autorité montrent une forte cohésion. C’est un point dont nous traiterons dans un autre paragraphe.
   Une seule remarque encore: l’appel à la jurisprudence est l’une des données à la disposition de la découverte du droit; on s’en sert parmi d’autres données. Cependant cet appel peut s’entre-croiser avec un autre; celui de la tradition, l’appel à l’interprétation historique. En effet les deux appels sont de même nature en ce qu’ils sont en faveur tous les deux, de la continuation du précédent,
uniquement parce qu’il existe toujours. Devant une jurisprudence constante, un appel isolé à la tradition n’a pas de valeur.

357

Wie een bestaande rechtspraak wil wijzigen kan, indien ook àndere gegevens hem steun bieden, zich op een oude traditie beroepen, waarvan de rechtspraak ten onrechte afweek, maar een bestrijding van de jurisprudentie op grond van enkel en alleen de geschiedenis heeft geen zin. Waarom zou men, àls men eenmaal afgeweken is van een bepaalde pagina-124lijn, deze terugbuigen? Toch niet alleen omdàt men afgeweken is? Ook de nieuwste geschiedenis is geschiedenis, men vergeet dat te vaak. De aard van de rechtspraak brengt met zich mee dat terwijl de wet onveranderd blijft de regel geschiedenis maakt. Terecht werd daarom door de rechtbank te ’s-Gravenhage166 de stelling verworpen, dat een verhuurder van een winkel voorrecht zou hebben op de winkelvoorraad, toen die stelling, in strijd met een vaststaande jurisprudentie, alleen werd verdedigd met een beroep op de geschiedenis voorafgaande aan de Franse Code.167

357

En présence d’autres données qu’on peut invoquer à l’appui d’une modification de la jurisprudence, l’appel à une vieille tradition est certainement admis; une simple contestation de la jurisprudence pour des motifs historiques est inutile Une fois qu’on s’est écarté d’une certaine ligne, pourquoi revenir en arrière, uniquement parce qu’on s’en est écarté? Même l’histoire la plus récente est de l’histoire, on ne pagina-131l’oublie que trop souvent: tant que la loi reste inchangée, l’histoire d’une règle juridique se lit dans la jurisprudence. C’est pourquoi le tribunal civil de la Haye157 rejeta, à juste titre, la thèse selon laquelle le privilège du bailleur grève aussi les marchandises en magasin, lorsqu’on la défendit — contrairement à une jurisprudence bien établie — par un appel à l’histoire d’avant le Code Napoléon.158

358

§ 20 Het gezag van de wetenschap.

   Art. 1 van het Zwitserse Wetboek stelt (zie blok 347) in de Franse tekst, oplossingen krachtens jurisprudentie op één lijn met oplossingen die zich baseren op de doctrine pagina-125, de Duitse spreekt van geldende leer (bewährte Lehre) en ook Portalis noemde op de al eerder geciteerde plek (blok 335), naast de onafgebroken reeks van gelijke beslissingen, de algemeen geldende opvatting (opnion reçue) als bron. Voor ons rijst in dit verband de vraag of wij ook aan de wetenschap gezag moeten toekennen?168

358

§ 20 L’autorité de la doctrine.

   Le texte français de l’article premier du Code civil suisse met sur le même plan les solutions consacrées par la jurisprudence et la doctrine” (dans le texte Allemand: „bewährte Lehre”) et même Portalis citait „l’opinion reçuee” comme source à côté de la suite ininterrompue de décisions semblables (voir page 121). Il se pose donc la question: faut-il aussi attribuer de l’autorité à la doctrine?159

359

   Een ontkennend antwoord lijkt voor de hand te liggen. Immers de wetenschap streeft naar kennis van het recht en wil vaststellen wat recht is. Hoe kan deze vaststelling dan weer als recht gelden? Toch is de zaak niet zo eenvoudig. Wetenschap — en wij bedoelen dat in algemene zin en niet alleen de rechtswetenschap — is nooit alleen reproductie, maar altijd tevens het maken van iets nieuws. Dat nieuwe kan wél of niet worden aanvaard door de vakgenoten van degene, die zijn stellingen voordraagt. Als iets aanvaard wordt, dan zegt men in de leerboeken, dat de wetenschap leert, dat iets zus of zo is. Wetenschap is dan niet langer de overtuiging van deze of gene, maar een maatschappelijk verschijnsel: een samenvoeging van de meningen van als autoriteit erkende wetenschappers in een bepaald tijdvak. De wetenschap krijgt op deze manier gezag doordat de massa bepaalde opvattingen overneemt en als onomstotelijk accepteert. Wie niet het talent of de tijd heeft om de uitspraken te controleren, neemt ze over.

359

   Une réponse négative semble s’imposer. En effet, la doctrine tend à connaître le droit, elle veut constater ce qui est de droit; comment cette constatation pourrait-elle, à son tour, valoir comme du droit? Pourtant, le problème n’est pas si simple. La science en général — et non pas seulement la science juridique — ne se borne jamais à une reproduction, elle comprend en même temps la création de choses nouvelles. Ces innovations sont acceptées ou ne le sont pas par les confrères de celui qui les soutient. En cas d’acceptation, les affirmations dans les manuels sont précédées de „la science nous apprend”, etc. La science a cessé d’être l’opinion d’un savant quelconque, elle est devenue un phénomène social: l’ensemble des opinions de ceux qui, à une certaine époque, sont reconnus comme des autorités scientifiques. La science prend de l’autorité en ce qu’elle est suivie par les masses qui l’acceptent comme irréfutable; elle est reprise par ceux qui ne disposent ni des moyens, ni du temps pour le contrôler.

360

   Bij de rechtswetenschap heeft dit een bijzondere betekenis. Niet pagina-125 voor zover de rechtswetenschap gericht is op het doen van uitspraken over de geschiedenis van het recht of over maatschappelijke samenhangen. Dan geldt voor haar, wat voor geschiedkundig of sociologisch onderzoek in het algemeen geldt. Met rechtswetenschap bedoelen we hier echter de rechtswetenschap in engere zin, die het bestaande recht beschrijft. Deze stelt met de samenvoeging van wettelijke voorschriften, wettelijke beslissingen en wat nog meer als stof verwerkt wordt, regels op, die vervolgens als recht worden voorgesteld. Evenals de wetgever spreekt wetenschap in abstracto en niet zoals de rechter in concreto. Maar de rechtswetenschap denkt zich die verhoudingen wel steeds meer geconcretiseerd en zoekt daarin een weg. Zo geeft de wetenschap een richtlijn aan, die de rechter in de veronderstelde gevallen moet volgen en poogt tot een nadere bepaling te komen van gevallen, die nog niet duidelijk zijn. Al de methoden, die wij in dit boek beschrijven, past de wetenschap hierbij toe.

360

   Pour la science juridique, ce fait a une signification particulière. Non pas pour autant qu’elle recherche des sentences historiques ou des rapports sociaux; à cet égard, elle est soumise aux mêmes règles pagina-132que la recherche historique ou sociologique. Mais par la science juridique, nous entendons ici celle qui décrit le droit actuel, la science juridique au sens étroit. Celle-ci élabore des règles par voie de synthèse des dispositions légales, des décisions judiciaires et des autres données dont elle pourrait se servir et elle présente ces règles comme du droit. Comme le législateur, elle se prononce in abstracto et non comme le juge, in concreto; cependant elle concrétise de plus en plus les rapports et essaye d’éclairer aussi son chemin. Elle indique les directives que le juge doit suivre dans certaines hypothèses, elle entreprend des essais de précision, là où la lumière des données est encore insuffisante.

361

Krachtens die methoden is de rechtswetenschappelijke beschrijving tegelijkertijd schepping. Het is verwerking van gegevens en aan de gegevens gebonpagina-126den. Maar in die verwerking zit het nieuwe. Het object van de rechtswetenschap is het van buiten gegeven recht en dit wijzigt zich door het wetenschappelijke werk. Zonder enige twijfel ondergaat het recht voortdurend de invloed van wetenschap. De rechter zoekt voorlichting bij de wetenschap. Wat de rechter als nieuw recht aan het systeem toevoegt, is meestal niet eigen vinding, maar toepassing van inzichten die in de wetenschap zijn voorbereid. De “heersende leer” is voor ieder, die het recht wil kennen, een factor van betekenis. Ieder juridisch boek houdt er rekening mee, of wij nu de term “leer” opvatten als doctrine en jurisprudentie tezamen of als het van de rechtspraak afwijkende onderling overeenstemmende inzicht van wetenschappelijke auteurs.

361

A cet effet, elle applique toutes les méthodes que nous exposons dans le présent ouvrage; c’est en vertu de ces méthodes que les descriptions qu’elle donne sont en même temps des créations. Elle travaille les données auxquelles elle est soumise il est vrai; mais ce travail est une conversion; c’est celle-ci qui contient l’élément nouveau. Son objet, le droit existant en dehors d’elle, change durant ce travail. Sans aucun doute le droit subit continuellement l’influence de la doctrine. Le juge lui demande des éclaircissements; ce qu’il ajoute au système comme du droit nouveau, n’est pas, le plus souvent, le produit de sa propre invention, mais le résultat d’un travail préparatoire de la doctrine. Pour qui veut connaître le droit, la „théorie dominante” est un facteur d’importance: tout ouvrage juridique en tient compte, soit que nous entendions par le terme „théorie” l’ensemble de la doctrine et de la jurisprudence, soit que nous employons ce terme par opposition à la jurisprudence, donc la théorie comme l’opinion commune des auteurs.

362

   In dit opzicht heeft de wetenschap stellig gezag. Niemand onttrekt zich daaraan. Wie het probeert, blijft als eigenwijs en eigengereid mens achter en neemt geen deel aan de algemene gedachtenontwikkeling Toch is dit niet, wat wij bedoelden, toen wij aan het begin van deze paragraaf de vraag naar het gezag van de wetenschap stelden. Daar bedoelden we niet: moet men met het gezag van de wetenschap rekening houden, maar moet men zich eraan onderwerpen? Meer in het bijzonder: mag de rechter, aan wie een geval ter beslissing is voorgelegd, die beslissing, zonder verder eigen onderzoek baseren op het wetenschappelijk resultaat en moet hij dit resultaat volgen, ook waar het hem persoonlijk niet juist voorkomt?

362

   Dans ce sens, la doctrine présente certainement de l’autorité. Personne ne s’y soustrait; s’il en est qui l’essayent quand-même, ils restent en marge de l’évolution des esprits comme des pédants arbitraires. Cependant ce n’est pas ainsi que nous voulions poser, au début de ce paragraphe, le problème de l’autorité de la doctrine. La question, telle était notre intention, n’est pas de savoir s’il faut tenir compte de cette autorité, mais plutôt s’il faut s’y soumettre? Serrons de plus près la question: le juge peut-il baser sa décision sur un résultat de la doctrine sans contrôler lui-même les données élaborées par celle-ci, et doit-il la suivre même au cas où ce résultat lui semble erroné? pagina-133

363

   Zo gesteld, moet het antwoord op die vraag ontkennend luiden. pagina-126 Ieder wetenschappelijk oordeel staat, juist omdat het wetenschappelijk is, aan de kritiek van later komende wetenschap bloot.169 Wetenschappelijk gezien, heeft geen enkele uitspraak onvoorwaardelijke autoriteit, hoe hoog men de wetenschapper die de uitspraak verdedigt ook aanslaat. Wetenschap is altijd kritisch en de rechter is krachtens het ambt tot wetenschappelijk onderzoek geroepen. De rechter kent het recht, zo is van oudsher het uitgangspunt (jus curia novit).

363

   A poser ainsi la question, il faudra répondre par la négative. C’est justement parce qu’il est scientifique que tout jugement scientifique est exposé à la critique de la science postérieure.160 Du point de vue scientifique, on ne peut attribuer à aucune sentence une autorité inconditionnelle, quelle que soit la valeur de celui qui la soutient. La science comporte toujours la critique. Et le juge est appelé, d’office, à la recherche scientifique. Jus curia novit.

364

   Maar geldt die verplichting tot een kritische houding niet ook tegenover de rechtspraak? Waar ligt dan het verschil? Het verschil ligt hierin: de rechtspraak kan een leer opleggen en de wetenschap niet. Wetgeving en rechtspraak hebben gezag, omdat zij macht hebben, terwijl de wetenschap alleen gezag heeft. Daardoor is het gezag van wetenschap anders van aard. De rechtswetenschap is voor degene, die recht zoekt, als een raadsvrouw, die men verstandig doet te raadplegen voor men zich op pagina-127onbekend terrein begeeft, maar niet, als een wetgever, die beveelt of als een hoogste rechter die door zijn beslissing ongedaan kan maken, wat is verricht. Het is de feitelijke macht van de rechter, zijn positie in het gemeenschapsleven als hoogste duider van recht, die zijn gezag anders maakt dan dat van degene, die voorlicht. Aan de wetenschap ontbreekt die positie.

364

   Cependant, envers la jurisprudence aussi, nous devons prendre une attitude critique; quelle est donc la différence? La voici: la jurisprudence peut imposer ses théories; la doctrine ne le peut pas. La législation et la jurisprudence ont de l’autorité, parce qu’elles disposent du pouvoir; comme la doctrine n’a pas ce pouvoir, son autorité est d’une nature différente. Elle se présente à ceux qui recherchent le droit comme une conseillère dont il serait prudent de prendre l’avis, avant de se rendre dans un domaine peu connu et non pas comme quelqu’un qui ordonne, tel le législateur, ou qui, par sa décision, peut annuler des actes accomplis, tel le juge suprême. C’est en raison de son pouvoir réel et de sa position d’interprète suprême du droit dans la vie sociale que l’autorité du juge diffère de celle d’un guide qui vous instruit.

365

   Het gezag van de wetenschap is van een andere aard dan dat van de rechtspraak. Het zich laten inspireren door oplossingen die volgens de leer passend zijn drukt de verhouding tussen wetenschap en rechtsvinding goed uit. Voor de verhouding tussen rechtspraak en rechtsvinding is de term “zich laten inspireren” te zwak. Er kan een plicht tot gehoorzamen bestaan tegenover de rechtspraak, die ten aanzien van de wetenschap ontbreekt. Het is namelijk volkomen onwetenschappelijk om een wetenschappelijk oordeel te volgen tegen de eigen overtuiging in.

365

   L’autorité de la doctrine sera donc toujours d’une nature autre que celle de la jurisprudence. Le terme de l’article 1er, cité ci-dessus: „s’inspirer des solutions consacrées par la doctrine”, exprime exactement le rapport entre la doctrine et la découverte du droit; pour le rapport entre celle-ci et la jurisprudence, ce terme est trop faible. Il existe parfois envers la jurisprudence un devoir d’obéissance qui fait défaut à l’égard de la doctrine. Il serait anti-scientifique de suivre, contrairement à sa propre conviction, une opinion scientifique.

366

   En toch wordt ook een wetenschappelijk oordeel soms op een bepaald gebied wel zonder eigen onderzoek gevolgd en geschiedt dit ook naar mijn mening daar terecht. Dit heeft te maken met de aard van dat gebied. Als de rechter zich in zijn privaatrechtelijke uitspraken op internationaal gebied moet begeven, zien we, dat het gezag van de wetenschap een andere en hogere macht krijgt, dan binnen het nationale recht heeft. Dat gebeurt op het gebied van het internationaal privaatrecht, zodra het niet meer gaat om toepassing van de schaarse bepalingen over deze stof. Het gebeurt ook als pagina-127de rechter soms volkenrechtelijke regels moet toepassen. Bij de H.R. treffen we dit verschijnsel niet aan omdat het cassatiesysteem ertoe leidt dat de H.R. zijn taak meestal beperkt ziet tot vaststelling van de betekenis van de betrokken wetsbepalingen. Maar bij de lagere rechtspraak vinden we regelmatig dat er een regel aan de wetenschap wordt ontleend. In dat geval wordt de wetenschappelijke doctrine tot grondslag van de rechterlijke uitspraak.

366

   Cependant, il arrive qu’on suive, et à juste titre me semble-t-il, dans un domaine déterminé, une opinion doctrinale sans la soumettre à une recherche indépendante. Ceci tient à la nature spéciale du domaine en question. Toutes les fois que le juge, pour des décisions de droit privé, doit se rendre dans le domaine international, nous constatons que l’autorité de la doctrine prend une force différente et supérieure, au regard à celle dont elle jouit dans le pagina-134droit national. C’est ce qui passe sur le terrain du droit international privé, dès qu’il ne s’y agit plus d’une application des rares dispositions relatives relatives à cette matière. Il en est de même lorsque le juge est tenu — par exception, il est vrai — d’appliquer une règle du droit des gens. Nous ne trouvons pas ce phénomène dans la procédure en cassation; ce système amène la H. C. à restreindre sa tâche à la détermination du sens des quelques dispositions légales que nous venons de mentionner. Par contre, nous voyons chaque fois les instances inférieures emprunter des règles à la doctrine. Les théories élaborées par celle-ci servent ici de base aux décisions judiciaires.

367

Een goed voorbeeld daarvan biedt een vonnis van de Rechtbank te Maastricht in 1921170, waarin de leer wordt afgewezen, die verdedigt dat de wet historisch geïnterpreteerd moet worden op basis van de doctrine die heerste in de tijd van het tot stand komen van die wet.171 De rechter overweegt dat de oude doctrine, die de erfboedel pagina-128splitst in roerend en onroerend goed en deze naar verschillend recht laat vererven, door de wetenschap als onjuist wordt verworpen. De oude doctrine zou alleen moeten worden gevolgd als de wet ertoe dwong. De wet laat echter de uitlegger vrij “de wetenschap te volgen” en de huidige wetenschap schrijft voor, de erfboedel als een geheel te behandelen.

367

Un jugement du 20 janvier 1921161 du tribunal de Maastricht en donne un bon exemple. Cette décision rejette expressément la théorie, présentée comme interprétation historique par la doctrine de l’époque de la confection de la loi.162 Aux termes de ce jugement, la doctrine rejette la théorie qui scinde la succession en meubles et immeubles et qui veut qu’ils soient régis les uns les autres par des règles successorales différentes; on ne devrait admettre cette théorie que lorsque la loi l’imposait, mais la loi laisse à l’interprète toute liberté „de suivre la doctrine”. Et d’après la doctrine actuelle, il faut traiter la succession comme un tout. C’est un fait éloquent qu’un juriste comme le Procureur Général Polis, dont les conclusions furent presque toujours suivies par la H. C. a jugé, à l’égard du même point de droit, en 1907 déjà, qu’il n’est tranché par aucun texte légal et que, par conséquent „l’opinion de la doctrine doit être prépondérante”163 M. Polis, en citant cette opinion, ajoute „qu’elle est „receptissimi juris”. Qu’est- ce que ce jus receptum, sinon la théorie éprouvée de l’art.1er du Code Civil Suisse?

368

   Maar hoe verklaren we, dat de wetenschap op sommige gebieden een betekenis heeft, die zij elders mist? Verscheidene factoren werken hier samen. Allereerst negatieve: de wetgever laat de rechter vrij; een uitspraak van de wetgever, die voor het gezag van de wetenschap geen plaats laat, ontbreekt. En dan, de rechter voelt, dat zijn wetenschap op internationaal gebied vaak te kort schiet. In het nationale recht mag en moet de rechter zeggen, dat hij het evengoed “weet” of althans behoort te weten als welke auteur ook. In het internationale recht echter is de rechter zich ervan bewust, dat het kennis nemen van de wetenschap al veel van hem vraagt. Op dat terrein voelt hij zich zelden tot eigen oordeel competent. Doch dit zijn pagina-128verklaringen, die slechts psychologisch aannemelijk maken, waarom de rechter op de wetenschap steunt, als hij vragen van internationale aard te beoordelen krijgt. Zij rechtvaardigen niet, dat hij dit ook zo mag doen.

368

   Mais comment expliquer que la doctrine dispose ici d’une autorité qui lui manque ailleurs? Il s’agit ici d’un concours de différents facteurs. D’abord des facteurs négatifs. Le législateur laisse toute latitude au juge; il n’existe dans ces cas-là, aucune sentence du pagina-135législateur qui exclue l’autorité de la doctrine pour cette matière. Et encore, le juge sent ici l’insuffisance de son propre savoir. Dans le droit national il peut, et doit même dire qu’il est aussi bien „initié” que tout auteur; dans le droit international, il est conscient du fait que la seule consultation de la doctrine constitue pour lui un travail ardu; c’est rare qu’il se croie assez qualifié pour faire des recherches personnelles. Mais ce ne sont là que des observations expliquant psychologiquement pourquoi le juge recourt à la doctrine pour la solution de questions de nature internationale; elles ne justifient point ce procédé judiciaire.

