Recht en Levensbeschouwing (Origineel)
Paul ScholtenVoorwoord Gepubliceerd in Synthese, 1915, p. 1 e.v. Eveneens opgenomen in de bundel Beschouwingen over Recht, 1924. Gebruik als verwijsbron de heruitgave in Verzamelde Geschriften. Vul verwijzingen naar pagina’s aan met (paulscholten.eu+bloknummer).{120} |
Law and Philosophy of Life, English Translation of Recht en Levensbeschouwing, written by Paul ScholtenLiesbeth Huppes-Cluysenaer
Jacqueline Schoonheim Paul ScholtenForeword by translators The article Law and Philosophy of Life was first published in Synthese (1915, p. 1 ff), later on in Beschouwingen over Recht (Reflections on Law) 1924 1-61) and was finally included in Verzamelde Geschriften (Collected Papers), Volume 1 (1949, no 2, 120-162). The article is translated by Liesbeth Huppes-Cluysenaer and Jacqueline Schoonheim. Editing and explanatory endnotes are provided by Liesbeth Huppes-Cluysenaer. The translation is based on a re-edition of the original text, in which the language is modernized and adapted in view of the later English translation. The re-edition includes a reduction of rhetorical questions and double negatives. Further, the use of referring pronouns is often unclear at first sight and in these cases the reference is made more explicit. The text is divided into blocks i.e., numbered sections which makes it possible to refer to the text in web formats that have no page-layout, and to compare the original text with the re-edition and the English translation. This comparison can be viewed in a side-by-side version on the Paul Scholten website: paulscholten.eu. In the blocks the division into paragraphs made by Scholten is kept. The endnotes have been made primarily by the editor/translator. Scholten’s footnotes, have been turned into endnotes which indicate that they were made by Scholten. The main translation problem concerns the use of the terms recht and rechtsbewustzijn. The choice has been made to leave the term rechtsbewustzijn untranslated. See for an account of this term the explanatory endnote nr. 59. The term recht has often been complemented with a further qualification, such as (non-)codified law, statute law, applicable law, when from the context it was not immediately clear for the English reader what was meant. We do not follow Scholten completely in his use of italics, neither in the re-edition nor in the translation. Sometimes other ways of expressing emphasis are used. Further, italics are often used to replace Scholten’s quotations marks when used by him to highlight a specific foreign or theoretical term. The choice has been made to use American English for the translation. Scholten’s use of personal pronouns clearly shows that women had a small place in the world of law in his time. Adaptation to a more modern view has not been made here because doing so would make the text anachronistic. LHC and JS |
Inhoud
|
Table of contents
|
§ 1. Recht en wet | § 1. Law and codified law |
§ 2. Wet en feiten | § 2. Codified law and facts |
§ 3. Sociologische rechtsbeschouwing | § 3. Sociological view of law |
§ 4. Rechtsvinding. Ideëele factoren | § 4. Finding law, ideal factors |
§ 5. Rechtsvinding. Reëele gegevens | § 5. Finding law, real data |
§ 6. Recht en levensbeschouwing | § 6. Law and philosophy of life |
1 § 1 Recht en wet De oude waan, dat alle recht in de wet te vinden is, dat recht en wet synoniem zijn, ligt verbroken. |
1 § 1 Law and codified law The old notion1 that all law can be found in codified laws, and that law and codified law are synonymous, is no longer accepted today. |
2
Een wetgeving, die trouwens in de eerste plaats de wetgeving zelf beheerschte en zoo omgekeerd uit die wetgeving weder nieuw voedsel zoog. Aan de bepaling dat de gewoonte alleen recht geeft, indien de wet er naar verwijst, herinnerden wij al. Ligt niet aan ons denkbeeld van codificatie, het samenbrengen van de regels omtrent een bepaalde stof in één alles omvattend wetboek dezelfde gedachte ten grondslag? Het burgerlijk wetboek zal al de regels omtrent de burgerrechtelijke verhoudingen bevatten, het wetboek van koophandel al de handelsrechtelijke. Doel van zulk een codificatie was niet alleen om een vastere omlijning van bestaande rechtsregels te geven, niet enkel om éénheid van recht, vooral ook om zekerheid te scheppen, wat in zich zou sluiten, dat aan iederen regel, niet in het wetboek gesanctioneerd, bindende kracht moest worden ontzegd. Is het niet uitdrukkelijk uitgesproken in onze wet{121}houdende algemeene bepalingen van wetgeving, dat de rechter, die beweren zou, dat hij eenig geschil niet zou kunnen beslissen op grond van “stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid der wet”, zich aan rechtsweigering zou schuldig maken, dat dit een “voorwendsel” zou zijn? |
2
Legislation2 was primarily concerned with its own making, and thus itself created new legislative work. We have already noted that custom only counts as law when statute law explicitly refers to it. Our conception of codification, the idea that all rules pertaining to a particular subject should be brought together in a single comprehensive code of law, would seem to be based on this same idea. The Civil Code was to contain all the rules on civil law relationships, the Commercial Code on commercial law. Such codification was intended to not only give a firmer definition to the existing legal rules, i.e., to create unity of law, but above all to create legal certainty. This meant that for the sake of legal certainty, any rule that was not included in the code had to be denied binding force. The General Provisions Act3expressly provides that the judge who claims to be unable to render a decision in a given dispute due to “silence, obscurity or incompleteness of the law”, is guilty of a denial of justice and that his criticism of the law is merely a “pretext”. |