369

   Waarom juist aan de wetenschap gezag toegekend?
   Het antwoord zal wel moeten luiden: omdat de wetenschap als enige regels opstelt op internationaal gebied. We hebben telkens laten zien, dat het de rechter om het recht in concreto te doen is. Gezien het feit dat het recht de gemeenschap ordent, bestaat er de behoefte de beslissing uit een regel af te leiden of althans tot een regel te herleiden. Bij internationaal privaatrecht of volkenrecht is het, voor zover het rechtssysteem van eigen land de rechter vrijlaat, een internationale gemeenschap, waarvoor de uitspraak gegeven wordt. Het enige gezag, dat dààr wordt erkend, is dat van de wetenschap. Die erkenning berust in pagina-129beginsel op geen andere grond dan die, welke maakt dat overal en op elk gebied de wetenschap gevolgd wordt. Bij ontbreken van ander gezag krijgt de wetenschap vanzelf een hogere autoriteit, die gehoorzaamheid vraagt. Zonder die autoriteit is er immers geen orde en geen regel.

369

   Pourquoi attribuer de l’autorité précisément à la doctrine?   Il faudra bien répondre: parce qu’elle seule élabore des règles dans ces domaines du droit. Chaque fois, nous avons fait ressortir que le juge cherche le droit „in concreto”; cependant comme le droit ordonnance la société le besoin se fait sentir de déduire la décision d’une règle, ou, au moins, de la ramener à une règle. Dans le droit international privé et le droit des gens, c’est une société internationale devant laquelle le juge rend sa décision — bien entendu pour autant que le système juridique de son propre pays le lui permet. Dans ce domaine-là, on ne reconnaît que l’autorité de la doctrine. En principe, cette reconnaissance ne repose pas sur un motif autre que celui qui conduit partout et dans tout domaine à suivre la science. Cependant, en l’absence de tout autre pouvoir, la doctrine obtient de soi une autorité plus considérable et qui demande à être obéie. En effet, pas d’ordre, pas de règle sans une telle autorité.

370

   Het recht vraagt uit zijn aard om gezag. Als er geen gezag zoals dat van wetgever of rechter is, dat geëerbiedigd wordt in de gemeenschapsorganisatie, maakt dit de beschrijving van wat is, de wetenschap, tot gezag voor wat zijn moet. De aard van de rechtswetenschap, d.w.z. tegelijk beschrijving en voorschrift van regels, maakt dat mogelijk.
   Voorafgaande aan de codificatie had de wetenschap precies die autoriteit met betrekking tot het gerecipieerde Romeinse recht, dat geëerbiedigd werd bij volken onder verschillend staatsgezag en met een verschillende rechtsordening. De wetenschap was internationaal en werd internationaal geaccepteerd. Het nu zo bevreemdende feit, dat onze rechters aan Italiaanse en Franse doctrine gezag toekenden — zelfs meer gezag dan onze eigen doctrine nu heeft — vindt hierin zijn verklaring. Omgekeerd kwam aan onze auteurs ook in Frankrijk autoriteit toe. Aan dit alles maakte de codificatie een einde. Op internationaal gebied echter is de situatie nog onveranderd en dit zal zo blijven, zolang niet ook daar een wetgever optreedt of gezag wordt toegekend aan de rechterlijke uitspraken van een hof, waarvan de vonnissen gehandhaafd kunnen worden.

370

   Par sa nature, le droit demande de l’autorité. Lorsqu’il manque une autorité, qui est respectée dans l’organisation d’une société quelconque comme celle d’un législateur ou d’un juge, le droit confère cette autorité normative à la description de la réalité qu’est la doctrine. Par sa double nature, la doctrine peut reprendre ce rôle: elle décrit non seulement des règles, mais elle en prescrit aussi qui, il est vrai, manquent en soi d’autorité.
   Pour le droit romain reçu par des nations relevant de pouvoirs publics et de systèmes juridiques différents, la doctrine possédait avant la codification, la même autorité. Elle présentait un caractère, international et elle fut internationalement acceptée. C’est ainsi qu’il faut expliquer le fait étonnant que nos juges ont attribué aux
pagina-136doctrines française et italienne une autorité qui dépasse celle de la doctrine de nos jours. A tout cela la codification mit fin. Mais dans le domaine international, il en est toujours de même, et il en sera ainsi, tant que ne paraîtra pas, là aussi, un législateur, ou qu’on ne reconnaîtra pas l’autorité d’une cour dont les décisions pourront être réalisées.

371

   Alleen door deze wetenschap van internationaal recht te volgen kan de rechter aan zijn uitspraak de plaats in het rechtssysteem geven, die zij behoeft. Zonder dat hangt de uitspraak in de lucht, en blijft te subjectief. De uitspraak overtuigt niet, pagina-129ook al is hij executabel. En voor het rechterlijk oordeel is het wekken van zulk een overtuiging vereist. De rechter, die op internationaal gebied de wetenschap kortweg opzij schuift, grijpt boven zijn macht.
   Hier sluit dus het “volgen” van de leer inderdaad een element van gehoorzaamheid in, dat elders ontbreekt. Dat daarmee niet gezegd is, dat de concrete beslissing zonder meer door de wetenschap wordt gedicteerd, volgt uit al wat ik vroeger betoogde. Gedicteerd wordt de beslissing overigens ook niet door de wet.pagina-130

371

   Ce n’est qu’en suivant cette doctrine que le juge pourra donner à sa sentence la place qui lui convient dans le système juridique. Sans cela cette sentence est en l’air, elle reste trop subjective, elle n’est pas convaincante, bien qu’elle soit exécutable. Et il faut aussi que la décision judiciaire suscite cette conviction. Le juge qui, dans le domaine international, écarte brièvement la doctrine, surpasse ses forces.
   Ici le terme „suivre la doctrine” implique donc un élément d’obéissance qui fait défaut ailleurs. Ce n’est pas dire que la décision concrète est dictée sans plus par la doctrine, cela résulte déjà de nos développements précédents. En effet, même la loi ne dicte pas la décision.

372

§ 21 De betekenis van de feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte en wet in het algemeen.

   Recht wordt gevonden door vast te stellen wat krachtens de regel in een bepaalde feitelijke verhouding behoort te geschieden. Kan die regel ook worden afgeleid uit wat in soortgelijke feitelijke verhoudingen door anderen werd gedaan en door hen als behoorlijk werd beschouwd?
   Kan het feitelijk gebeuren in de maatschappij, mits het voorafgaat aan de ter beoordeling voorgelegde verhouding en het zich vanzelf als iets belangrijks aan een beoordelaar opdringt vanwege de regelmaat waarmee het optreedt en de omvang ervan medebepalend zijn voor het oordeel van hetgeen rechtens behoort? Ziedaar de vraag, die al een paar keer aan de orde kwam en die wij nu gaan behandelen.

372

§ 21 La signification des faits. Le droit coutumier. La coutume et la loi en général.

   Le droit est trouvé par la fixation de ce qui doit se passer, en vertu de la règle, dans un rapport de fait déterminé. Cette règle peut-elle être déduite aussi de ce que d’autres ont fait dans des rapports matériels similaires et de ce qu’ils ont considéré comme correct?
   Est-ce que notre conception de ce qui est „de droit” est aussi déterminée par les événements sociaux, pourvu qu’ils soient antérieurs au rapport à juger et qu’ils se présentent insensiblement au juge comme importants en raison de leur répétition et de leur fréquence? Voilà la question que nous avons effleurée plusieurs fois et qu’il nous faut examiner maintenant.

373

   Gewoonlijk formuleert men de hier bedoelde vraag aldus: geeft gewoonte recht?172 Tegen deze formulering rijzen bedenkingen. Immers de formulering omvat twee of eigenlijk drie vragen, die naar ons oordeel moeten worden onderscheiden: allereerst de vraag of feiten kunnen bepalen wat behoort vervolgens de vraag of de rechter gebonden is aan het oordeel dat vroeger door met gezag beklede personen werd uitgesproken in soortgelijke verhoudingen, en dan de vraag of de traditie bindt zoals zij zich daarin, maar ook elders in de verbreiding van die regels openbaart? De vraag naar de bindende kracht van het gewoonterecht omvat daarom ook die van het gezag van rechtspraak en wetenschap en die van de waarde van de traditie. Het gaat om de bindende kracht van wat men in het algemeen het ongeschreven recht noemt.

373

   Cette question se trouve ordinairement formulée en ces termes: l’usage établit-il du droit?164 Des objections se soulèvent contre cette formule. C’est qu’elle comprend deux, ou plutôt trois questions pagina-137qui, à notre avis, doivent être séparées: d’abord la question que nous venons de poser ci-dessus, ensuite: le jugement prononcé autrefois par des personnes revêtues d’un pouvoir public, lie-t-il le juge auquel des rapports similaires sont soumis postérieurement? et enfin: sommes-nous liés par la tradition, telle qu’elle se manifeste dans ces jugements et aussi dans la diffusion des règles qu’ils contiennent? Le problème du caractère normatif de la coutume comprend ainsi, tant celui de l’autorité de la jurisprudence et de la doctrine, que celui de la valeur de la tradition; il devient en somme le problème général de ce que l’on a appelé le droit non-écrit.

374

   Wij hebben het gezag van rechtspraak en wetenschap behandeld en pagina-130hebben ook over de betekenis van de traditie in het tegenwoordige rechtssysteem gesproken Over de verhouding van dit alles tot het eigenlijke gewoonterecht maken we hieronder nog een enkele opmerking. Eerst bepalen wij ons tot de gebondenheid aan het feitelijk handelen.173
   Ook hier schijnt het antwoord eenvoudig. De wet in Nederland stelt dat gewoonte geen recht geeftpagina-131 tenzij de wet daarnaar verwijst en dat een wet alleen door een latere wet (dus niet door gewoonte) geheel of gedeeltelijk ontkracht kan worden.

374

   Nous avons traité de l’autorité de la jurisprudence et de l’importance de la tradition dans le système actuel; nous reviendrons ci-dessous brièvement sur les rapports entre ces matières et la coutume proprement dite. Pour le moment, nous nous bornons à l’effet normatif de la répétition des actes matériels.165
   Ici encore la réponse semble ne présenter aucune difficulté. L’art. 3 de la loi contenant les Dispositions Générales, prescrit: „L’usage n’établit de droit que dans les cas où la loi y renvoie”, et
l’art. 5 qui y correspond: „Une loi ne peut être abrogée en tout ou en partie que par une loi, donc non pas par l’usage postérieur.”

375

   Geen gewoonterecht dus. Als de wet naar een gewoonte verwijst is het de wet, die aan bepaalde gedragingen bepaalde gevolgen vastknoopt en bindt niet de gewoonte.
   Maar zo eenvoudig is deze zaak ook weer niet. Wij hebben al herhaaldelijk uiteengezet, wat ingebracht kan worden tegen de leer, die alle recht tot de wet herleidt. Wij zullen dat hier niet nog eens doen. Het is de aard van de rechtspraak als beslissing en de aard van de rechtswetenschap als oordeel over de inhoud van het recht, dus over wat behoort, die beide tot voor het recht gezaghebbende factoren maakt. Op dezelfde manier leert bezinning op de aard van de rechtsregel ons, dat het feitelijk gebeuren mede de inhoud van het recht bepaalt en ook bepalen moet.

375

   Par conséquent il n’existe pas de droit coutumier en tant que tel. Dans le cas où la loi y renvoie, c’est la loi qui attache certains effets à certains agissements; c’est la loi et non pas l’usage qui lie.
   Cependant cette question aussi n’est pas tellement simple. Nous avons exposé plusieurs fois les arguments que l’on peut invoquer contre la théorie qui réduit tout le droit à la loi. Nous ne répéterons pas ici ces objections. Et la jurisprudence et la doctrine sont pour le droit des facteurs dont l’autorité est reconnue, la première en raison de sa nature de décision, l’autre en tant que jugement sur le contenu du droit, c’est-à-dire sur ce qui convient. De même des réflexions sur le caractère de la règle de droit, nous apprennent que les événements matériels aussi déterminent et même doivent déterminer le contenu du droit.

376

   Het recht is een samenstel van regels, die gelden. Dit gelden heeft in het recht een dubbele betekenis. Men spreekt van geldend recht als van de regels, die gevolgd worden, doch evenzo als van de regels, die gevolgd moeten worden. Kwam het alleen op het gevolgd worden aan, dan waren gewoonte en recht synoniem. Ieder die het gezag van de wet erkent, verwerpt deze opvatting. De wet leert hem immers wat behoort, ook al handelt men wellicht anders. Het is echter niet zo dat het recht uitsluitend bepaald wordt door het feitelijk handelen, terwijl het recht evenmin alleen afhangt van het gezag, dat over het recht beschikt. Uit zijn aard vraagt het recht om verwerkelijking. Een regeling immers, die in het geheel niet verwerkelijkt wordt, houdt op een gegeven ogenblik op recht te zijn

376

   Le droit est un ensemble de règles qui valent. Dans le droit le mot pagina-138valeur” a un double sens. On appelle droit „valable” non seulement les règles qui sont observées, mais aussi celles qui doivent être observées. Si, pour ces règles, le fait d’être suivies importait à l’exclusion de toute autre condition, l’usage et le droit seraient synonymes. Tous ceux qui reconnaissent l’autorité de la loi rejettent cette conception: „ce qui convient”, ils l’apprennent de la-loi, même si l’on agit en réalité d’une façon différente. Cependant le droit ne se détermine pas plus par les seuls actes matériels qu’il ne relève exclusivement de l’autorité qui le régit. De sa nature le droit demande à être réalisé; une règle qui ne se réalise point cesse à un moment donné d’être droit.

377

   Er is altijd een spanning tussen de rechtsregel en het feitelijk pagina-131 gebeuren in de samenleving. Als het feitelijk gebeuren geheel aan de regel beantwoordt heeft het geen zin om een regel op te leggen: waarom voor te schrijven, wat iedereen toch al doet? Doch omgekeerd, als het feitelijk gebeuren met de regel voortdurend in openlijke strijd is, dan verliest de regel gezag en is er geen sprake meer van recht. Het recht is een samenstel van regelingen, die worden opgelegd, maar het is tegelijkertijd een geheel van leefregels, die worden gevolgd. Dit dubbele karakter komt niet alleen tot uiting in de term “gelden”, maar ook in de term “regel”.

377

   Il existe une tension perpétuelle entre la règle juridique et les événements matériels de la vie sociale. Si ces événements répondaient entièrement à la règle, il serait inutile d’imposer celle-ci: pourquoi prescrire ce que tous font déjà? Mais, inversement, si les événements réels se trouvent sans cesse et ouvertement en opposition à la règle, celle-ci perd son autorité et ne sera plus droit. Le droit est un ensemble de réglementations qui s’imposent; c’est en même temps un ensemble de normes sociales qui sont observées. Ce double caractère s’exprime également dans le terme „valoir” et dans le mot „règle”.

378

Rechtsregel is synoniem met rechtsvoorschrift, “in de regel” is synoniem met gewoonlijk. Niet alleen deze termen pagina-132hebben een dubbele betekenis. Er zijn ook andere termen, waarmee de rechtstaal dit eigenaardige karakter van het recht uitdrukt. Men kan denken aan de term normaal (wat aan een norm beantwoordt, maar ook wat gewoonlijk gebeurt) aan rechtsorde, verordening en zo meer. Wat betreft vele moeilijke vragen van de rechtsfilosofie zou men — ik zeg niet “de oplossing”, want die is er juist niet—maar meer inzicht hebben gekregen, indien men beter op dit dubbele karakter van het recht had gelet. Tegelijkertijd behoort recht tot de sfeer van het gebeuren en tot die van het behoren, van het “Sollen” en het “Sein”, zoals de Duitsers zeggen.174

378

Règle de droit” est l’équivalent de „disposition de droit”; „en bonne règle” par contre est synonyme du terme „d’usage”. Et ces termes ne sont pas les seuls à présenter un double sens; il y en a d’autres encore dont le langage juridique se sert pour exprimer ce caractère particulier du droit. Que l’on pense à „normal” (conforme à la norme, mais aussi ce qui se passe ordinairement), à l’ordre du droit, ordonnance, règlement, etc. Si l’on avait porté davantage son attention sur ce double caractère du droit, on serait arrivé, je ne dis pas „à la solution”, car celle-ci n’existe pas, mais à la compréhension de maintes questions ardues, soulevées par la philosophie du droit. Le droit appartient aussi bien à la sphère des événements matériels qu’à celle du devoir; c’est la distinction allemande du „Sollen” et du „Sein”. 166

379

   Er is hier een spanning, die wel ingezien, maar niet opgeheven kan worden. En dit des te minder, omdat beide op volstrekte gelding aanspraak maken. Vandaar dat we telkens weer zien, dat het een of het ander wordt opgeofferd, òf de wet wordt aan de gewoonte ondergeschikt gemaakt, zoals sociologen geneigd zijn te doen, òf, — wat typisch juridisch is, althans in de 19e eeuw en in onzen tijd —, de gewoonte wordt door de wet opzijgeschoven. Duidelijk komt dit uit bij de reeds meer geciteerde Burckhardt. Het gewoonterecht kan volgens hem niet naast de wet staan.

379

   Nous trouvons ici une tension qu’on peut comprendre, il est vrai, mais qu’il est impossible de neutraliser et cela d’autant moins que pagina-139les deux caractères prétendent également à une valeur absolue. De là vient que chaque fois de nouveau, nous voyons l’un ou l’autre sacrifié, soit qu’on assujettisse la loi aux usages, ce à quoi inclinent les sociologues, soit qu’on fasse écarter les usages par la loi, tendance juridique caractéristique, au moins au XIXème siècle et de nos jours et qui se manifeste très clairement chez l’auteur déjà cité, Burckhardt. D’après celui-ci, le droit coutumier ne peut pas exister à côté de la loi;

380

Er komt dan een niet oplosbare tegenspraak. Gewoonterecht, dat niet op de wet berust, past niet bij de inrichting van een Staat, die aan bepaalde personen de uitsluitende macht geeft om wetten ofwel bindende rechtsregels, op te stellen.

Gewoonterecht is voor de historicus die onderzoek doet naar de feiten een feestdis, maar een gruwel voor de dogmaticus, die niet zou weten hoe hij met het recht om gewoonterecht te construeren om zou moeten gaan bij zijn systeemvorming. De Wet en de gewoonte sluiten elkaar uit als geldingsgrond voor recht, zegt Burckhardt. (vert. lhc)

380

il se produirait alors une contradiction restant sans solution. Un droit coutumier qui n’emprunte pas sa force à la loi même, ne cadre pas avec une organisation de l’Etat, qui confie à des personnes déterminées le pouvoir exclusif d’élaborer des lois, c’est-à-dire des règles de droit obligatoires.

Das Gewohnheits-recht ist dem Historiker, der die Tatsachen nachgeht, ein Schmaus, aber ein Gruel dem Dogmatiker, der mit dem Recht, Gewohnheitsrecht zu bilden, in seinem System nichts anfangen kann. Die beiden Geltungsgründe Gesetz und Gewohnheit schliessen sich aus.167

381

Dit is niet tegen pagina-132te spreken: de wet laat geen plaats voor een ander gezag naast zich. Wat volgt hier echter onmiddellijk op? De uitspraak:

we ontkennen niet dat gewoonterecht voorkomt. (vert. lhc)175

Maar als er gewoonterecht pagina-133bestaat, is dan de dogmaticus niet veroordeeld, die daar niets mee kan aanvangen? Heeft ook hij niet het feit te aanvaarden en is het niet fnuikend voor zijn systeem als hij erkent dat recht buiten en tegen de wet in er weliswaar niet zou moeten zijn, maar er toch is, en dat hij in zijn systeem daarvoor geen plaats weet?

381

Ceci est incontesté: la loi ne souffre pas d’autre autorité à côté d’elle. Mais qu’est-ce que notre auteur fait suivre immédiatement après ce passage? C’est la sentence:

Wir leugnen nicht, dass Gewohnheitsrecht vorkommt.

Mais s’il existe un droit coutumier, le dogmatiste qui ne sait qu’en faire n’est-il pas condamné? N’est-il pas, lui aussi, tenu à accepter le fait? Et n’est-il pas funeste pour son système de reconnaître qu’il existe du droit — qui ne devrait pas exister — en dehors de la loi et contre la loi, et qui n’entre pas dans ce système?

382

   Er staan hier twee machten tegenover elkaar en er is ook m. i. geen oplossing, die voor de ene een plaats in het systeem van de ander aanwijst. Deze tegenspraak is echter te hanteren en tweeërlei gezag naast elkaar is te erkennen, als we inzien, dat we in de concrete beslissing wel tot één uitspraak kunnen komen, die nu eens de wet tegen de gewoonte in zal handhaven, dan weer aan de gewoonte de overwinning op de wet zal verzekeren. Dit is slechts ondragelijk voor hem, die meent, dat iedere beslissing in het recht logisch uit een gesloten geheel van regels moet kunnen worden afgeleid. Als dat juist is, kan er inderdaad slechts één bron van recht zijn.

382

   Ici, deux puissances se font face; à mon avis aucune solution ne permet d’indiquer une place pour l’une dans le système de l’autre. Cependant cette contradiction qui consiste à admettre l’existence d’une double autorité paraît supportable, pourvu que nous voyions que la décision concrète nous donne le moyen tantôt de maintenir la loi contre la coutume, tantôt de faire prévaloir la coutume vis-pagina-140à- vis de la loi. Cette contradiction n’est inadmissible que pour ceux qui croient que toute décision de droit doit être nécessairement trouvée par déduction d’un ensemble fermé de règles. S’il en était ainsi, il ne pourrait y avoir qu’une seule source de droit.

383

Ons gehele betoog wil de onjuistheid van die veronderstelling bewijzen. Is het recht een open systeem van regels, dat we wel zoveel mogelijk logisch trachten te begrijpen, maar nooit logisch beheersen, dat dagelijks wisselt met steeds nieuw instromende stof, dan is het niet moeilijk de breuk te dulden, die de erkenning van gewoonterecht teweegbrengt in het vanuit het standpunt van de wet opgebouwde stelsel, dan past integendeel de aanvaarding van de feiten geheel in wat men als de aard van het recht heeft onderkend.

383

Tous nos développements tendent à démontrer l’inexactitude de cette thèse. Le droit est un système de règles ouvert, que nous essayons, autant que possible, de comprendre logiquement, mais que nous n’arrivons jamais à soumettre entièrement à la logique; il change tous les jours, de nouvelles matières s’y ajoutant sans cesse. Si l’on comprend ainsi le droit, rien ne s’oppose à ce qu’on tolère cette infraction au système de construction légale, qu’est la reconnaissance du droit coutumier. S’il en est ainsi, l’acceptation de l’importance des faits cadre parfaitement avec la nature du droit, telle qu’on l’a déterminée.

384

   Intussen, de menselijke geest heeft altijd weer de neiging naar één gladde oplossing van problemen te zoeken en het is dus geen wonder, dat men telkens weer geprobeerd heeft de tegenspraak, die men moest erkennen, op te heffen. Het is nimmer gelukt en zal m. i. nimmer lukken. De pogingen hebben geleid tot een verdoezeling van de tegenstelling, die men niet uit de wereld kon helpen; twee van de meest bekende pogingen worden hier genoemd. In de eerste plaats de pagina-133uitspraak, die in de Pandecten op naam van Julianus176 staat. Wet en gewoonte zijn volgens hem gelijkwaardig en beide zijn grondslag van recht, omdat in beide de volkswil zich uit en het onverschillig is, of het volk door stemming dan wel “door gedrag of berusting” (rebus ipsis et factis) zijn wil verklaart. Deze uitspraak berust op het idee dat in de gewoonte een bewuste wilsuiting van het volk, over wat recht behoort te zijn, pagina-134is opgesloten. Dit idee is in strijd met de werkelijkheid, omdat het niet zo is dat een handeling wordt verricht, omdat het recht is, maar omgekeerd dat het bewustzijn van recht ontstaat met en door het handelen. Zoals Regelsberger zegt:

In het begin is een norm nog geen recht; in de praktijk bewijst ze haar rechtskarakter en verovert ze het bewustzijn van de gemeenschap.(vert. lhc)177

384

   Cependant, il est propre à l’esprit humain de chercher toujours une solution facile pour les problèmes et il n’est donc pas étonnant qu’on ait essayé, chaque fois de nouveau, de lever la contradiction dont on était bien obligé de reconnaître l’existence. On n’y est jamais arrivé et, à mon avis, on n’y arrivera jamais. Ces tentations conduisirent à voiler, à estomper l’opposition, que l’on n’a pas pu éliminer. Nous en mentionnons les deux les plus connues. D’abord la sentence dans les Pandectes qu’on attribue à Julien.168 Selon ce texte, la loi et la coutume sont de valeur égale, toutes deux forment des fondements de droit, parce qu’elles traduisent toutes deux la volonté du peuple et qu’il est indifférent que le peuple déclare sa volonté par des votes ou „rebus ipsis et factis”. Cette sentence repose sur la conception d’après laquelle la coutume implique une déclaration de volonté consciente du peuple, sur ce qui doit être du droit, conception contraire à la réalité, puisque les actes ne sont pas accomplis, en raison de leur conformité au droit, mais que, inversement, on devient conscient du droit tout en agissant. Comme le dit Regelsbergkr:

Als Nichtrecht beginnt die Norm ihr Leben; in der Uebung erprobt sie ihre Berechtigung und erobert das Bewusztsein der Gemeinschaft.169

385

Terwijl bij Julianus het gewoonterecht tot indirecte wetgeving wordt, werd bij de voormannen van de Historische school de wet tot indirecte uiting van de volksgeest, die zich direct in de gewoonte uitspreekt. Daargelaten de bezwaren die tegen de volksgeest-leer in het algemeen kunnen worden ingebracht — hoe kan de wet eigen betekenis hebben als zij niets anders is dan de formulering van wat direct in het handelen naar voren komt als recht? Eén van tweeën: òf die formulering brengt niets nieuws, zodat de wet geen zelfstandige waarde heeft naast de gewoonte, òf men doet concessies, zoals Puchta — met Savigny de leider van de Historische School — doet door toe te geven, dat de wet een enkele maal een opinie, die nog niet tot vaste overtuiging is geworden, over de drempel van het recht heen helpt.178 Daarmee is dan echter de leer prijsgegeven dat het recht al ligt opgesloten in de volksgeest en slechts expliciet wordt gemaakt door de wet.

385

Le droit coutumier devient ainsi une législation indirecte; pour les chefs de l’Ecole Historique par pagina-141contre, la loi fut l’expression indirecte de l’esprit populaire qui s’exprime directement dans la coutume. Sans parler des critiques contre la théorie de l’esprit populaire en général — il reste à savoir comment la loi peut avoir une signification propre, si elle n’est que la formulation du droit qui se manifeste également dans les actes. De deux choses l’une: ou bien cette formulation n’apporte rien de nouveau et alors la loi n’a pas de valeur indépendante à côté de la coutume, ou bien l’on fait des concessions — tel Puchta, avec Savigny, le chef de l’Ecole Historique par excellence — en admettant que, parfois, la loi fait passer par le seuil du droit une opinion non encore transformée en conviction solide170mais ceci revient à abandonner la théorie selon laquelle seul l’esprit populaire implique et exprime le droit.

386

§ 22 De betekenis van de feiten. Het gewoonterecht. Gewoonte in het Nederlandse privaatrecht, in het bijzonder tegenover aanvullend recht.

   In iedere rechtsorde staat dus het gewoonterecht naast het recht dat op gezag berust. Deze uitspraak brengt ons niet veel verder, omdat de grenzen tussen gewoonterecht en gezagsrecht zeer verschillend getrokken kunnen worden. pagina-134Iedere rechtsorde zal die op eigen wijze vaststellen. Voor algemeenheden moeten we ons ook hier hoeden. Voor het privaatrecht in Nederland in onze tijd moeten we de betekenis van de gewoonte nader aangeven.

386

§ 22 L’importance des faits. Le droit coutumier dans le droit privé néerlandais, et son opposition au droit supplétif.

   Dans tout ordre juridique, le droit coutumier se trouve à côté du droit qui repose sur l’autorité publique. Cependant, cette formule ne nous avance guère; les limites entre ces domaines peuvent être tracées de façons très différentes; tout ordre juridique les fixera de sa propre manière. Ici encore, il faut se garder des généralités. Il faut préciser l’importance de la coutume pour le droit privé néerlandais actuel.

387

   Al dadelijk dient dan opgemerkt te worden, dat de gewoonte hier een geheel andere plaats inneemt dan in het hedendaagse staatsrecht.pagina-135 Het was vooral het staatsrecht, dat de vraag naar de bindende kracht van feitelijke gebeurtenissen opnieuw aan de orde stelde. Wie zich daarvan wil overtuigen kan de als altijd heldere uiteenzetting lezen, die Struycken in zijn Staatsrecht over deze kwestie geeft.179 Dààr betreft de erkenning van de gewoonte de grondslag van onze staatsinstellingen (het parlementarisme) en botst de gewoonte met uitdrukkelijk geformuleerde en dwingende wetsbepalingen. Op het gebied van het privaatrecht weet men de gewoonte meestal, althans voor de vorm, binnen het stelsel van de wet te plaatsen en breekt deze slechts een enkele keer door de muur heen, die het stelsel afsluit.

387

   Remarquons d’abord que, dans ce domaine, la coutume occupe une toute auq.re place que dans le droit constitutionnel actuel. Ce fut surtout le droit constitutionnel qui fit poser à nouveau le problème de la force normative des événements matériels. Nous renvoyons ici à l’exposé que M. Struycken, avec sa clarté habituelle, a consacré à ce sujet dans son ouvrage Le droit constitutionnel du Royaume des Pays-Bas”.171 Sur ce terrain-là, la reconnaissance du droit coutumier touche aux fondements mêmes de nos institutions publiques (le parlementarisme); la coutume s’y heurte à des dispositions légales expresses et impératives. En revanche, dans le domaine du droit privé, on arrive le plus souvent, au moins en pagina-142apparence, à faire entrer par force la coutume dans le système de la loi; celle-là ne perce que rarement le mur qui enclôt le système du droit privé.

388

   Hoe komt dat?
   Er zijn twee gronden voor dit verschil te noemen. Allereerst deze: iedere vraag van privaatrecht kan uiteindelijk aan de rechter worden voorgelegd. Bij veel van de juist belangrijkste vragen van staatsrecht ontbreekt de mogelijkheid van het inroepen van dit oordeel. Dit heeft weer twee gevolgen. In de eerste plaats, dat in het privaatrecht de rechter, die tot handhaving van de wet is geroepen, achter de wet gaat staan en de daartegen op botsende gewoonte afwijst, terwijl in het staatsrecht de gewoonte zich gemakkelijk baan breekt, omdat degenen, die tot handhaving van de wet geroepen zijn, zelf de personen zijn, die erkenning vragen van gewoonterecht dat tegen de wet indruist. In de tweede plaats, dat de strijd tussen wet en gewoonte in het privaatrecht veelal draait om het gezag van de rechtspraak.180 In het privaatrecht gaat het immers bij de erkenning van de gewoonte niet zoals in het staatsrecht om de tegenstelling tussen wet en gewoonte, maar om die tussen wet en rechter, aangezien de rechter de eigen autoriteit stelt tegenover het gezag van de wet.

388

   Comment cela se fait-il?
   Cette différence s’explique par
deux motifs. D’abord celui-ci: toute question de droit privé peut finalement être soumise au juge; pour beaucoup de questions de droit constitutionnel, et justement pour les plus importantes, la possibilité de recourir à ce jugement fait défaut. Ceci, à son tour, produit une double conséquence. Primo: dans le droit privé, le juge, appelé à maintenir la loi, la protège; il refuse la coutume lorsqu’elle entre en conflit avec la loi; par contre dans, le droit constitutionnel, la coutume se fraye facilement un chemin, parce que ceux qui sont appelés au maintien de la loi sont les mêmes dont les actes contraires à la loi demandent à’être reconnus comme du droit coutumier. Secundo: cette lutte entre la loi et la coutume sera, en droit privé, l’opposition entre la loi et le juge; ce n’est pas Vagissement des intéressés mêmes, mais la reconnaissance de cet agissement qui oppose une autorité propre à celle de la loi. Autrement dit: en droit privé,le problème de la coutume s’identifie souvent172 avec celui de l’autorité de la jurisprudence.

389

Als in onze tijd het in onderling overleg uit elkaar gaan van echtparen in steeds toenemende mate voorkomt, is het niet de vraag of de wet opzij is gezet doorpagina-135de verandering van overtuiging, die eruit spreekt, of door het handelen zelf, maar gaat het om de tegenstelling tussen de rechtspraak van de Hoge Raad en de tekst van de wet. Dat het maatschappelijk handelen in strijd is met de wet komt niet als zodanig in het recht aan de orde, maar komt naar voren als een strijd tussen rechtspraak en wetgeving. pagina-136
   Dit is de eerste reden voor het verschil. De tweede reden, die misschien nog belangrijker is, is dat het privaatrecht, anders dan het staatsrecht, grotendeels aanvullend ofwel regelend recht is, en dat voor dat deel van wetgeving de vraag naar de verhouding tussen gewoonte en recht uiteraard anders is dan voor het dwingend recht. Bij de bespreking van de relatie tussen gewoonte en recht in het privaatrecht moeten we aanvullend en dwingend recht daarom van elkaar onderscheiden.

389

Lorsqu’à notre époque, le divorce par consentement mutuel se voit de plus en plus, il ne s’agit pas de la question: est-ce que le changement de conviction que trahit ce phénomène, ou l’acte lui-même, écarte l’art. 262 Ce.n.? Ce qui joue ici, c’est l’opposition entre la jurisprudence de la H. C. et le texte de cet article. La lutte entre l’acte social et la loi ne se manifeste pas comme telle directement dans le droit, elle se cache souvent derrière celle entre le juge et la loi.
   Telle est la première raison de la différence signalée ci-dessus. Voici l’autre, plus importante encore. A la différence du droit constitutionnel, le droit privé est en grande partie du droit supplétif, du „droit-règlementation »; pour ce domaine de la législation, le problème des rapports entre la coutume et le droit est, par la force des choses, d’une autre nature que pour le droit impératif. L’examen de ces rapports demande de séparer le droit supplétif du droit impératif.
pagina-143

390

   We beginnen met het eerste. Volgens de wet verbinden overeenkomsten niet alleen tot datgene wat uitdrukkelijk in de overeenkomst is bepaald, maar ook tot alles wat naar de aard van de overeenkomst door de billijkheid, het gebruik of de wet wordt gevorderd.
   Ook worden volgens de wet vanzelfsprekende bedingen, waarover niets is opgenomen, toch stilzwijgend tot de inhoud van de overeenkomst gerekend. Deze beide wetsbepalingen worden gewoonlijk aangehaald als voorbeelden van de manier waarop in het systeem van de wet in Nederland de relatie tussen wet en gewoonte is uitgesproken: “Gewoonte geeft geen recht, dan alleen wanneer de wet daarop verwijst”. In het uitgestrekte gebied van het contractenrecht krijgt de gewoonte aldus plaats. Klopt het dat dit, zoals men meestal beweert, slechts een ondergeschikte plaats is, namelijk voor zover de wet ernaar verwijst, of heeft de gewoonte wel degelijk zelfstandige betekenis? Die vraag leidt tot deze andere vraag van praktische aard: hoe moet dit begrepen worden, indien de gewoonte afwijkt van het aanvullend recht? Geldt dan de wetsbepaling of de gewoonte?

390

   Commençons par le premier. L’art. 1375 C.c.n. (C. 1135) dit: „Les conventions obligent non seulement à ce qui y est exprimé, mais encore à toutes les suites que l’équité, l’usage ou la loi donnent à l’obligation d’après sa nature”, et
    l’art. 1383 C.c.n. (Cc. 1160) „Les clauses d’un usage constant sont présumées faire partie de la convention, quoiqu’elles n’y soient pas exprimées.” Ces deux articles sont généralement cités comme exemples du renvoi à l’usage auquel fait allusion l’art. 3 de la loi A.B. Ces dispositions assurent ainsi une place à la coutume dans le vaste domaine du droit des contrats. Mais s’agit-il d’une place secondaire, comme on l’enseigne souvent, ou bien la coutume a-t-elle une signification indépendante? Cette question en implique une autre, de nature pratique: qu’est- ce qu’il faut faire, lorsque la coutume déroge au droit supplétif?

391

   Deze vraag is zeer omstreden. De H.R. maakte in 1874 uit181, dat de gewoonte derogeert aan de wet, d.w.z. de wet opzij kan zetten. In 1908182 daarentegen werd gesteld, dat gebruik geen recht kan geven tegen het voorschrift van de wet in. In 1932 werd dit standpunt weer prijsgegeven. Of de H.R. toen het gebruik in het algemeen of alleen het gebruikelijke beding boven de aanvullende wetsbepaling stelde is niet zeker.183 De lagere rechtspraak is verdeeld.184 Molengraaff185 staat aan de kant van het eerstgenoemde arrest. Meestal huldigt men echter het tweede of zoekt pagina-136men tussenwegen: Kosters wil de gewoonte voorrang toepagina-137kennen, mits blijkt, dat partijen met de gewoonte bekend waren.186 J. van Kuyk stelt de gewoonte achter bij de wet, maar geeft het bestendig gebruikelijke beding voorrang boven de wet.187 Houwing tenslotte ziet het beslissende punt in de bedoeling van partijen, doch niet in hetgeen partijen in werkelijkheid hebben bedoeld, maar in hetgeen zij zouden hebben bedoeld , indien zij met billijkheid en goede trouw te werk waren gegaan, m.a.w. hij zal nu eens aan de gewoonte, dan aan de wet de voorkeur geven, al naar gelang de billijkheid dat met zich meebrengt.188

391

   C’est une question très controversée. La H. C. décida en 1874173qu’il fallait suivre la coutume lorsqu’elle déroge à la loi; en 1908174, par contre, que l’usage ne donne pas de droit contre la loi. Cette dernière opinion fut alors abandonnée en 1932175 ; cependant il reste à savoir si, d’après cet arrêt, c’est l’usage en général, ou seulement la clause conventionnelle présumée, qui prime la disposition légale supplétive. Sur ce point, la jurisprudence des juridictions inférieures est divisée176Molengraaff 177a pris le parti de l’arrêt de 1874; le plus souvent on adopte la théorie du second arrêt ou bien l’on cherche des solutions intermédiaires: Kosters entend attribuer la priorité à la coutume, à condition qu’il soit établi que les parties l’ont connue178. J. van Kuyk subordonne la coutume à la loi, celle-ci à la clause contractuelle présumée.179 Houwing, enfin, juge décisive l’intention des parties; cependant, par l’intention, il n’entend pas ce que les parties ont voulu en réalité, mais ce qu’elles auraient voulu, si elles avaient consulté l’équité et la bonne foi; autrement dit, il préfère tantôt la coutume, tantôt la loi, selon les normes de l’équité.180 pagina-144

392

   Wat ons betreft189 — ook wij menen, dat bij botsing van aanvullend recht en gewoonte de laatste voorgaat. In de door Houwing aangehaalde voorbeelden uit de rechtspraak, in het ene geval betreffende de strijd tussen de gebruikelijke en de door de wet aangewezen plaats van betaling 190 en in het tweede geval tussen de gewoonte om op een bepaalde manier onder te verhuren en het verbod daarvan door de wet191, zou ik de gewoonte en niet de wetsbepalingen willen volgen.

392

   Quant à nous, nous croyons aussi qu’en cas de choc entre la loi et la coutume, celle-ci a la préférence.181Je voudrais suivre l’usage la supposer. L’acception des termes d’après l’usage se trouve au et non pas les dispositions légales dans les exemples jurisprudentiels, cités par Houwing, concernant les conflits entre le lieu de payement usuel et celui indiqué dans l’art. 1429 C.c.n. (C. 1247),182entre l’usage relatif à une certaine forme de sous-location et l’interdiction de l’art. 1595 C.c.n.183

393

   Op de wetsbepaling dat gewoonte geen recht geeft, dan alleen wanneer de wet naar de gewoonte verwijs, mag men niet, zoals de Rotterdamse Rechtbank192 eens deed, voor het tegendeel een beroep doen. De gewoonte ontleent haar kracht aan de wet, zegt men, en moet dus voor haar wijken. Daartegen in valt op te merken, dat de “wet”, waaraan de gewoonte haar kracht zou ontlenen, van een anderen aard is dan de “wet” waarmee zij in het concrete geval botst. Al zou dus de gewoonte alleen binden, omdat de wet het zegt, dan volgt daaruit nog niet, dat de gewoonte bij het aanvullend recht zou achterstaan. Heeft de wetgever, die met bovengenoemde wetsbepaling zeker al het bestaande costumiere (ongeschreven) recht wilde opheffen en zelf voor de toekomst het monopolie van rechtsvorming wilde verkrijgen, wel aan het verkeersgebruik tegenover bepalingen van aanvullend recht gedacht?

393

   On ne peut pas, pour soutenir le contraire, invoquer l’art. 3 de la loi A.B. comme l’a fait autrefois le Tribunal de Rotterdam.184 L’usage, tel est le raisonnement, emprunte sa force à la loi et doit donc s’effacer devant celle-ci. Il faut objecter que la „loi” à laquelle l’usage emprunterait sa force est d’une nature autre que la „loi” à laquelle elle se heurte dans cette hypothèse. Donc, même si l’usage n’était obligatoire qu’en vertu de la loi, il n’en résulte pas qu’il est subordonné au droit supplétif. Par l’art. 3, le législateur a sans doute voulu abolir tout l’ancien droit coutumier et s’assurer, en même temps, le monopole de la formation du droit, mais a-t-il tenu compte des usages du commerce social, vis- à- vis du droit supplétif?

394

Wat over de geschiedenis van deze wetsbepaling te vinden is, maakt het weinig waarschijnlijk. Wat echter van dit alles zijn mag — de vraag, of de gewoonte haar kracht aan de wet ontleent, kan niet door de pagina-137wet worden uitgemaakt. Wie de strijd tussen gewoonte en wet door een wetspagina-138artikel beslist acht, heeft al gekozen voor hij tot afweging van de aanspraken van beide overgaat.
   Wij hebben de vraag dus op zichzelf te bezien en dan steunt mijn opvatting zowel op de aard van de gebondenheid aan overeenkomst, als op die van het aanvullend recht.

394

Ce que l’on retrouve de l’histoire de cet article le rend peu probable. Cependant, quoiqu’il en soit, ce n’est pas à l’aide de la loi qu’on peut trancher la question de savoir si l’usage emprunte sa force à la loi. Ceux qui croient qu’une disposition légale décide de la lutte entre la loi et l’usage, ont fixé leur choix avant même de procéder à l’examen des prérogatives respectives de l’un et de l’autre.
    Il faut donc voir ce problème, abstraction faite de l’art. 3 A.B.: ma conception s’appuie alors tant sur la nature de la force obligatoire de conventions que sur le caractère du droit supplétif.

395

   Laten we beide toelichten. Men neemt op dit moment algemeen aan, dat de woorden van een toezegging zo moeten worden uitgelegd als degene, aan wie de toezegging gericht was, ze kan en mocht begrijpen. Niet wat degene die een belofte deed bedoelde, maar wat de ander kon en mocht menen, dat hij bedoelde, is beslissend. De betekenis van de woorden naar spraakgebruik staat voorop, de verwachtingen, die daarop steunen, moeten worden verwerkelijkt. Wie de omvang van de verplichtingen, die uit een verklaring voortvloeien, wil vaststellen, begint met een onderzoek van de draagwijdte van de gebruikte woorden. Het is het gebruik, waaruit hij die draagwijdte afleidt. Zal hij niet van hetzelfde gebruik moeten uitgaan als hij niet slechts de strekking van de bepaalde woorden, maar de strekking van de verklaring in haar geheel wil vaststellen? Iedere belofte, die in rechte bindt, kan zowel in haar individuele betekenis (wat bedoelde de belover?) als naar haar maatschappelijke functie (wat was de aard van deze belofte als verschijnsel in de gemeenschapsverhoudingen?) worden begrepen.

395

   Expliquons ces deux motifs. Aujourd’hui, on admet généralement qu’il faut interpréter les termes d’une promesse de l’un, tels que l’autre pouvait les comprendre. Ce n’est pas l’intention du promettant qui est décisive, mais son intention telle que l’autre pouvait pagina-145 attribuer plus de force à la clause usuelle qu’à l’agissement usuel. Il est des auteurs sur notre sujet qui s’orientent vers la même pensée; cependant ils limitent la conclusion que nous venons de premier plan, il faut que les expectatives, suscitées par ces termes, soient réalisées. Avant de déterminer l’étendue des obligations résultant d’une déclaration, il faut rechercher la portée des termes employés par les parties. C’est l’usage qui nous apprend cette portée. Ce même usage ne nous servira-t-il pas de guide pour fixer non pas la portée des mots déterminés, mais encore celle de la déclaration en son entier? On peut examiner toute promesse qui lie juridiquement, tant dans son acception individuelle (qu’a voulu dire le promettant?), que dans sa fonction sociale (quelle est la nature de cette promesse en tant que phénomène parmi les rapports sociaux?).

396

Individuele betekenis en maatschappelijke functie bepalen samen de inhoud van de belofte. Partijen zijn vrij zaken te regelen zoals zij willen, maar, voor zover zij dat niet deden, zullen de woorden van hun overeenkomst naar de algemene betekenis van soortgelijke overeenkomsten worden begrepen. Als dat geldt voor de woorden, waarom zou het dan niet evenzeer gelden voor de betekenis van hun overeenkomst in het algemeen? Bepaling van de betekenis van de woorden en uitleg en vaststelling op een bepaald punt van een niet geregeld gevolg gaan in elkaar over. Als ik de betekenis van het woord “betalen” net als ieder ander woord naar het bestaande gebruik mag vaststellen, waarom mag ik dan niet ook op grond van datzelfde gebruik uitmaken, dat in een bepaalde verhouding “betalen” betekent “geld gereed leggen dat wordt afgehaald” in plaats van “geld wegbrengen” (zie het boven op blz. 136, blok 391 geciteerde voorbeeld van de H.R. van 1908).

396

Ce sont les deux déterminantes de son contenu. Les parties sont libres de régler leurs rapports comme elles le veulent, mais dans la mesure où cette réglementation fait défaut, leur contrat, tel qu’il est rédigé, sera compris d’après la signification générale de contrats similaires. Si ce principe vaut pour les termes, pourquoi n’en serait il pas de même pour la portée des conventions en général? La détermination du sens des termes, l’interprétation et la fixation de quelques effets non-réglés se fondent. Si je peux déterminer d’après l’usage la signification du terme „payer” comme celle de n’importe quel autre terme, pourquoi ne serait-il pas permis de décider en vertu du même usage que dans un rapport donné „payer” est: „mettre une certaine somme d’argent à la disposition de quelqu’un qui passera la chercher” et non pas „apporter à quelqu’un une somme d’argent”.(L’exemple jugé par la H. C. dans l’arrêt de 1908, cité ci-dessus page 143).

397

Interpretatie van een belofte naar spraakgebruik leidt tot erkenning van het gebruik als medebepalend voor de omvang van de aanvaarde verplichtingen. Dus ook tot terzijdestelling van het aanvullend recht door een daaraan derogerend (daar niet mee overeenstemmend) gebruik. pagina-138
   Er bestaat geen grond voor het maken van een onderscheid tussen gebruik en gebruikelijk beding
pagina-139. Het beding heeft alleen zelfstandige betekenis als sprake is van een clause de style, d.w.z. als het beding regelmatig in een specifieke vorm voorkomt in schriftelijke overeenkomsten. Dan wordt een beroep gedaan op wat in het algemeen wordt afgesproken, terwijl het bij de gewoonte gaat het om de vraag wat partijen gewoon zijn te doen. Er is geen reden aan een gebruikelijke afspraak meer kracht toe te kennen dan aan een gebruikelijke handeling.193
   Andere auteurs over dit onderwerp lijken soms hetzelfde te denken, maar beperken deze conclusie tot verkeersgebruiken, d.w.z. gedragingen die specifiek zijn voor het handelsverkeer en onderscheiden deze als “conventies” (usages conventionnels) van gewoonten (coutumes).

397

L’interprétation d’après l’usage de la langue d’une promesse amène à reconnaître la coutume comme co-déterminante de l’étendue des obligations contractées, et, par conséquent, également à subordonner le droit supplétif à un usage y dérogeant. Aucun motif ne justifie cette distinction entre l’usage et la clause conventionnelle présumée.
   Celle-ci n’a de signification indépendante que lorsqu’elle a revêtu une forme spéciale, c’est-à-dire qu’elle se voit régulièrement comme „clause de style” dans les contrats écrits. Alors, on fait appel à ce qui est ordinairement convenu; pour la coutume, il est question de savoir ce que les parties ont l’habitude de
faire. Il n’y a aucune raison pour pagina-146un matériel pour l’interprétation de la convention, mais pour moi l’interprétation n’est pas, comme elle l’est pour eux, une recherche tirer aux usages sociaux et notamment aux agissements dans le commerce, qu’ils distinguent comme usages conventionnels des coutumes.185

398

Aan verkeersgebruiken kennen zij kracht toe, omdat partijen het zo hebben gewild, terwijl de gewoonte in hun ogen niets vermag tegen de wet.194 Ik denk, dat het verschil niet bestaat en dat de grondslag van de gebondenheid bij gewoonte en verkeersgebruik beide gevonden moet worden in het feitelijk handelen in soortgelijke gevallen. De verkeersgebruiken binden, niet omdat partijen het zo wilden, maar omdat de inhoud van de verklaring die hun bindt slechts kan worden vastgesteld in de context van de gewoonten in hun maatschappelijke betekenis. De wil is slechts negatief van belang. Willen partijen dat gebruikelijke niet — het staat hun vrij, maar dat moet dan ook blijken.

398

Ils attribuent de l’effet aux usages sociaux, parce que les parties ont voulu ainsi; en revanche, d’après eux, la coutume ne peut rien contre la loi.186Je crois que cette différence n’existe pas et pour l’usage social et pour la coutume, le motif de l’effet obligatoire est l’agissement réel dans des cas similaires: les usages sociaux n’ont pas de force obligatoire, parce que les parties l’ont voulu ainsi, mais parce que le contenu de la déclaration qui les oblige ne peut être déterminé qu’en considération des coutumes dans leur sens social. La volonté n’a qu’un intérêt négatif. Il est libre aux parties de ne pas vouloir ce qui est d’usage, mais alors, il faut que cette volonté se manifeste.

399

   Het verschil in grondslag wordt praktisch van belang als men de vraag stelt, of partijen de gewoonte, waarop een beroep wordt gedaan, moeten kennen. De schrijvers, waarop ik doelde, Gény bijvoorbeeld, antwoorden bevestigend.195 Ik zou het willen ontkennen: wie — om weer een voorbeeld uit Houwing’s opstellen aan te halen — een pachthoeve verhuurt in Zeeuws-Vlaanderen, moet dulden, dat de plaatselijke gewoonten van zulke verpachtingen hem binden, ook al woont hij in Frankrijk en al weet hij van die gebruiken volstrekt niets. Houwing zelf corrigeert de hier bestreden opvatting door rekening te houden, niet met wat partijen werkelijk bedoelden, maar met wat zij zouden hebben bedoeld, indien zij met billijkheid en goede trouw waren te pagina-140werk gegaan. De billijkheid en de goede trouw leiden hem er dan toe om geen rekening te willen houden met een beroep op onbekendheid met de gewoonte in een geval als het besprokene.

399

   La diversité de ce principe gagne une importance pratique lorsqu’on pose la question de savoir s’il faut que les parties connaissent l’usage invoqué. Les auteurs auxquels j’ai fait allusion, Geny par exemple, y répondent par l’affirmative;187 Pour ma part, je voudrais soutenir le contraire. Citons un autre exemple emprunté aux essais de Houwing. Celui qui donne à bail une ferme, située dans la Flandre, doit se soumettre aux usages locaux relatifs à de tels baux à ferme, même s’il habite en France et s’il ignore complètement ces usages. Houwing, partisan lui-même de la conception rejetée ci-dessus, y apporte une correction en tenant compte, non pas de ce que les parties ont voulu en réalité, mais seulement de qu’elles auraient voulu si elles s’étaient inspirées de l’équité et de la bonne foi. L’équité et la bonne foi l’amènent à écarter, dans un cas semblable, un appel à l’usage.

400

Het is duidelijk, dat hier een overbodige fictie wordt gebruikt;196 het verwijzen naar de bedoeling kan worden gemist. Met de schrijvers, die ik aanhaalde, zie ik in de gewoonte als een gegeven dat relevant is voor de uitleg van de overeenkomst. Die uitleg is voor mij echter niet zoals voor hen een onderzoek naar de wil van partijen. Het gegeven dient niet om hun “bedoeling” op te sporen, maar om de objectieve betekenis van de verklaring vast te stellen: de maatschappelijke betekenis ervan en het rechtsgevolg. pagina-139
   Hieruit volgt al dat de gewoonte bindt, niet omdat de wet ernaar verwijst, maar omdat zij bepalend is voor de inhoud van de bindende belofte onafhankelijk van het feit of de wet naar die gewoonte verwijst of niet. Daarnaast leidt ook analyse van de betekenis van aanvullend recht tot de conclusie, dat dit aanvullende recht tegenover de gewoonte geen kracht kan hebben.
   Hierboven wezen wij er al op, dat het aanvullend recht twee functies heeft: ordening — al dan niet steunend op de vermoedelijke wil van de betrokkenen — en aanwijzing van wat de wetgever behoorlijk acht in een bepaalde verhouding, zolang partijen zich niet zelf uitspreken, dus het uitoefenen van invloed in een bepaalde richting.

400

Il est évident qu’on emploie ici une fiction superflue.188Avec les auteurs cités, je vois, dans la coutume, pagina-147de la volonté des parties — ce matériel ne sert pas à dépister leur „intention”, mais le sens objectif de la déclaration, sa signification sociale et son effet juridique.    Il en résulte d’abord que l’usage lie, non pas parce que la loi y renvoie, mais parce qu’il détermine aussi le contenu de la promesse obligatoire, autrement dit, ce principe vaudrait également même si les articles 1375 et 1383 C.c.n. ne se trouvaient pas dans la loi et si elle contenait seulement la règle de l’art. 3 de la loi A.B. Cependant, la seule réflexion sur la nature du droit supplétif nous apprend déjà qu’il manque de tout effet vis- à- vis de l’usage.
   Ci-dessus nous avons souligné que le droit supplétif a une double fonction: l’ordonnancement fondé, ou non, sur la volonté présumée des intéressés et l’indication de ce que le législateur juge convenable dans un certain rapport, tant que les parties ne se sont pas prononcés elles-mêmes. Cette indication exerce donc une pression dans un sens déterminé.

401

   Voor zover bepalingen van aanvullend recht ordening inhouden, moeten zij stellig voor het gebruik wijken. Immers het vermoeden, dat partijen zo zouden hebben gewild, valt weg, zodra het gebruik anders blijkt te zijn, terwijl een ordening van buitenaf zinloos is als het maatschappelijk leven zelf al tot orde gekomen is. Ordening van contractuele verhoudingen betekent altijd dat een aanvulling geboden wordt ter wille van de zekerheid wanneer de partijen zelf zaken in het onzekere lieten. Wanneer een gebruik die zekerheid biedt is er voor ordening geen plaats meer. Een wetgever, die regels van aanvullend recht opstelt, zegt niet: zo beveel ik — maar zo zal het zijn, als men zelf geen regel formuleerde.

401

   Pour autant que des dispositions de droit supplétif contiennent de l’ordonnancement, elles reculeront certainement devant les usages. En effet, dès qu’elle se trouve en présence d’un usage contraire, la présomption relative à la volonté des parties tombe. Et un ordonnancement, imposé du dehors, n’a aucune raison d’être, lorsque la vie en société elle-même est arrivée à établir un ordre. L’ordonnancement des rapports contractuels tend toujours à les compléter en vue de substituer de la sécurité aux incertitudes dans les déclarations des parties — lorsque l’usage offre cette sécurité, il n’y a pas lieu à ordonnancement. Un législateur qui établit des règles de droit supplétif ne dit pas: „j’ordonne que”, mais „il en sera ainsi lorsque vous n’avez pas formulé une règle vous-même”,

402

Daarbij kunnen we aanvullen: en deze ook niet van elders door het gebruik gegeven was. De functie van het aanvullend recht om het maatschappelijk leven te ordenen maakt dat het van een lagere orde is ten opzichte van de orde die het maatschappelijk leven zelf biedt. Wie tegenwerpt, dat volgens de wet een gewoonte de wettelijke regel niet kan opheffen vergeet, dat de wettelijke bepaling door het gebruik niet wordt op pagina-141geheven, maar beperkt. De regel van de wet is algemeen. Naast de meer bijzondere regeling door het gebruik, houdt de wet alle ruimte. Het gebruik leidt slechts tot differentiatie in de toepassing, tot rechtsverfijning.

402

et, à ceci, nous pouvons ajouter: „ou lorsque cette règle n’est pas donnée par les usages”. C’est sa fonction d’ordonnancer la vie en société qui fait que le droit supplétif cède à l’ordonnancement que cette vie nous offre elle-même. Celui qui objecte que l’usage ne peut pas supprimer une règle (art. 5. loi A.B. cité ci-dessus p. . . .) oublie que la règle n’est pas supprimée par l’usage, mais seulement restreinte. La règle légale est générale, il lui reste toute latitude à côté de la réglementation plus spéciale qu’opère l’usage. L’art. 1492 C.c.n. (1247 Ce.) n’a pas été aboli, bien qu’il ne soit pas appliqué à Amsterdam aux rapports entre preneurs et bailleurs d’appartepagina-148ments loués à la semaine. L’usage opère une certaine différenciation, une particularisation du droit.

403

De vraag is of dit niet anders ligt wanneer en voor zover er in die regeling van aanvullend recht ook een waardering ligt? Boven197 betoogden wij toch, dat de wetgever door zijn voorschriften onder meer aanwijst, wat hij voor een bepaalde verhouding juiste acht.. Kan zo’n voorschrift, dat we toch moeten eerbiedigen, door een eenvoudig nietpagina-140-opvolgen, als het maar uitgebreid genoeg is, opzij worden geschoven.?
   De vraag nadert zo die van de verhouding tussen gebruik en dwingend recht. Daarop gaan we hieronder nader in. Wat het aanvullend recht betreft, vinden we het antwoord in de overwegingen, die we hierboven gaven over het contractenrecht en de betekenis van de aanvullende wetsbepalingen.

403

   Le principe dégagé ci-dessus vaut-il même si la réglementation supplétive contient également un élément d’appréciation? C’est que nous avons soutenu dans nos développements antérieurs189 que le législateur indique souvent par ses prescriptions ce qu’il croit juste pour un rapport déterminé. Une telle prescription, qu’il faut certainement respecter, peut-elle être écartée par une simple non observation, à condition que celle-ci soit assez répandue?
   Posé ainsi, le problème approche celui de l’usage devant le
droit impératif dont nous traiterons immédiatement. Quant au droit supplétif ce problème trouve sa solution dans les considérations élaborées ci-dessus, à l’égard du droit contractuel et le sens des dispositions légales supplétives.

404

   De belofte bindt niet, omdat de wet het zegt, maar het belofterecht staat naast het wetten-recht. Het wettenrecht beperkt de gebondenheid uit de belofte. Het doet dat in het dwingend recht. Daaruit volgt, dat elk aanvullend recht wijkt voor het gebruik, indien de belofte inderdaad in haar maatschappelijke betekenis door dat gebruik wordt bepaald. Niettemin moeten we ons ook hier voor het ene, gemakkelijke, altijd afdoende, antwoord hoeden. Men mag zeker niet concluderen dat iedere regel van aanvullend recht opzij mag worden geschoven, indien zij in een bepaalde casuspositie herhaaldelijk wordt overtreden.

404

   La promesse ne lie pas, parce que la loi le dit; le droit des promesse est juxtaposé au droit légal — celui-ci pose les bornes de la force obligatoire de la promesse; il le fait dans le droit impératif. Il en résulte que tout droit supplétif doit céder à l’usage, si, en effet, celui-ci détermine la promesse dans son sens social. Cependant, ici encore, il faut se garder d’une seule réponse facile et catégorique. Il s’en faut de beaucoup qu’on puisse écarter toute règle de droit supplétif, lorsqu’elle est fréquemment violée dans une certaine hypothèse.

405

We moeten hierbij een onderscheid maken. Is de wettelijke bepaling nieuw, dan moet het gebruik in de tijd na de vaststelling van de regel aangetroffen worden. Aan de regel voorafgaande gebruiken worden immers niet geëerbiedigd door een wettelijke bepaling, die een nieuwe richting aan het maatschappelijk leven wil geven. Zodra we de bevoegdheid van de wetgever aanvaarden — en ik herhaal, dat dit in dit boek a priori geschiedt — moeten wij de voorschriften volgen waarmee de wetgever het maatschappelijk leven wil sturen. Pas als dat leven weerstand biedt en zich dus een gebruik ontwikkelt of standhoudt na de regel, kan het ogenblik komen, dat het gebruik voorgaat.

405

Il faut faire ici une distinction. Lorsque la règle est nouvelle, l’usage contraire doit lui être postérieur. C’est que la règle qui veut aiguiller vers des tendances nouvelles ne respecte pas les usages, qui sont antérieurs. Dès que nous acceptons la compétence du législateur — ce que nous faisons a priori dans le présent ouvrage, je le répète — il faut le suivre, il est vrai, toutes les fois qu’il entend diriger la vie en société. Mais quand cette vie y résiste, c’est-à-dire qu’un usage se développe ou se maintient postérieurement à la règle, le moment peut arriver où l’usage la prime.

406

   Dit allereerst. In de tweede plaats: gebruik is een kwantitatieve pagina-142grootheid. Er zijn vluchtige, hier en daar voorkomende, gebruiken en er zijn zich steeds herhalende, maar toch weinig gewichtige usances, voorts zijn er muurvaste, door ieder gerespecteerde, gewoonten. Naarmate nu de wetsregel — ook die van aanvullend recht — hoger moet worden gewaardeerd en er in die regel meer wordt gezien dan louter ordening, namelijk ook richting, — in dezelfde mate zal het gebruik sterker en omvangrijker aanwezig moeten zijn, om daarop een beroep te kunnen doen tegen de regel in.

406

   Et deuxièmement: l’usage est une entité quantitative. Il est des usages passagers, se manifestant ça et là seulement: il est des usages qui se répètent continuellement, mais cependant de peu d’importance, il en est aussi qui sont inébranlables, respectés par tous. Au fur et à mesure qu’il faut évaluer davantage la règle légale et qu’ellepagina-149 dépasse le pur ordonnancement en ce qu’elle contient également une certaine tendance, dans la même mesure l’usage invoqué à son encontre doit être plus fort et plus répandu.

407

Het is geen toeval, dat juist bij een wetsbepaling die slechts ordenend is — de macht van het gebruik tegen de wet zo duidelijk spreekt. Dit wordt anders bij voorschriften van nieuwe wetten (zoals betreffende de arbeidsovereenkomst en de naamloze vennootschap), waar de wetpagina-141gever duidelijk het maatschappelijk leven in een bepaalde richting wil sturen en slechts uit schroom voor al te straf ingrijpen dwingende macht aan die regeling onthoudt. Het gebruik moet al heel sterk zijn, langdurig en uitgebreid, wil het zulke voorschriften kunnen overwinnen.

407

Ce n’est pas par hasard que précisément dans l’art. 1429 C.c.n. (1247 Ce.) — qui constitue l’ordonnancement le plus pur — s’exprime si clairement la force de l’usage vis-à-vis de la loi. L’exemple de l’art. 1595 C.c.n. est déjà moins frappant. Il en est autrement pour les prescriptions dans les lois nouvelles (contrat de travail, société anonyme) où le législateur entend aiguiller la vie sociale dans une direction déterminée, et ne retient son pouvoir coercitif que par timidité devant une intervention trop rigoureuse. S’il veut triompher de pareilles prescriptions, l’usage doit être très fort, de longue durée et d’une étendue considérable.

408

   Er is hier een afweging. Dit is waarom Houwing’s opmerking, dat billijkheid en goede trouw moeten uitmaken of het gebruik voorgaat of het aanvullend recht, in de kern juist is.
   Resumeren we dus: aanvullend recht dat ordenend is wijkt voor gebruik, aanvullend recht dat de richting aanwijst waarin de betrokkenen naar ‘s wetgevers oordeel behoren te gaan, wijkt slechts dan, indien het gebruik sterk is. Over gewoonte tegenover dwingend recht hieronder. Eerst hebben we nog een andere zijde van onze vraag te bezien.

408

   Il se fait ici „un pesage”. La quintessence si juste de l’observation de Houwing est que l’équité et la bonne foi doivent décider à qui reconnaître la priorité: à l’usage ou au droit supplétif.
   En résumé, le droit supplétif qui constitue un ordonnancement cède à l’usage; le droit supplétif, indiquant la direction vers laquelle les intéressés doivent s’orienter d’après l’opinion du législateur, ne cède à l’usage que lorsqu’il est fort.

409

§ 23 Gewoonte en aanvullend recht (vervolg). Vereisten. Betekenis van de formulering. Bewijs.

   Wanneer wordt gewoonte recht?
   Er moet allereerst sprake zijn van een herhaling van feiten: in gelijksoortige verhoudingen moet gelijk zijn gehandeld. Het beroep op de gewoonte is dus niet veel anders dan de bewering: ieder deed als ik, of: ik mocht verwachten, dat de andere partij zou doen als ieder ander. Zie de voorbeelden van de processen hierboven. In het ene proces luidde het verweer dat men in Amsterdam bij weekwoningen de huur altijd laat ophalen bij de huurder en dat het niet voor komt, dat de huurder het geld bij de verhuurder thuisbrengt. In het andere proces werd gesteld dat het afstaan door een boer aan een arpagina-143beider van een kleine lap grond, om er voor eigen gebruik aardappelen op te poten, algemeen gebruik is in de Haarlemmermeer en dat daartoe geen verlof aan de eigenaar wordt gevraagd.

409

§ 23 La coutume et le droit supplétif. (Suite)Leurs conditions. L’importance de la formulation. La preuve.

   Dans quelles conditions l’usage devient-il du droit?
   A cet effet il faut d’abord une répétition des faits, c’est-à-dire d’actes similaires dans des rapports semblables. L’appel à l’usage revient en grande partie à l’affirmation: tous ont agi comme moi, ou bien: je pouvais m’attendre à ce que vous agissiez comme tout le monde. A Amsterdam on fait généralement percevoir les loyers des baux des appartements toutes les semaines; en fait, le preneur n’apporte pas l’argent chez le bailleur; telle fut la défense au cours d’un procès; — et dans un autre litige: dans le polder, dit „Haarlemmermeer”, les fermiers mettent généralement à la disposition
pagina-150de leurs ouvriers une parcelle pour y planter des pommes de terre; on n’en demande pas la permission au propriétaire.

410

   Het is de vraag of met het bewijs van de feiten, d.w.z. het bestaan van een reeks handelingen, ook het bestaan van een gewoonte is aangetoond of dat er nog iets bij moet komen. Is het nodig, dat die handelingen uitvloeisel waren van de overtuiging, dat men zo behoort te doen als men doet? Men spreekt van de opinio necessitatis, die voor gewoonterecht vereist zou zijn. De uitdrukking is niet gelukkig: een noodzakelijkheid (necessitas) om te handelen zoals men deed, is uitgesloten, aangezien het om aanvullend recht gaat. Vervangt men de uitdrukking door opinio juris, dan is het bezwaar niet pagina-142 weggenomen: aan recht denken de betrokkenen niet en een bewustzijn, dat het zo behoort zoals zij doen, gaat niet aan het handelen vooraf en begeleidt het evenmin. Niemand gaat er van uit dat het onbehoorlijk is om anders te handelen dan het de gewoonte is, mits het maar uitdrukkelijk bedongen is. Als het niet bedongen is, mag de tegenpartij ervan uitgaan dat op zijn aansluiting aan de gewoonte geen aanmerking zal worden gemaakt en dat omgekeerd ook de andere partij zich naar de gewoonte zal gedragen. Het onbehoorlijke komt pas aan de orde als zonder beding van de gewoonte wordt afgeweken.

410

   L’existence de l’usage est-elle établie par la preuve des faits de la série d’actes, ou est-ce qu’il faut qu’un autre élément vienne s’y ajouter? Faut-il que ces actes proviennent d’une conviction qui les croit justes? A ce propos l’on parle de l’opinio necessitatis, qui serait une condition du droit coutumier. L’expression est peu heureuse: la nécessité d’agir comme on l’a fait ne se conçoit pas, quand il s’agit de droit supplétif. Si l’on remplace cette expression par „opinio juris”, le grief n’est pas neutralisé: les intéressés ne songent pas au droit, lorsqu’ils agissent; leurs actes ne sont ni précédés ni accompagnés d’une acception morale déterminée. Si ces actes dérogent aux usages, personne ne les jugera, de ce fait, inconvenants, pourvu que ce soit stipulé expressément; sinon, la partie peut s’attendre à ce qu’on ne lui reproche pas d’avoir suivi l’usage et â ce que l’autre partie se comporte aussi conformément à l’usage. On dit inconvenant seulement l’acte accompli en dérogation à l’usage sans stipulation expresse.

411

   Van een rechtsovertuiging waarop het handelen volgens gewoonte zou berusten of die het zou vergezellen, kan geen sprake zijn. Daarmee is echter nog niet gezegd, dat het onbelangrijk is wat de bedoeling van betrokkenen was met betrekking tot hun handelingen. Het is niet zo dat altijd alleen al de opeenvolgende reeks gelijke handelingen tot gewoonte en daarmee tot recht wordt. Het voortdurend gelijk handelen kàn tot doorgaan verplichten, maar het behoeft dat niet te doen en het zal dat niet doen, indien de betrokkenen zich van het onverplichte van hun handelingen bewust bleven en daardoor de verwachting, het vertrouwen, dat de gewoonte regel werd (in de dubbele op blz. 131 (blok 376) aangegeven zin) niet is ontstaan.

411

   Il n’existe donc pas de conviction juridique dictant ou accompagnant les agissements, mais ce n’est pas dire que ce que les intéressés se sont représentés relativement aux effets de leurs actes soit toujours indifférent ni qu’une série ininterrompue d’actes similaires établisse toujours un usage et, par là, du droit. Le fait d’agir sans interruption d’une façon similaire peut obliger à la continuation de ces actes, mais une telle obligation n’existe pas et ne s’impose pas lorsque les intéressés demeurent conscients de la nature indue de leurs actes, de sorte qu’il ne naît aucune expectative, ou confiance, de voir l’usage devenir une règle (dans le double sens indiqué ci-dessus, page ….).

412

Het kan zijn, dat jaar in jaar uit een kantoorbediende met nieuw jaar een gratificatie ontvangt, dat alle kantoorbedienden, in dezelfde positie, ook soortgelijke beloningen krijgen en dat toch de persoon in kwestie evengoed als zijn patroon zich ervan bewust blijft, dat het welwillendheid is van zijn patroon, als deze het envelopje aan hem overhandigt. Met andere woorden: de opinio juris (dat het om een rechtsverplichting gaat) is niet een positief vereiste, maar het bewustzijn niet gebonden te zijn kan negatief het ontstaan van gewoonterecht pagina-144verhinderen. Uit zeden en gebruiken kan recht groeien, doch het gaat hier om handelingen in hun maatschappelijke betekenis. Die maatschappelijke betekenis kan niet worden vastgesteld zonder rekening te houden met de bedoelingen van hen, die handelen. Daarbij gaat het niet om de concrete bedoelingen van specifieke partijen, maar om de algemene betekenis van een bepaald type handeling, op de verwachtingen die deze in het algemeen bij de omgeving in het leven roept.

412

Il se peut qu’un employé de bureau reçoive chaque année des étrennes, que tous les employés de la même situation obtiennent des gratifications similaires, et que pourtant l’individu en question, aussi bien que son patron, demeurent toujours conscients du fait que la remise de l’enveloppe n’est qu’un acte de bienveillance. Autrement dit: l’opinio juris” ne constitue pas une exigence positive; cependant la conviction de ne pas être lié peut empêcher la naissance d’un usage obligatoire. Des mœurs, il peut naître du droit; mais les mœurs sont des actes dans leur sens social. Ce sens ne peut pas être fixé sans tenir compte des représentations de ceux qui agissent. pagina-151Or, il ne s’agit pas des représentations de quelques parties déterminées, mais de la signification typique de l’acte, des expectatives qu’il suscite dans son milieu.

413

   Het is duidelijk, dat er niet een algemene regel gegeven kan worden als antwoord op de vraag, wanneer een herhaald gebeuren een zodanige intensiteit en vastheid heeft verkregen, dat behoudens beding van het tegendeel ook in het vervolg op voortzetting van die reeks mag worden gerekend. Het is uiteindelijk weer de rechter, die hier de beslissing geeft. Daarmee pagina-143is niet gezegd, dat de rechter hier degene is, die recht schept. Men heeft dit wel beweerd betreffende al het gewoonterecht, maar ten onrechte: de rechter formuleert het gewoonterecht en dat is van zeer grote betekenis. Een schepping van recht is dat echter niet. We raken hier aan een principieel punt.

413

   Il est évident qu’on ne peut pas établir de règle générale indiquant les conditions dans lesquelles l’événement répété a pris une intensité et une telle fixité, qu’on peut dès lors s’attendre à la continuation de la série d’actes similaires, sauf stipulation contraire. Ici encore la décision finale relève du juge. Mais ce n’est pas dire que c’est le juge qui crée du droit. On l’a soutenu pour l’ensemble des usages, mais à tort; le juge formule l’usage — c’est une activité d’une importance considérable — mais il ne s’agit pas ici d’une création. Nous touchons ici un point fondamental.

414

   Er is gewoonterecht denkbaar, dat nog nimmer door de rechter werd gehandhaafd. Het is waar, dat de rechter de twijfel kan beëindigen, of een bepaalde gewoonte recht is en daarmee een nieuwe regel aan het rechtssysteem toevoegt. De rechter doet dat echter in de overtuiging, dat die regel reeds verborgen lag in het systeem en dat weliswaar de formulering van hem afkomstig is, maar niet de inhoud. Bovendien, die twijfel kan ook op andere wijze, door onderling overleg, overwonnen, worden. Het kan zijn, dat de twijfel zelfs nooit is gerezen en dat de regel zonder enig opzettelijk ingrijpen de drempel, die zeden, gebruiken en recht scheidt, heeft overschreden. De laatste rechtsregels zijn meestal de sterkste en de meest vanzelfsprekende.

414

   On conçoit aisément des usages que le juge n’ait jamais encore protégés. Le juge peut, il est vrai, mettre fin à des doutes relatifs à la nature juridique d’un usage et ajouter ainsi une règle nouvelle au système de droit, mais il le fait dans la conviction que cette règle était déjà latente dans le système, et que c’est de lui que provient la formulation de cette règle, non pas son contenu. De plus, ces doutes peuvent être dissipés d’une autre façon encore, par exemple d’un commun accord. Il arrive même que jamais des doutes ne se soient soulevés, que la règle ait franchi, sans aucune intervention expresse, le seuil qui sépare les mœurs du droit; ces dernières règles sont les plus fortes, les plus évidentes.

415

   Reeds de oude kenners van het gewoonterecht, die met de teboekstelling ervan begonnen, wisten dit. Een van de grootsten van hen, Philippe de Beaumanoir (1283), merkt op198, dat er twee wijzen zijn om het bestaan van een coutume (gewoonte) aan te tonen; òf zij is zo algemeen, dat zij overal zonder tegenspraak wordt gevolgd, òf zij kan betwist zijn en dan kan zij door vonnis worden bewezen. Als voorbeeld van een gewoonte die overal zonder tegenspraak wordt gevolgd, noemt de Beaumanoir dan dat iemand van adel verplicht is om binnen 15 dagen na een bevel daartoe een erkende schuld te betalen, terwijl het gewone volk dit binnen 7 dagen moet doen.

415

   C’est ce que savaient déjà les connaisseurs anciens du droit coutumier. Un des plus grands d’entre eux, Philippe de Beaumanoir (1283) remarque190qu’il est deux façons de prouver l’existence d’une coutume: ou bien elle est tellement générale qu’on l’observe partout sans contredit, ou bien elle doit être constatée par un jugement lorsqu’elle est contestée. Pour la première catégorie, il cite comme exemple la règle selon laquelle un noble doit payer une dette reconnue dans les 15 jours, le menu peuple dans les 8 jours.

416

   Op dit moment is de situatie nog precies hetzelfde. Uit vonnissen is slechts een deel van pagina 145het gewoonterecht te kennen — onderzoek van het maatschappelijk handelen zelf leidt hier pas tot werkelijke kennis.199 Toen John Austin schreef dat gewoonterecht slechts een soort rechtersrecht was, waarmee hij dwars tegen de toen heersende leer in Engeland inging,200 vergat hij, dat de rechter evenzeer gebonden is aan de gewoonte als aan de wet. Had Austin gelijk, dan zou, alle recht rechtersrecht pagina-144(judiciary law) zijn. Uiteindelijk is de uitspraak van Austin gegrond in de gedachte, dat alleen een geformuleerde regel recht is. Deze gedachte wordt helder verwoord door de jonge schrijver, Alf Ross.

Een gewoonte kan als zodanig geen kenbron zijn voor zoiets als recht. De gewoonte kan ook niet begrepen worden als een onzelfstandige (met gelding via erkenning door rechter of wetgever, lhc) bron van recht zolang er geen specifieke, objectief eenduidige criteria aan te geven zijn om te bepalen wanneer iets recht is..(curs. PS) (vert. lhc)201

416

   Il en est toujours de même. Par les jugements on ne peut connaître qu’une partie des usages — la vraie connaissance se trouve seulement par la recherche des actes sociaux mêmes.191 Lorsque pagina-152John Austin192 s’opposa carrément à la doctrine dominante de son époque en Angleterre par la sentence: “customary law is but a species of judiciary law”, il oublia que le juge est autant lié par la loi que par la coutume. Si cet auteur avait raison, tout droit serait du “judiciary law”. Ces conceptions se basent finalement sur l’idée d’après laquelle seule la règle formulée est du droit. Cette conception s’exprime très nettement chez un auteur plus récent, Alf. Ross. Il dit193

Eine Gewohnheit, als solche kann nicht Erkenntnisgrund für etwas als Recht sein. Auch nicht einmal als eine unselbständige Quelle lässt die Gewohnheit sich verstehen: denn es werden hiermit nicht bestimmte, objectiv eindeutige Kriterien angegeben wenn etwas Recht ist.

417

   In dezelfde geest deed in Nederland B.A. Kahn al eerder dezelfde uitspraak:

Slechts dan is er een rechtsregel als de gelding onbetwist en de inhoud ondubbelzinnig is.(vert. lhc) 202

Aan deze eis getoetst zou heel wat wettenrecht geen recht genoemd mogen worden. Hier is sprake van een overschatting van het belang van formulering, alsof door die formulering de beslissing in elk denkbaar geschil duidelijk is. Deze veronderstelling wordt geheel weerlegd door de praktijk van onze op de wet gebaseerde rechtspraak van na de codificatie en ook door ons inzicht in wat interpretatie is. Het is pure cirkelredenering (petitio principii) wanneer men stelt dat alleen het in de wet geformuleerde recht recht is.203 De ervaring van eeuwen ontkracht dat evenzeer als de praktijk van het heden. Rechtspraak heeft altijd op gewoonte voortgebouwd en doet dat nog steeds.pagina-146

417

   Avant lui, l’auteur néerlandais B. A. Kahn194 s’était prononcé dans le même sens.

Il n’existe une règle de droit que lorsque sa validité est incontestée et que son contenu est sans équivoque.

S’il en était ainsi, beaucoup de „droit légal” ne pourrait pas être nommé du droit. On se trouve ici en présence d’une surestimation de la formule; c’est l’hypothèse selon laquelle celle-ci implique la solution pour tout différend „pensable”, une conception qui est entièrement réfutée par la pratique de notre jurisprudence basée sur la loi depuis la codification et aussi par notre notion d’interprétation. C’est une pure „petitio principii” que de croire que seul le droit formulé serait du droit.195 L’expérience des siècles s’y oppose ainsi que la pratique de nos jours. La jurisprudence s’est appuyée sur la coutume et elle s’y appuie toujours.

418

   Hiermee is niet gezegd dat de formulering niet belangrijk is. Integendeel, ik geef toe, dat de rechter, zodra hij het gewoonterecht vastlegt, schijnbaar alleen constaterend, maar tegelijkertijd vormend optreedt. Maar ook al is het onjuist het nieuwe in de uitspraak te bestrijden, evenzeer is het onjuist de constatering van het bestaande te miskennen. Vòòr het vonnis was de regel er, door het vonnis krijgt hij vorm en daarmee nieuwe betekenis.
   Wat is precies de betekenis van de formulering van het gewoonterecht?
   Voor wij die vraag beantwoorden is het nodig erop te wijzen, pagina-145 dat juist in onze tijd de formulering van recht door anderen dan de rechter heel belangrijk is geworden. De formuleringen van de rechter zijn altijd toegesneden op een geval en daarmee onsamenhangend en min of meer toevallig. Tegenwoordig is er ook een opzettelijke, afgeronde beschrijving van gewoonterecht aan te wijzen, waarbij niet gedacht moet worden aan het feit, dat grote stukken wetgeving slechts formuleringen van gewoonterecht zijn. Wij sluiten ons wat dit laatste betreft geheel aan bij de gebruikelijke opvatting, die in de wet een wilsuiting van met gezag beklede personen ziet en deze tegenover de gewoonte stelt.

418

   Cependant nous ne nions point l’importance de la formule. Au contraire, j’admets que la fixation par le juge de la coutume n’est qu’en apparence une constatation: son activité est en même temps de nature formative. Mais s’il est erroné de contester le nouvel élément que contient la décision, il est également erroné d’ignorer la pagina-153constatation de ce qui existe déjà. La règle est antérieure au jugement; elle obtient sa forme par le jugement et, par cela, une nouvelle signification.
   Quelle est cette signification de la formulation des usages?
   Avant de répondre à cette question, il faut souligner le fait que notre époque connaît justement une formulation non pas élaborée par le juge mais par d’autres et qui est d’un intérêt plus considérable encore. Da formulation par le juge est toujours incohérente, plus ou moins fortuite, mais on peut aussi indiquer une description consciente et achevée de la coutume. Je ne songe pas ici au fait que des parties considérables de la législation ne sont que des usages formulés. Nous partageons entièrement la conception qui voit dans la loi une manifestation de volonté des personnes munies d’autorité, et qui l’oppose comme telle aux usages.

419

Niet alleen het staatsgezag, echter, maar ook andere autoriteiten, waaraan de betrokkenen zich vrijwillig onderwerpen, gaan over tot het beschrijven en vastleggen van gewoonterecht. Verenigingen van handelaren stellen wetboeken op, waarin nauwkeurig wordt opgetekend welke regels, voor hun tak van handel gelden. Amsterdamse en Rotterdamse assuradeuren deden dit al eeuwenlang. De koophandel heeft recent op ruime schaal hun voorbeeld gevolgd. Graan-, effecten-, koffie-, en zoveel andere handel heeft zo zijn eigen codificatie gekregen, waarin de gehele koop en de mogelijke gevolgen zijn geregeld. De scheepvaart realiseerde internationale ordeningen: de York-Antwerp-rules beheersen al jaren het averijgrosse-recht; voor het zeevervoer kwamen in 1923 de Hague Rules tot stand.

419

Non seulement l’autorité étatique, mais d’autres autorités aussi, auxquelles se soumettent volontairement les intéressés, procèdent à la description et la fixation de la coutume. Des associations de commerçants élaborent des codes, où elles notent méticuleusement les règles à suivre par leur branche commerciale. Des assureurs d’Amsterdam et de Rotterdam l’ont entrepris il y a des siècles déjà. De nos jours le commerce proprement dit a suivi leur exemple dans une large mesure. De commerce des grains, des titres, du café et d’autres branches du commerce a obtenu ainsi sa propre codification, dans laquelle la vente entière et ses effets sont réglés. Da marine commerciale a établi des réglementations internationales, les „York-Antwerp rules” dominent depuis des années le droit des avaries communes (C.d.C. 414); pour le transport maritime se sont constitués en 1923 les “Hague Rules”.

420

   Regelingen zoals deze hebben een element van wetten en van gewoonterecht in zich. Zij worden niet opgelegd, ook niet voorgeschreven door een Staatsgezag. Partijen onderwerpen zich vrijwillig, maar kunnen zich daaraan maatschappelijk vaak moeilijk onttrekken. Het zijn abstracte voorschriften, die automatisch van toepassing worden, zodra partijen een bepaald type overeenkomst aangaan. Voorschriften, waardoor soms nieuw recht in het leven wordt geroepen en in strijd met de pagina-147bestaande praktijk naar nieuwe oplossingen voor moeilijkheden wordt gestreefd. Dan komen dit soort voorschriften heel dichtbij wettelijke regels — met name de aanvullende regels. Over dit nieuwe hebben we het hier verder niet. Hier gaat het over dat deel van de regelingen, dat niets anders doet dan het al bestaande vastleggen in zo scherp mogelijk gesneden formules.

420

   De telles réglementations tiennent tant des lois que des usages. Elles ne sont ni imposées, ni prescrites par une autorité publique; les parties se soumettent de plein gré, bien que, d’un point de vue social, elles ne puissent pas faire autrement. Ce sont des prescriptions abstraites, qui deviennent automatiquement applicables, dès que les parties concluent un contrat-type, des prescriptions qui font souvent naître du droit nouveau et par lesquelles on tend aussi à aboutir à des solutions nouvelles contraires à la pratique de l’époque. Elles se rapprochent alors tout près de la loi, surtout en tant que droit supplétif. Mais nous ne traitons pas maintenant de ce phénomène, pagina-154nous nous bornons à cette partie de ces réglementations qui ne tend qu’à noter le droit déjà existant dans des formules aussi précises que possible.

421

   Als we daarop letten, kunnen we de betekenis van de formulering duidelijk omlijnen, niet alleen wat betreft de formulering van de rechter, maar de formulering van ieder, die met gezag gewoonterecht beschrijft.
   Er kunnen dan drie gevolgen worden aangewezen:
   1°. De formulering wordt zelf deel van het recht. Die formulering moet zelf weer geïnterpreteerd worden. pagina-146. Het feitelijk handelen kan daarbij hulpmiddel zijn, maar het is niet meer het object van onderzoek, want object is nu de formulering, de in woorden vastgelegde regel. Taalkundig en historisch onderzoek van de formulering zal bij de toepassing ervan een rol spelen. Wat bedoeld was als vastlegging van feiten, krijgt zo tegenover de feiten zelfstandige betekenis.

421

   C’est ainsi que nous voyons clairement la signification de cette formulation, une signification qu’il faut également attribuer à la formulation du juge, à celle de toute personne qui décrit la coutume avec autorité.
   Cette signification se manifeste par un triple effet:
   1. La formule elle même devient une partie du droit; à son tour elle demande une interprétation. A cet effet, les actes matériels peuvent servir d’auxiliaires, ils ne forment plus il est vrai l’objet de la recherche que constitue la formule, mais la règle fixée dans des termes. La recherche philologique et historique de la formule influera sur l’application de la règle. Ce qui fut entendu comme fixation des faits obtient une importance indépendante vis- à- vis des faits.

422

   2°. De formule stolt het recht. Er komt weliswaar niet een stilstand in de rechtsvorming — die is er nooit — maar wel een sterke vertraging. Niet-geformuleerd recht wijzigt zich gemakkelijk. Tegenover de aan woorden vastgeklonken regel echter, moet iedere verandering bevochten worden. Een formulering leidt altijd tot weerstand. Wat in woorden is uitgesproken en niet slechts vaag gevoeld, prent zich vast in het bewustzijn. De formulering geeft steun in twijfel en wordt daarom dan ook niet gemakkelijk prijsgegeven.

422

   2. La formule opère la „coagulation” du droit. Il ne se produit pas un arrêt total dans la formation du droit — un tel arrêt ne se produit jamais — mais bien un retard considérable. Le droit non-formulé change facilement; pour remporter la modification d’une règle „rivée” à des termes déterminés, il faut lutter: une telle règle résiste toujours. Ce qu’on a exprimé par des mots (et non seulement vaguement senti) s’inculque dans la conscience, et nous offre un appui en cas de doute; aussi ne l’abandonnera-t-on pas facilement.

423

   3°. Door de formulering vervalt de eis van gewoonterecht, dat niet alleen vroeger zo gehandeld is, maar dat ook recent tot op het moment van formulering geregeld zo gehandeld werd. De formulering houdt stand, ook al vervalt de grondslag ervan, het feitelijk handelen, voor zover dat tenminste niet in zijn tegendeel verkeert. Het kan zijn, dat een tijdlang weliswaar de voorwaarden voor het handelen ontbreken terwijl toch de regel in stand blijft. Een gewoonterechtsregel die bedoeld is voor tijden van oorlog kan blijven bestaan — ook al komt in jaren geen oorlog voor. Dat is echter alleen mogelijk als die regel in een formule is uitgesproken. Uit handelen van decennia geleden, kan niet meer tot het bestaan van een gewoonterecht worden geconcludeerd.

423

   3. La formulation supprime l’exigence qu’on pose pour la coutume selon laquelle il faut qu’on ait autrefois agi de telle ou telle façon, mais qu’on ait agi ainsi même dans les temps qui ont précédé immédiatement la décision. La formule demeure, même si sa base, les actes matériels, tombe, pourvu que ceux-ci ne se changent pas en leurs contraires. Il se peut que pendant un certain temps les conditions pour agir fassent défaut et que pourtant la règle dure. Une règle coutumière pour l’état de guerre peut subsister — bien qu’une guerre n’éclate pas pendant une série d’années, mais cela ne peut se produire que lorsqu’elle a été exprimée dans une formule. Des actes datant d’il y a des dizaines d’années ne permettent pas de conclure à l’existence d’un usage.

424

   Samengevat zijn deze drie gevolgen alle uitvloeisel van een ding: de formulering is vaststelling van het verleden, doch is dat ter pagina-148wille van de toekomst. De regel grijpt in op die toekomst. Wij zien, dat de gevolgen van de formulering belangrijk zijn. Er kan aan worden toegevoegd, dat we het ideële alleen dan bezitten als we het helder inzien en dus in een formule kunnen samenvatten. We beheersen, kennen, het gewoonterecht pas goed, als we het beschrijven. Er is altijd behoefte aan het vastleggen in woorden, doch die vastlegging, hoe belangrijk ook, is het gewoonterecht niet.

424

   En résumé, on peut dire que ces trois effets sont la conséquence de ce seul principe: la formulation est la fixation de ce qui appartient au passé, mais cette fixation se fait en vue de l’avenir. Cette formulation influe sur le futur. Nous voyons que les effets de la forpagina-155mulation sont considérables. On pourrait ajouter que nous possédons seulement ce que nous comprenons clairement, c’est-à-dire ce que nous pouvons rendre brièvement par une formule. Nous possédons les usages, nous les connaissons seulement lorsque nous les écrivons: le besoin se fait toujours sentir de les fixer dans des termes, mais cette fixation, si importante soit-elle, n’est pas la coutume elle-même.

425

   Wanneer we op deze wijze aandacht aan de betekenis van de formulering hebben gewijd, kunnen wij deze ook in het gewoonterecht zelf terugvinden. Ten slotte is de hierboven beschreven tegenstelling tussen gewoonte en bestendig gebruikelijk beding pagina-147 niets anders dan de tegenstelling tussen ongeschreven en geformuleerd gewoonterecht, mits wij slechts bedenken, dat hier de formulering niet van een gezag, opgelegd of gekozen, afkomstig is, maar van de betrokkenen zelf en dus op niets anders dan gewoonte berust.

425

   Essayons, après ces quelques développements théoriques sur l’importance de la formulation, de retrouver celle-ci dans la réglementation coutumière même. Au fond l’opposition entre „l’usage” de l’art. 1375 et „les clauses d’un usage constant” de l’art. 1383, n’est autre que celle entre les usages écrits et non-écrits. Soulignons encore que la formulation n’émane pas ici d’une autorité, imposée ou choisie, mais des intéressés mêmes; par conséquent elle repose, à son tour, exclusivement sur l’usage.

426

   De boven aangegeven verschillen zijn hetzelfde. Het bestendig gebruikelijk beding moet geïnterpreteerd worden — deze interpretatie is tekstverklaring en behoeft onderzoek van taal en geschiedenis. Het beding brengt vastheid. Het beding kan voortbestaan, ook al ontbreken de voorwaarden voor de toepassing ervan. Het beding kan zelfs zo zeer losraken van het feitelijk gebeuren, dat het een situatie betreft, die, de hele tijd dat het beding gebruik was, nooit is voorgekomen. Het gebruikelijk beding behoeft immers niet een geregeld voorkomende gebeurtenis te regelen, het kan ook een slechts als mogelijk voorziene gebeurtenis regelen. Op dezelfde manier als de gebruik-codificaties het karakter van kleine wetboekjes kunnen aannemen, die regelingen voor de toekomst betreffen, zonder met wat tot nog toe gebeurde rekening te houden, kan ook het contractbeding van het feitelijk gebeuren los worden gemaakt.

426

   Les deux espèces d’usages mentionnées dans ces articles montrent les mêmes différences indiquées déjà ci-dessus. La clause d’un usage constant doit être interprétée — cette interprétation également est de l’exégèse, elle aussi demande des recherches philologiques et historiques. La clause produit de la sécurité; elle peut subsister même si les conditions requises pour son application font défaut. Qui plus est: la clause peut se détacher tellement des événements matériels, qu’elle finit par concerner une situation qui ne s’est jamais produite depuis qu’on l’a stipulée. En effet, la clause usuelle ne règle pas nécessairement un événement fréquent, mais aussi un événement dont on prévoit seulement l’éventualité. Comme les codifications, les usages prennent le caractère de petits codes contenant des réglementations valables pour l’avenir sans qu’il soit tenu compte de ce qui s’est passé en réalité jusque-là, la clause devenue d’usage peut être dégagée de ces événements matériels.

427

Een duidelijke illustratie van de tegenstelling tussen gewoonte en gebruikelijk beding geeft een arrest uit de oorlogstijd.204 De strijd ging over de vraag of in de kolenhandel het beding dat een oorlog de overeenkomst beëindigt, een gebruikelijk beding was. Geconstateerd kon worden, dat het beding geregeld werd gemaakt, doch niet, dat ook bij het ontbreken van het beding oorlog de overpagina-149eenkomst deed vervallen. Immers vóór 1914 had zich voor de kolenhandel in ons land de vraag niet voorgedaan. Er is dus geen gewoonte, zei de Rechtbank. Het Hof vernietigde. Het deed er immers niet toe wat feitelijk geschiedde, maar alleen wat bedongen werd. Dus kon op het gebruikelijke beding een beroep worden gedaan. Het beding kon een gebruikelijk beding worden, ook al werd er nooit uitvoering aan gegeven.

427

Cette opposition entre l’usage et la clause usuelle, entre les articles 1375 et 1383, est clairement illustrée par un arrêt rendu pendant la guerre de 1914—1918.196Le litige portait sur la question de savoir si, dans le commerce du charbon, la clause „le contrat est dissous en cas de guerre”, était une clause usuelle. On pouvait bien constater que la clause était régulièrement stipulée, mais non pas qu’en cas de guerre les contrats fussent annulés, même lorsque la clause pagina-156n’avait pas été stipulée. En effet, avant 1914, chez nous la question n’avait pas été soulevée pour le commerce du charbon. Le tribunal conclut: il n’existe donc pas d’usage. Mais la Cour d’appel annule: ce ne sont pas les événements qui importent, mais ce qu’on stipule ordinairement, c’est l’art. 1383 et non pas l’art. 1375 que l’on a invoqué. La clause pouvait devenir d’usage, même si on ne l’avait jamais appliquée.

428

   Laten we ter wille van de duidelijkheid in deze moeilijke materie onze conclusies nog eens samenvatten: er is onbeschreven en er is beschreven, geformuleerd, gewoonterecht. Die beschrijving kan in de rechtspraak gebeuren, maar kan ook op andere wijze geschieden. De beschrijving heeft zelfstandige betekenis. Toch kan ook het niet-beschreven pagina-148gewoonterecht recht zijn. Van dergelijk niet-beschreven gewoonterecht is sprake indien er een zodanige herhaling van handelen is, dat in het maatschappelijk leven op voortzetting daarvan wordt gerekend. De door de handelingen gewekte verwachting is daarbij beslissend.
   Hiermee is de betekenis van het gewoonterecht afgehandeld.

428

   Résumons nos conclusions en vue d’éclaircir cette matière ardue. Il est des usages écrits et non-écrits. Ils peuvent être écrits soit par la jurisprudence, soit autrement. La formulation a son importance propre. Les usages non-écrits peuvent également constituer du droit. C’est du droit lorsqu’il existe une répétition des actes, telle qu’on compte sur sa continuation dans la vie en société. L/expectative suscitée par ces actes est décisive.

429

   Men vindt in de literatuur nog twee vragen besproken, die volgens ons niet apart behandeld hoeven te worden. Ten eerste de vraag of de gewoonte plaatselijk kan zijn of algemeen moet kunnen worden aangewezen. Het antwoord daarop is niet twijfelachtig — gewoonte is geregeld handelen in een bepaalde kring. Die kring kan kleiner of groter zijn, plaatselijk of naar bedrijf en vak bepaald. Voor onderscheid is niet de minste reden. Ten tweede, de vraag of een onderzoek naar de redelijkheid van de gewoonte geoorloofd is en of irrationele gewoonten als niet bindend ter zijde kunnen worden gesteld. Bij een antwoord hierop komt de vraag naar voren waarop de bevoegdheid kan berusten om dit irrationeel gegroeid recht, dat juist hierop steunt, dat het niet is uitgedacht, maar van zelf in het leven is ontstaan, op zijn redelijkheid te toetsen? Natuurlijk zal bij toepassing van gewoonterecht, net als bij de toepassing van wetten-recht, de vraag kunnen worden opgeworpen, of de concrete beslissing niet in botsing komt met wat ons zedelijk oordeel verlangt. Dit heeft echter niets te maken met een speciaal onderzoek naar de redelijkheid van een bepaalde gewoonte.

429

   Dans la littérature, on discute souvent deux questions qui, à notre avis, ne méritent pas un traitement spécial. 1.L’usage peut-il être local, ou faut-il qu’il soit généralement observé? La réponse n’est pas douteuse: l’usage consiste dans des actes régulièrement accomplis dans un certain cercle. Ce cercle peut être réduit, ou plus étendu, local ou déterminé selon le métier ou la profession. La distinction proposée ne se justifie pour aucun motif. 2.La recherche de la raison des usages est-elle permise et les usages irrationnels ne sont-ils pas susceptibles d’être écartés comme non-obligatoires? Mais sur quoi devrait se baser le pouvoir de contrôler par la raison ce droit développé irrationnellement et qui s’appuie justement sur le fait qu’il n’a pas été inventé, mais qu’il est né spontanément dans la vie sociale même. Il est vrai que l’application des usages peut donner lieu à la question de savoir si la solution concrète ne se heurte pas à notre sentiment moral. Mais ceci n’implique nullement une recherche spéciale de l’équité de la coutume.

430

   Ten slotte het bewijs in het gewoonterecht. Men stelt in het algemeen, en het is ook vaste jurisprudentie205, dat de rechter vrij is om te besluiten dat een gewoonte bestaatpagina-150 met alle middelen, die hem goeddunken en dat hij daarbij niet aan de wettelijke bewijsmiddelen gebonden is. Immers, men zegt dat de gewoonte rechtsbron is en dat voor de rechter het beginsel geldt dat de rechter het recht kent (jus curia novit). De redenering lijkt mij zwak en de conclusie veel te algemeen. Wie zich op gewoonterecht beroept (in eigenlijke zin, dus niet op rechtspraak, die zo’n recht vastlegt) beroept zich op feiten. Als die feiten betwist worden, dan zullen zij bewezen moeten worden, op dezelfde manier als andere feiten. Getuigenbewijs en niet verhoor van deskundigen, is bij uitstek het middel om gewoonteregels in rechte te doen vaststaan.

430

   Examinons enfin la preuve des usages. On admet généralement, comme le fait aussi la jurisprudence,197 qu’il est loisible au juge de conclure à l’existence d’un usage par tous les moyens qui lui sempagina-157blent bons et qu’à cet effet les moyens de preuve légaux ne le lient point. C’est que, dit-on, l’usage est une source de droit et que curia jus novit”. Ce raisonnement me paraît faible et la conclusion trop générale. Celui qui invoque un usage (dans son sens propre et donc pas la jurisprudence qui l’a fixé), invoque des faits. En cas de contestation de ces faits, on est tenu de les prouver, comme tout autre fait: pour les établir juridiquement le moyen le plus propre est la preuve par témoins, non pas par l’interrogation d’experts.

431

Dat dit soms overbodig is, komt omdat de rechter pagina-149 notoire feiten ook zonder bewijs als vaststaand mag aannemen. Op betwisting wordt soms niet ingegaan, omdat deze tegenover notoire feiten als chicane ter zijde wordt gesteld en niet omdat gewoonte recht zou scheppen. Staan de feiten vast, dan is de conclusie of in die feiten gewoonterecht ligt opgesloten, een conclusie van de rechter, niet van partijen en evenmin van gehoorde deskundigen of getuigen. Het staat de rechter vrij zelf uit te maken door wie hij zich laat voorlichten. In zoverre is inderdaad bewijs overbodig.

431

Si ce procédé est souvent superflu, c’est que le juge peut tenir pour acquis des faits notoires sans aucune administration de la preuve. La contestation est écartée par le juge, non pas parce que l’usage crée du droit, mais parce qu’elle constitue une chicane devant les faits notoires. Une fois les faits établis, il appartient au juge, et non pas aux parties, aux experts, ou aux témoins, de conclure s’ils contiennent du droit coutumier. A cet effet, le juge est libre de prendre des conseils où il voudra.

432

§ 24 Gewoonte tegenover dwingend recht.

   Wij staan nu voor de vraag of in Nederland gewoonte bindt tegen dwingende rechtsregels in.
   Het antwoord hierop ligt in de vorige paragrafen besloten. De reden, waarom gewoonte voor moest gaan bij aanvullend recht, is nu afwezig. Anders dan bij aanvullende voorschriften is nu het bevel van de wetgever niet machteloos tegenover algemeen afwijkend handelen. De rechter is aan de bevelen van dwingend recht onderworpen. Het mag gewoonte zijn, dat speelschulden worden betaald en soms zelfs geacht worden meer te binden dan andere schulden, geen rechter zal in strijd met de wet een veroordeling uitspreken tot betaling van een speelschuld.

432

§ 24 La coutume vis-à-vis du droit impératif.

   Nous nous trouvons maintenant devant la question de savoir si, aux Pays-Bas, ce sont les règles du droit impératif priment.
   Nos développements dans les paragraphes précédents impliquent la réponse. Le motif pour lequel l’usage passe avant le droit supplétif tombe ici. A la différence de la prescription supplétive du législateur son commandement n’est pas impuissant devant des actes dérogatoires Le juge est soumis à ces commandements. Bien qu’il soit d’usage de payer les dettes de jeu, auxquelles on attribue même souvent une force obligatoire dépassant celle d’autres dettes, aucun juge ne prononcera, contrairement à l’art. 1825 C.c.n. une condamnation à payer une dette de jeu.

433

En toch — het kàn zijn, dat in het werkelijke leven een regel van dwingend recht zo zeer op zij is gezet en dat er in strijd met die regel in de loop der tijd stabiele verhoudingen zijn ontstaan die zo belangrijk zijn, dat de regel niet kon worden gehandhaafd. Er is dan sprake van een botsing zoals we § 21 (blok 382) beschreven. Uit wat daar is gezegd volgt ook, dat het niet mogelijk is om een vast richtsnoer te geven om te bepalen, wanneer dat het geval zal zijn. Verder dat het optreden van zo’n botsing in ons privaatrecht hoge uitzondering is en behoort pagina-151te zijn. Het codificatie-systeem, de positie van onze rechter, de traditionele erkenning van de belangrijke betekenis van de wet, dit alles leidt tot een heel beperkte plaats voor de erkenning van gewoonterecht in strijd met dwingende bepalingen. Niettemin, een dergelijke erkenning is soms onvermijdelijk en bestaat ook in Nederland.

433

Et pourtant — il se peut qu’on écarte dans la vie réelle une règle de droit impératif à ce point, que des rapports tellement importants aient trouvé peu à peu un “ordonnancement” contraire à cette règle, qu’il fût impossible de la maintenir. Ici se produit le heurt que nous avons signalé au paragraphe 21; il résulte de ce que nous avons dit à ce sujet qu’on ne saurait dégager aucune directive indiquant les conditions dans lesquelles la règle impérative succombe; il en résulte aussi pagina-158que dans notre droit privé ce phénomène ne doit se produire que très rarement. Le système de codification, la position de nos juges, la considération traditionnelle dont jouit la loi, tout porte à restreindre les usages contraires aux dispositions impératives. Pourtant ils sont inévitables et ils existent aussi chez nous.

434

   Toch is het niet gemakkelijk dit met voorbeelden te onderbouwen. Dit heeft twee oorzaken. Allereerst komt het zelden voor, dat geschiedenis en wettekst een ondubbelzinnig antwoord geven op een rechtsvraag, die blijkens de gewoonte in tegengestelde zin wordt begrepen. Meestal ligt het geval zo, dat er strijd bestaat over een interpagina-150pretatie en dat de gewoonte dan het beslissende woord spreekt in de strijd tussen de argumenten voor en tegen. De bekende spreuk dat de gewoonte de beste wetsuitlegger is (optima interpres consuetudo) geldt niet alleen voor de wetsuitlegging die in rechtspraak is te vinden, maar ook voor die die besloten ligt in het handelen van de betrokkenen. De gewoonte is dan minstens even belangrijk voor de uitspraak als een scherpzinnige uiteenrafeling van de tekst van de wet. In de tweede plaats zijn voorbeelden moeilijk te vinden omdat de rechter, die zich gebonden weet aan de wet, maar tegelijkertijd vrij in zijn opvatting over gewoonte, meestal niet openlijk op een botsing tussen gewoonte en dwingend recht ingaat.

434

   Cependant cela ne se prouve pas facilement par des exemples, ce qui s’explique pour une double raison. Premièrement, on voit rarement l’histoire ou un texte légal trancher clairement une question juridique que l’usage a résolue en sens opposé. Le plus souvent, il s’agit d’une controverse interprétative; c’est alors l’usage qui, parmi les arguments invoqués de part et d’autre, dit le mot décisif. La maxime: optima interpres consuetudo” vaut non seulement pour l’interprétation de la loi par la jurisprudence, mais aussi pour celle que l’on décèle dans les actes des intéressés. Dans ces cas-là, la consuetudo forme un motif de la décision pour le moins au même degré que l’analyse la plus pénétrante du texte de la loi. Mais deuxièmement, même dans ces hypothèses, le juge ne se prononce pas ouvertement sur ce point, parce qu’il s’estime avant tout lié par la loi, et libre dans son appréciation théorique des usages.

435

   Boven op blz. 123 (blok 354/55) gaf ik het voorbeeld van de stichting. Het is rechtspraakrecht, dat het in Nederland mogelijk is om stichtingen op te richten en tegelijkertijd is het ook gewoonterecht als men de motivering van de advocaat-generaal Ledeboer aanvaardt, die ik daar aanhaalde. Een dergelijke motivering is echter zeldzaam. De H.R. zelf gebruikt deze zo goed als nimmer. Mogen we er niettemin niet van uitgaan dat de betreffende motivering ook naar het oordeel van de Hoge Raad van groot gewicht was?

435

   Ci-dessus, page 123, j’ai donné l’exemple de la fondation. Da possibilité de constituer une fondation est, chez nous, du droit jurisprudentiel, c’est aussi un usage lorsqu’on accepte la motivation de l’Avocat Général Ledeboer, citée au même endroit. Mais une telle motivation est rare: la H.C. elle-même ne s’en sert presque jamais. Serait-il osé de soutenir néanmoins qu’elle reconnaissait aussi l’importance de cet argument?

436

   Bij de stichting kan nog op goede gronden beweerd, dat strijd met de wet niet valt aan te tonen. Dat is moeilijker in een ander geval, waarbij het eveneens ging om de vraag of een handeling geldig geoordeeld mocht worden zodat het beoogde rechtsgevolg bereikt kon worden of dat een dwingende wetsbepaling het bereiken van een dergelijk gevolg uitsloot. Ik doel hier op de vraag of het vóór de wijzigingswet van 1928 mogelijk was om naamloze vennootschappen, die niet ten doel hadden daden van koophandel te verrichten, op te richten. De wettekst, het rechtssysteem en de wetsgeschiedenis pleitten alle voor een ontkennend antwoord. Het Departement van Justitie had echter zulke naamloze vennootschappen erkend. Er waren er talrijke in het leven geroepen (bouwmaatschappijen, landbouwondernemingen) en er waren grote kapitalen in belegd en ontelbare rechtshandelingen met hen verricht.

436

   Si, pour la fondation, on peut alléguer avec raison que sa contradiction avec la loi n’est pas démontrable, beaucoup plus faible était la position dans une hypothèse où il s’agissait également de la question de savoir si un acte était valable et produisait l’effet juridique envisagé, ou bien si une disposition légale impérative excluait cet effet. J’ai eu vue la question de savoir si, avant la loi de 1928, la constitution d’une société anonyme, n’ayant pas pour but l’accomplissement d’actes de commerce était possible. Les art. 14, 36 (ancien) C.d.C.n. le système et l’histoire de la loi plaidèrent en faveur d’une réponse négative. Cependant de telles sociétés avaient été reconnues par le Ministère de la Justice. On en avait constitué un grand nombre (des sociétés de construction, sociétés agricoles, pagina-159etc.), on y avait investi des capitaux considérables, et, par elles, on avait accompli d’innombrables actes juridiques.

437

Dit alles zou pagina-152wankel en onzeker worden, als het machtswoord werd gesproken dat de naamloze vennootschap, die niet ten doel heeft koophandel te drijven, niet bestaat. Is het een wonder, dat men, ondanks sterke argumenten van interpretatieve aard, die uitspraak niet aandurfde en boog voor de feiten: d.w.z. “het nu eenmaal bestaan” van die naamloze vennootschappen, die niet handeldrijven in de zin van de wet. Molengraaff zei het openlijk: “door gewoonte — in afwijking van de wet — is hier recht geworden”.206 pagina-151

437

Tout cela aurait été ébranlé si l’on avait proféré la parole autoritaire: la société anonyme n’ayant pas pour but de faire le commerce est nulle. Est-il étonnant qu’on reculât devant cette sentence, malgré les forts arguments d’interprétation, qu’on s’inclinât devant les faits; devant existence de ces sociétés anonymes qui ne font pas le commerce dans le sens légal. Molengraaff dit ouvertement: „par l’usage — et contrairement à la loi, le droit s’est formé ici”. 198

438

   Nog een ander voorbeeld uit een heel ander gebied. Het betreft de inrichting van de Nederlandse Hervormde kerk. In 1816 vaardigde Koning Willem I een besluit daarover uit, waarvan de rechtsgeldigheid zeer betwistbaar is, of liever, waarvan thans de ongeldigheid wel vaststaat. Talrijk zijn de juristen en kerkelijke autoriteiten, die aannemen, dat de Koning ten enenmale de bevoegdheid tot deze inmenging miste.207 Niettemin zijn er slechts weinigen208, die thans nog het Koninklijk Besluit als grondslag van deze inrichting ontkennen.

438

   Citons un autre exemple dans un domaine entièrement différent. Il s’agit de l’organisation de l’Eglise Réformée des Pays-Bas. En 1816, le Roi Guillaume 1er édicta un arrêté à ce sujet, dont la validité juridique est fort contestable, qui plus est, dont l’irrégularité est depuis établie. Un grand nombre de juristes et d’autorités ecclésiastiques admettent qu’il ne revient au Roi aucun pouvoir d’intervenir dans cette matière.199Néanmoins peu désavouent l’arrêté royal comme fondement de cette organisation.200

439

Ook al neemt men aan dat betwist kan worden dat het reglement aanvaard is door de betrokkenen, iets waarop dikwijls beroep wordt gedaan, toch het juist, dat rebus ipsis et factis209 om een uitdrukking van de Hoge Raad in deze materie over te nemen, de Ned. Herv. kerk is ingericht conform het reglement dat de Koning voorschreef. Bij aanvaarden denkt men vaak nog te veel aan een uitdrukkelijk wilsbesluit, terwijl het hier eenvoudig gaat om het jarenlang handelen alsof het K. B. wet was. Op grond daarvan was een zo wijd vertakt geheel van instellingen en regelingen in het leven geroepen, dat een betwisting niet meer kon worden toegelaten. Het gaat hier echter om niets anders dan gewoonterecht. Gewoonterecht dat ingaat tegen de wet.210 pagina-153

439

Il est vrai que l’argument tiré de l’acceptation de cette réglementation par les intéressés est discutable, je crois cependant que l’organisation prescrite par le Roi est devenue rebus if sis et factis” pour reprendre une expression de la H.C.201celle de l’Eglise Réformée des Pays-Bas. C’est que l’acceptation nous rappelle trop une volition expresse des intéressés — en réalité on a simplement agi, pendant de longues années, comme si l’A.R. était une loi, en vertu de laquelle est né un ensemble d’institutions et de réglementations tellement ramifié, que sa contestation ne se conçoit plus. S’agit-il ici d’autre chose que de l’usage? D’un usage contraire à la loi?202 pagina-160

440

   Zo zijn meer voorbeelden te noemen. Bijvoorbeeld de situatie, waarbij men met instemming van alle betrokkenen een oudere hypotheek doorhaalt om een nieuwe hypotheek de hogere rang van de oude hypotheek te geven en de oude hypotheek opnieuw in te schrijven met een lagere rang. Dit is in strijd met het wettelijk systeem van hypotheekinschrijving omdat de inschrijving een vereiste voor het bestaan van het zekerheidsrecht is en dit recht dus bij de doorhaling te niet gaat. Niettemin wordt het in praktijk regelmatig zo gedaan en zou vanwege het feit dat dit gebruik volledig ingeburgerd is, de uitspraak dat het ongeldig is nu verreikende moeilijkheden in het leven roepen. Op verhandelbare schuldbewijzen, zoals obligaties en pandbrieven, hoort volgens de wet, een eigenhandig geschreven verklaring van de debiteur te staan waarin de hoogte staat omschreven van het geleende bedrag dat terugbetaald moet worden. In praktijk blijft dit achterwege. Men zou met een beroep op de geschiedenis en tegen de letterlijke betekenis van de woorden van de wet in de niet-toepasselijkheid van de wet op deze schuldpapieren kunnen bepleiten.211 Maar ook los daarvan zal de niet-toepasselijkheid op deze papieren moeten worden aangenomen. De ellende was anders niet te overzien.

440

   On pourrait citer d’autres exemples encore: la cession d’antériorité en matière d’hypothèques — opération qui tend à donner un rang supérieur à une hypothèque de date ultérieure, par consentement mutuel des créanciers inscrits — est absolument contraire au système légal d’inscription hypothécaire. Pourtant, cette cession se fait régulièrement et une déclaration de nullité à l’heure actuelle où la coutume a acquis droit de cité provoquerait des difficultés de grande portée. Le fait de ne pas écrire en entier de la main des titres d’obligations ou des obligations hypothécaires (Ripert n°. 1303) ou de ne pas y porter d’une approbation écrite, peut être considéré comme contraire à l’art. 1915 C.c.n. (C. 1326). Cependant abstraction faite de l’argument tiré de l’histoire, qu’on peut invoquer ici contre la lettre,203 il faut admettre que le présent article ne vaut pas pour les titres en question. Sinon, on ne saurait en calculer les conséquences néfastes.

441

Gewoonte maakt recht. Telkens weer worden de feiten aanvaard. Men handelde en deed dit in het vertrouwen, dat men zo mocht doen. De regelmatige gang van zaken in brede kring pagina-152steunt op de rechtsgeldigheid van dat handelen. Het recht zou zijn taak van normering van de werkelijkheid vergeten, indien het voor de werkelijkheid geen oog had en plotseling op grond van wellicht vergeten regelingen aan die handelingen hun rechtskracht ontzegde. Evenals de verjaring naast de titel staat bij de verkrijging van subjectieve rechten, staat de gewoonte naast de wet bij de rechtsvorming. Uit onrecht kan recht worden. Dit is een oude wijsheid, die de Scholastieken en Canonisten al hadden ontdekt.212

441

L’usage crée du droit. On accepte toujours de nouveau le fait accompli. On a agi en croyant fermement dans le caractère licite de ses actes; dans la vie en société, le cours normal des affaires s’appuie dans une large mesure sur la validité juridique des actes accomplis. Le droit manquerait à sa tâche qui consiste à former les normes régissant la réalité s’il perdait de vue cette réalité en refusant brusquement — en vertu de réglementations peut-être déjà oubliées — tout effet à ces actes. Comme pour l’acquisition d’un droit, un titre est requis en dehors de la prescription, l’usage joue son rôle pour la formation du droit à côté de la loi. Le droit naît même de ce qui est illicite. C’est une sagesse très ancienne, découverte déjà par les Scholastiques et les Canonistes.204

442

   Weliswaar maakt het onderscheid tussen aanvullend en dwingend recht, dat de plaats van de gewoonte veel bescheidener is bij dwingend recht, maar de aard van de gewoonte en de grond, waarop het recht de gewoonte aanvaardt, verschillen niet. Het is in beide gevallen het feitelijk gebeuren, dat het recht bepaalt. Ook bij dwingende regels is het voor het bepalen van de grens tussen gebruiken (zeden) en recht bepalend of het feitelijke gebeuren zo belangrijk was, dat het gebruik ten slotte ook in rechte doorgevoerd moest worden.

442

   Si, dans le droit impératif, l’usage occupe une place plus modeste que dans le droit supplétif — phénomène qui tient à la différence de ces deux espèces de droit — la nature de la coutume et les motifs pour lesquels le droit l’accepte sont les mêmes dans les deux domaines. Dans l’un comme l’autre, ce sont les événements matériels qui déterminent le droit. Pour la règle impérative aussi, la frontière entre les mœurs et le droit s’effacera dès que ces événements ont pris une importance suffisante pour que la règle puisse finalement être constituée en droit.

443

De verhouding tussen leden van hetzelfde gezin met betrekking tot gebruik en vertering van wat hen samen toebehoort, die door sommigen gewoonterecht wordt genoemd213, is een verhouding die gebaseerd is op gebruiken(zeden). Er is geen rechtsstrijd aan te wijzen, waarbij hieraan beslissende invloed kan worden toegekend. Het gebruik daarentegen, dat pagina-154de getrouwde vrouw de naam van haar man voor de hare plaatst, is tot recht geworden, zodra men erkent, dat met een dergelijke naams-aanduiding in rechte ondertekend kan worden. Mij lijkt hier geen twijfel over mogelijk.

443

Les rapports entre les membres pagina-161d’une famille, relatifs à l’usage et à la consommation de ce qui leur appartient en commun, ont été à tort qualifiés de droit coutumier par certains;205 ce sont des rapports purement moraux. On ne pourrait pas indiquer ici des points de droit opposés qu’un procès pourrait trancher. Par contre, devient du droit la coutume d’après laquelle la femme mariée fait précéder son nom de famille par celui du mari, dès qu’on reconnaît qu’une telle indication tient lieu de signature juridiquement valable. Cette solution ne me semble d’ailleurs pas douteuse.

444

Omdat het niet mogelijk is hem in rechte te handhaven, is de regel, dat de vrouw aan de man gehoorzaamheid verschuldigd is, die als een rèchtsregel in ons wetboek prijkt door gewoonte opzijgezet. De procedure van scheiding van tafel en bed zou in abstracto tot handhaving van de regel hebben kunnen dienen. Dit is echter niet gebeurd. Geen advocaat poogt van het feit, dat de vrouw ongehoorzaam is geweest, een buitensporigheid in de zin van de wet te maken. Geen rechter zou hem gelijk geven. Wij kunnen hier — hoewel er geen rechterlijke uitspraak bestaat waarin die vordering wordt afgewezen — van een gewoonterecht in strijd met de wet spreken. Er is zelfs geen twijfel.214

444

C’est précisément parce qu’on ne sait pas la maintenir en droit que la règle d’après laquelle la femme doit obéissance à son mari — pourtant une règle de droit de notre code (art. 161) — a été écartée par l’usage. La procédure en séparation de corps pourrait servir, in abstracto, à son maintien — or il n’en est rien. Aucun avocat n’essaierait d’invoquer comme excès dans le sens de l’art. 288 C.c.n. la désobéissance de la femme. Aucun juge ne lui donnerait raison. Nous pouvons admettre ici un usage contraire à la loi, bien qu’il manque une décision repoussant une telle action. Tout doute est exclu à ce sujet.206

445

En pagina-153net als bij de gewoonte ten opzichte van aanvullend recht is ook bij dwingend recht het bewustzijn van degene die handelt slechts negatief van belang. De eis dat er sprake is van een bijzondere overtuiging bij het handelen wordt ook hier niet gesteld. Wel mag verlangd worden, dat de betrokkenen, toen zij begonnen te handelen zoals zij deden, zich van strijd met de wet niet bewust waren. De twijfel over de wettelijke toelaatbaarheid komt pas achteraf, meest door het ingrijpen van de jurist: een scherpzinnig advocaat begint een proces, waarin de geldigheid wordt betwist van dat wat men al jaren deed, of een auteur oppert in een tijdschriftartikel of leerboek bezwaren.

445

Et ici encore — comme pour l’usage contraire au droit supplétif — la conscience de l’agent est d’un intérêt négatif seulement. Dans l’un et l’autre cas, on ne peut pas exiger que les actes soient accompagnés d’une conviction spéciale; ce qu’on peut, exiger c’est que les intéressés, lorsqu’ils commencèrent à agir, ne fussent pas conscients du fait que leurs actes étaient contraires à la loi. A cet égard, les doutes ne se présentent qu’après coup, le plus souvent ce sont les juristes qui les suscitent: un avocat ingénieux intente un procès au cours duquel il conteste la validité de ce qu’on a toujours fait, ou bien un auteur soulève des objections dans un article de revue ou dans un manuel de droit.

446

De mensen zelf handelden argeloos, zij wisten niet beter of wat zij deden mocht en het had de gevolgen, die zij zich voorstelden. Ook hier is er analogie met de verjaring en met de eis van goede trouw die daarbij geldt.215 Het is die goede trouw, het handelen dat jaren is voortgezet alsòf het recht was en dat achteraf blijkt niet recht te zijn, dat hier net als bij de verjaring door de rechter wordt beschermd, als hij verklaart, dat gewoonte recht maakt. De betrokkenen zouden het onrecht vinden als het anders ging. Tegen degene die het daar niet mee eens is zeggen ze: je zegt nu dat dit niet mag of kan, terwijl ik het al jaren zo deed, omdat iedereen het zo deed en ik niet beter wist dan dat het mocht. Dit vertrouwen wordt beschermd.

446

Les hommes, eux, agissent ingénument, d’après leur conviction leurs actes sont parfaitement licites et produisent les effets qu’ils se représentent. Ici encore se voit l’analogie avec la prescription dont la bonne foi est une des conditions.207 C’est cette bonne foi, le fait d’avoir continué, pendant de longues années, les mêmes agissements, comme s’ils étaient de droit, même s’ils se révèlent, après coup, contraires au droit, que protège le juge, lorsqu’il déclare pagina-162 que l’usage fait du droit. Toute autre décision serait sentie par les intéressés comme injuste. Devant ceux qui s’y opposent, ils plaident: vous alléguez l’illicéité ou l’impossibilité de tel acte, mais j’ai agi de cette façon parce que bien des gens ont agi ainsi avant moi et que j’étais convaincu de l’admissibilité de ce que j’ai fait. C’est cette confiance qui trouve protection.

447

   Wij zien dus een volledige parallellie tussen de gewoonte bij pagina-155dwingend en bij aanvullend recht. Voor een principiële tegenstelling, zoals bijvoorbeeld Gény216 en Oertmann217 die maken, bestaat geen grond. Om het verkeersgebruik in strijd met aanvullend recht te redden, terwijl zij de gewoonte in strijd met dwingend recht niet willen aanvaarden, maken zij van het verkeersgebruik iets anders dan de gewoonte en herleiden zij het tot de wil van partijen. Wat daartegen te zeggen valt, zei ik al eerder (blok 398). Hier valt daaraan slechts toe te voegen, dat het verschil tussen beide alleen gradueel is De gewoonte jn strijd met de wet is door de codificatie teruggedrongen en heeft ook nu nog maar een kleine plaats. Het past helemaal in ons systeem van recht, dat ook daar, waar de gewoonte van belang is, deze op de achtergrond blijft en dat argumentatie van andere aard naar voren wordt geschoven.

447

   Nous concluons donc à un parallélisme complet entre l’usage vis-à-vis du droit impératif et l’usage devant le droit supplétif. Il n’existe pas de motif pour admettre ici, avec Gény 208 et Oertmann 209une opposition fondamentale. Tout en refusant d’attribuer à la coutume un effet à l’encontre du droit impératif et en vue de sauver la coutume devant le droit supplétif, ces auteurs distinguent nettement entre la coutume et les usages conventionnels qu’ils réduisent à la volonté des parties. Ci-dessus, nous avons déjà exposé les arguments qui contredisent cette conception; ajoutons qu’il s’agit ici d’une différence de degrés seulement. L’effet de la coutume vis- à- vis de la loi a été refoulé par la codification; et de nos jours même, elle n’a conquis qu’une place modeste, baisser à l’arrière plan la coutume-même lorsqu’elle est importante et avancer alors une autre argumentation cadre entièrement avec le système de notre droit.

448

Laat men nog bedenken, dat een rechterlijke uitspraak uiterst zelden van één gegeven op zich pagina-154 zelf afhangt en dat in die zin een tegenstelling tussen gewoonte en wet, zoals ik die hier aannam, steeds te absoluut is. Iedere uitspraak wordt bepaald door factoren van verschillende aard. Daarom gaven wij aan de gewoonte niet een afzonderlijke plaats naast de wet, maar behandelden haar als een van de hulpmiddelen van rechtsvinding op één lijn met taal en geschiedenis. Toch is de gewoonte als zodanig van een niet te miskennen belang en is het gewenst — alleen al ter wille van wat B.M. Taverne de “waarheid” in rechterlijke uitspraken noemt,218 haar oprechtheid zou ik liever zeggen — dat de gewoonte meer dan tot dusver naar voren wordt gebracht.
   Het feitelijk handelen is — dit moeten wij ten slotte nog eens herhalen — iets dat in belangrijke mate bijdraagt aan de bepaling van wat recht is.

448

Qu’on se rappelle, que la décision ne dépend que très rarement d’une seule donnée isolée et que, par conséquent, l’opposition coutume-loi, reprise dans nos développements, est souvent trop absolue. Ce sont des facteurs de nature différente qui déterminent toute solution. C’est pourquoi nous n’avons pas attribué à la coutume une place indépendante à côté de la loi et que nous l’avons traitée comme un des auxiliaires pour la découverte du droit, se trouvant sur le même plan que le langage et l’histoire. Cependant en tant qu’auxiliaire elle est d’une importance qu’on ne saurait méconnaître, et il est souhaitable qu’on la mette en avant plus qu’on ne l’a fait jusqu’ici, ne fût- ce qu’en considération de ce que M. Taverne210 a appelé la vérité — je dirais plutôt la sincérité — dans les décisions judiciaires. pagina-163
   Ce sont — répétons-le enfin — les agissements matériels qui déterminent, entre autres, le droit.

449

§ 25 Eisen van het verkeer. Aard der zaak. Sociologische en teleologische interpretatie.

   De feiten bepalen mede het recht. Het maatschappelijk gebeuren is een factor bij de rechtsvinding. Dit geldt ook op nog een ander gebied dan dat van het gewoonterecht, een gebied, dat zelden met dat laatste in verband wordt gebracht en dat er toch vlak bij ligt.pagina-156
   Men zegt wel, dat het een of ander recht is omdat het verkeer het eist. Recent is deze rechtsgrond, die al vaak door auteurs gebruikt werd ook in de rechtspraak doorgedrongen. Hij wordt nu ook door de Hoge Raad gebezigd. Dit is een verschijnsel dat de aandacht verdient, als een van de punten, waarop de methode van de Hoge Raad van nu verschilt van die van zo’n twintig jaar geleden.219

449

§ 25 Les exigences du commerce social. La nature de l’affaire. Les interprétations sociologique et téléologique.

   Les faits aussi déterminent le droit; l’événement social est un facteur pour la découverte du droit. Ceci vaut encore dans un domaine autre que celui de la coutume, un domaine qu’on ne rapproche que rarement de celui-là, mais qui lui est très voisin.
   On motive souvent la nature juridique d’une règle en disant
que le commerce social l’exige”. Ce motif de droit, très employé par les auteurs, a pénétré aussi ces derniers temps dans la jurisprudence et la Haute Cour elle-même s’en sert. C’est là un phénomène qui mérite notre attention; sur ce point, comme sur d’autres encore, la méthode de la H.C. a subi un changement.211

450

Gegeven de nauwe grenzen, die door het cassatiesysteem zijn gesteld is de verschuiving tekenend voor de ontwikkeling van die methode. We vinden het beroep op de verkeerseis in een bekend arrest over de wettelijke bepaling dat “bezit geldt als volkomen titel”. De Hoge Raad geeft een hele reeks argumenten, voornamelijk van historische aard met aan het slot de overweging “dat de nuttige, door het verkeer geëiste wijde strekking van de wettelijke bepaling deze is . . . .”. 220 Nog opmerkelijker pagina-155is het beroep op de verkeerseis in de arresten, waarin de H.R. een lastgever gebonden achtte aan de handelingen van een lasthebber, ook indien deze zijn last te buiten ging, mits slechts een derde, die met hem handelde, mocht vertrouwen, dat hij binnen de kring van zijn bevoegdheid was gebleven. 221

450

L’emploi de ce motif de droit est caractéristique pour le développement de cette méthode dans les limites étroites de notre système de cassation. Nous retrouvons l’appel aux exigences du commerce social dans l’arrêt bien connu sur l’art. 2014 C.c.n. (1382 Ce.) du 3 février 1922.212Le motif est précédé de toute une série d’autres arguments surtout de nature historique. A la fin de l’arrêt la H.C.213 dit: „que, d’après la tendance utile et large de cette règle, qu’exige le commerce social, etc.” Plus curieux encore est l’appel à cette exigence dans les arrêts où la H.C. estime lié le mandant par les actes de mandataire, même s’il s’agit d’engagements pris en dépassement du mandat (voir art. 1998 C.civil), pourvu que le tiers, qui a traité avec celui-ci, ait pu supposer en toute confiance que le mandataire soit resté dans les limites de son pouvoir.

451

Hier staat het argument geheel op zichzelf en dit verdient des te meer aandacht, aangezien de H. R., na aanvankelijk in 1926 verklaard te hebben, dat dit een toepassing van de wet was, in 1928 stelde, dat het een uitzondering op de wet was. Er wordt hier een uitzondering gemaakt, die niet gebaseerd is op een analyse van de wet. Men zou kunnen zeggen dat hier sprake is van een rechtsverfijning222, die gegrond zou kunnen worden op een rechtsbeginsel223. Bij de H.R.steunt de uitzondering echter enkel op de eisen van het verkeer.

451

L’argument a gagné ici une indépendance complète, ce qui mérite d’autant plus notre attention que la H.C. — ayant déclaré primitivement en 1926 qu’il s’agit ici d’une application de l’art. 1844 C.c.n. (1998 Ce.) — soutient en 1928 que l’argument constitue une exception à cette disposition, une exception d’ailleurs que la loi ignore. Nous voyons ici une „particularisationpagina-164 du droit”214 que l’on pourrait bien baser sur un principe de droit215, mais que la H.C. fonde uniquement sur les exigences du commerce social.

452

   Wat moeten we verstaan onder “eisen van het verkeer”? Toch niets anders dan dat bij bepaalde gedragingen in het maatschappelijk leven algemeen wordt aangenomen, dat degene, die handelt, niet voor zichzelf, maar voor een ander optreedt. De zetbaas, de vertegenwoordiger, de winkelbediende, de directeur, zij allen verrichten een reeks daden in hun bedrijf, waarvan men pagina-157algemeen aanneemt dat het daden zijn ten behoeve van degene, die hen aanstelde en die dit in de regel ook zijn. Zij zijn zij dit een enkele keer niet omdat de volmacht ontbreekt. Is er echter wel de uiterlijke schijn van een volmacht, dan, zegt men, en zegt ook de H.R., mag men op die schijn vertrouwen.224 Dat eist het verkeer, d.w.z. zonder dat is een snel en voortdurend handelen met al de genoemde personen onmogelijk. Onderzoek ter bevestiging van hun bevoegdheid kan daarom niet plaats hebben en vindt dus ook niet plaats.

452

   Que faut-il entendre par là? Rien d’autre que ceci: dans la vie en société on suppose à l’égard de certains comportements que leur auteur n’agit pas pour son propre compte, mais en représentation d’un autre: le gérant d’un fonds de commerce, l’agent, le vendeur dans un magasin, l’administrateur, tous accomplissent dans leur profession des séries d’actes, que l’on considère généralement — et le plus souvent à juste titre — comme des actes pour le compte de ceux qui les ont embauchés. Mais il est des cas exceptionnels où il n’en est pas ainsi — parce que le mandat fait défaut. Cependant, comme on dit, et comme le dit la H.C, dans ces cas-là on peut avoir confiance dans l’apparence s’il en est une.216 C’est ce qu’exige le commerce social, c’est-à-dire que sans cela il serait impossible de traiter rapidement et continuellement avec les personnes précitées; une recherche spéciale de leurs pouvoirs ne peut pas se faire et ne se fait pas en réalité.

453

   De vergelijking met het gewoonterecht ligt voor de hand. Bij beide is er een handelen in de samenleving, waarvan het recht afhangt, bij beide is er een vertrouwen op de rechtsgevolgen van dat handelen, dat, omdat het gebruikelijk is, niet mag worden beschaamd. Bij beide is sprake van een schijn waarop af wordt gegaan. Het verschil is, dat bij de gewoonte het vertrouwen het bestaan van een regel betreft, die in de wet niet is te vinden, terwijl het bij de eisen van het verkeer gaat om het in concreto afwezig zijn van pagina-156de feitelijke voorwaarden die in een wettelijke regel, i.c. die van lastgeving, verondersteld worden. In het gewoonterecht wordt uit het feit dat men iets in de regel doet geconcludeerd tot een verplichting naar die regel te handelen. Bij de eisen van het verkeer wordt degene, die een situatie schept, die op een regel wijst, aan die regel gebonden geacht, ook al is dat niet het soort regel dat direct kan worden toegepast. Dit is iets wat het verkeer eist en wie recht zoekt zal er rekening mee moeten houden.

453

   La ressemblance avec la coutume est évidente. L’un et l’autre demandent des agissements dans la vie sociale, dont dépend le droit; l’un et l’autre demandent une confiance dans les effets juridiques de ces agissements, qu’on ne peut pas frustrer, parce qu’elle est de nature générale. Pour l’un et l’autre il s’agit d’une apparence sur laquelle on compte. Il y a aussi une différence: pour la coutume la confiance porte sur l’existence d’une règle qu’on ne trouve pas dans la loi; pour l’exigence du commerce par contre, sur la présence, in concreto, des conditions de fait — du reste en réalité absentes — d’une règle légale, en l’espèce celle du mandat. Dans la coutume, ce que l’on fait „en règle générale” devient un devoir selon une „règle”. Il en est autrement pour l’exigence du commerce social: l’auteur d’une situation qui fait présumer l’applicabilité d’une règle, est censé engagé en vertu de la règle, même si celle-ci ne peut pas être appliquée directement. C’est ce qu’exige le commerce social; on devra en tenir compte pour la découverte du droit.

454

   Er is dus een erkenning van de feiten, maar er is tegelijkertijd ook een beslissing over de doelmatigheid van een bepaald handelen. De rechter kàn de eis van het verkeer afwijzen — maar hij brengt daarmee dat verkeer in moeilijkheden. Het doel dat lastgeving in het maatschappelijk leven heeft wordt niet bereikt, wanneer de nieuwe regel, die de H.R.225 formuleerde, niet wordt aanvaard. De rechter wil dit doel helpen verwezenlijken, omdat het maatschappelijk leven zelf er om vraagt. Vandaar dat deze wijze van rechtsvinding zowel sociologisch als teleologisch genoemd kan worden: zij onderzoekt het maatschappelijk gebeuren en put daaruit haar regel, doch zij doet dat, omdat eerst dòòr die regel het maatschappelijk leven doelmatig wordt ingericht.

454

   Il y a donc, dans cette dernière hypothèse, une reconnaissance pagina-165des faits, mais aussi une décision sur l’efficacité d’un certain agissement. Le juge peut rejeter l’exigence du commerce social — mais il embrouille de ce fait ce commerce. Le but du mandat dans la vie sociale n’est pas atteint, lorsqu’on n’accepte pas la règle nouvelle prononcée par la H.C.217 Le juge veut concourir à la réalisation de ce but, parce que la vie sociale le demande elle-même. C’est pourquoi l’on pourrait qualifier et de sociologique et de téléologique cette méthode pour trouver le droit: elle recherche les événements sociaux et elle y puise la règle, mais elle le fait parce que ce n’est qu’au moyen de cette règle que la vie en société peut être organisée d’une façon efficace.

455

   Niet alleen bij de invloed, die aan de eisen van het verkeer pagina-158wordt toegekend, maar ook nog in andere gevallen is deze methode van nut. De methode wordt ook toegepast als de rechter een beslissing neemt “naar de aard der zaak”. Dit is een tamelijk nietszeggende term, waaronder men de meest verschillende dingen kan begrijpen. Geen wonder, dat de term door sommigen volkomen werd verworpen.226 Toch heeft de wet het over de aard van de overeenkomst, als deze de rechter opdraagt vast te stellen, wat gebruik en billijkheid vorderen in het geval van een overeenkomst. Dit heeft wel degelijk betekenis als men onder die “aard” het type verstaat, waartoe de overeenkomst in het maatschappelijk leven behoort. Mensen kunnen in de meest verschillende verhoudingen tot elkaar treden en zij zijn vrij die verhoudingen te regelen, zoals zij willen. Dit neemt echter niet weg, dat die verhoudingen op een bepaalde wijze te classificeren zijn en tot typen en hun onderdelen kunnen worden herleid.

455

   Cette méthode présente un intérêt non seulement pour la détermination de l’effet qu’il faut attribuer à l’exigence du commerce social, mais dans d’autres cas aussi. Elle est encore appliquée lorsque le juge rend une décision d’après „la nature de l’affaire”. C’est un terme assez vague, par lequel on a entendu des choses les plus diverses. Ce n’est donc pas étonnant qu’on l’ait entièrement rejeté.218 Pourtant, la loi renvoie dans l’important article 1375 C.c.n. (1135 Ce.) à la nature des conventions, lorsqu’elle recommande au juge de déterminer ce qu’exigent l’usage et l’équité. Ceci n’a un sens utile que lorsqu’on entend par cette „nature” le type auquel appartient la convention dans la vie sociale. Les gens peuvent entrer en rapports mutuels les plus divers; ils sont libres de régler ceux-ci à leur gré, mais cela ne nous empêche pas de classer ces rapports d’une certaine manière et de les ramener à des types et des sous-types.

456

Koop, huur, lastgeving en de, arbeidsoverpagina-157eenkomst zijn typen van overeenkomsten. Het leveringscontract, de species-koop en de koop op proef zijn typen van koopovereenkomsten. Deze kunnen dan weer getypeerd worden als koop van graan, van vee en van huizen. Ieder type wordt in de samenleving afgewikkeld op een bepaalde wijze. Partijen zijn vrij daarvan te maken, wat zij willen, maar er is toch ook een zekere regelmaat.

456

La vente, le louage, le mandat, le contrat de travail sont des types de contrats; le contrat de fournitures périodiques, la vente d’une chose déterminée, la vente à l’essai, des types de vente. On connaît d’autres classifications encore; vente de grains, de bétail, d’immeubles. Chaque type est exécuté dans la société d’une façon déterminée. Il est loisible aux parties de les former comme elles le veulent, mais il existe une certaine régularité.

457

Wordt die regelmaat zelf als bindend beschouwd, dan is er gewoonterecht. Wordt echter uit het doel, dat het type in het maatschappelijk verkeer heeft, een beslissing afgeleid die het meest aan dat doel geacht wordt te beantwoorden, dan is er sprake van een oordeel naar de aard van de overeenkomst. Zo is de beslissing, dat bij leveringscontracten gedeeltelijke ontbinding mogelijk is, een beslissing op basis van de aard van de overeenkomst.227 En het was “de aard” van de overeenkomst tussen aanbesteder en architect, met name ook de maatschappelijke functie van de laatste, die het Hof in de Haag als richtsnoer name bij een beslissing over de grenzen van de gebondenheid van de aanbesteder aan de daden van de architect.228

457

Lorsqu’on considère cette régularité même comme obligatoire, celle-ci devient un usage; pagina-166lorsqu’on déduit du but social, propre à un certain type dans le commerce social, une décision parce que celle-ci répond le mieux à ce but, on juge d’après la nature du contrat. C’est ainsi que la décision selon laquelle un contrat de fournitures périodiques peut être partiellement résolu, une décision d’après la nature du contract219Et ce fut „la nature” du contrat entre l’entrepreneur et l’architecte, c’est-à-dire la fonction sociale de ce dernier qui servit de directive à la Cour d’appel de la Haye, lorsqu’elle statua sur les limites dans lesquelles l’entrepreneur est lié par les actes de l’architecte.220

458

   Die aard komt nog sterker naar voren als wij te maken hebben met instellingen229 zoals de grondeigendom, het huwelijk en zo meer, pagina-159die zich in het maatschappelijk leven ontwikkeld hebben. Zij hebben een functie in het leven, die tot bepaalde rechtsregels leidt.
   Dit alles toont het belang aan van de maatschappelijke feiten voor de rechtsvinding. Maar het toont ook, dat de speelruimte van de rechter hier groot is, groter dan bij de andere methoden, die hij volgt. Dit feit dwingt op zichzelf al tot een spaarzaam gebruik van de methode. Degene, die recht zoekt, doet dat in gebondenheid.230 “Eisen van het verkeer” of “de aard der zaak”, zijn termen, die door hun vaagheid licht tot willekeur leiden.

458

   Cette „nature” apparaît plus clairement encore lorsqu’il s’agit d’institutions221comme la propriété immobilière, le mariage, etc. qui se sont développées dans la vie sociale. Elles ont dans la vie une fonction, qui conduit à des règles déterminées.
   Tout cela montre l’importance des événements sociaux pour la découverte du droit; mais cela montre aussi qu’ici le juge jouit d’une latitude considérable, plus considérable que pour les autres méthodes dont il se sert. Rien que ce fait oblige à un emploi très sobre de cette méthode. Celui qui découvre le droit, le fait dans un „état de sujétion”;
222les exigences du commerce social”, la „nature de l’affaire” sont des termes dont le vague conduit facilement à l’arbitraire.

459

   Doch, ook al wil ik dit vooropstellen, dan wil ik ook er onmiddellijk naast zetten, dat het bij de rechtsvinding op grond van andere factoren van het allerhoogste belang is om met het maatschappelijk gebeuren rekening te houden. Niet op zichzelf, maar bij het gebruik van analogie en rechtsverfijning, bij het zoeken naar de historische lijn en bij het overwegen van de vraag, in hoever in die lijn een stap verder kan worden gedaan, zal de rechter zo nauwkeurig mogelijk kennis moeten nemen van het m