3
Ligt daarin niet, dat de wet voor ieder rechtsgeschil de oplossing klaar heeft? Is eindelijk het geheele instituut van de cassatie niet op dezelfde basis opgetrokken? De cassatie, die ten doel heeft eenheid te krijgen in de jurisprudentie over rechtsvragen, maar die een vernietiging van beslissingen van den lageren rechter door den Hoogen Raad enkel toelaat bij schending der wet. Een regel, die alleen verklaarbaar is, indien ieder rechtsgeschil tot een vraag van wetstoepassing is te herleiden. Deze opsomming zou voortgezet kunnen worden; ik hoop echter, dat dit niet noodig is om te doen zien, dat de overtuiging, die wet en recht identificeerde, ook was die van onzen wetgever, gelijk zij die was van vele andere wetgevers van vroeger en later tijd. |
3
This means that the law claims to have a solution for every legal dispute. This is also the underlying view of the whole institution of cassation. Cassation which aims to create unity in the case law on questions of law, but which allows the Supreme Court to annul the decision of a lower court only if codified law was violated. This limitation makes sense only if one presumes that the resolution of every legal dispute can be traced back to a question of how to apply codified law. Additional examples could be mentioned. I hope that this is not necessary to show that the belief that codified law and law are identical was endorsed by our legislature, as it was by many other legislators in earlier and more recent times. |
4
Het begon met een beschouwing van de verhouding van rechter en wet. De langzame gang der wetgeving drong tot meerdere vrijheid voor den rechter. Maar de vraag, in hoeverre deze hem veroorloofd was, bracht tot nadere bezinning over zijn taak. De rechter heeft de wet toe te passen, daarover was en is men het eens. Maar hoever gaat die verplichting, is dat zijn eenige taak en wat is dat eigenlijk “toepassen van de wet”? Tot op het fijne betoog van Oscar Bülow over Gesetz und Richteramt, dat nu alweer dertig jaar oud is, had men zich in de 19e eeuw met deze en dergelijke vragen weinig het hoofd gebroken. Men beschouwde het nu eenmaal als van zelf sprekend, dat de rechter niet anders deed dan den abstracten regel toepassen op het concrete geval. Zijn taak was het uitzoeken van het geval en het schuiven daarvan in het hokje, door den wetgever opgesteld. Automatisch kwam dan de gewenschte oplossing, de beslissing van het rechtsgeschil. Zuiver intellectueel werk alzoo, zonder eigen beoordeeling, eigen waardeering. Niemand heeft deze gedachte scherper geformuleerd dan Montesquieu: Les juges de la nation ne sont que la bouche qui prononce la parole de la loi, des êtres inanimés qui n’en peuvent modérer {122} ni la force ni la rigueur. En wat van den rechter gezegd werd, gold ook voor de rechtswetenschap, voorzoover deze zich de voorlichting van den rechter, het oplossen van rechtsvragen, waarvan het antwoord niet maar eenvoudigweg uit de wet is af te lezen, ten doel stelt. Zij had niets anders te doen, dan de in de wet neergelegde gedachten nader uit te werken en toe te lichten — de wet te interpreteeren, gelijk het heet. Toen men echter tot nauwkeuriger analyse van ‘s rechters taak kwam, bleek weldra anders. |
4
This shift began with an analysis of the judge’s relationship to codified law. The slow progress of the legislative process necessarily led to greater freedom for the judge. The question of how much freedom was permitted caused people to start thinking about the judge’s role. All can agree that the judge is required to apply the law. But how far does this obligation go? Is this the judge’s only task, and what does the application of law actually mean? Until the publication of Oscar Bülow’s fine speech on Gesetz und Richteramt6, which is now thirty years old, little thought was given to such questions in the 19th century. It was taken for granted that the judge did nothing more than apply abstract rules to concrete cases. The judge’s task was to sort out the case and then put it into a legal framework prepared by the legislator. The desired solution then automatically followed; a decision of the legal dispute was delivered. It was purely intellectual work, without any personal judgment or appreciation. No one has formulated this thought more sharply than Montesquieu: The judges of the nation are only mouths, who pronounce the words of the law, inanimate beings, who cannot moderate, neither its force nor its rigor. (trans. LHC)7 And what was said about the judge was also true for legal science, the task of which was to provide the judge with information and to solve the questions of law that could not be answered by simply reading the law on its face. Legal science had nothing more to do than to elaborate and elucidate the ideas laid down in the law— to interpret the law, so to speak. When the judge’s task was examined more closely, however, things began to look different. |
5
Geven we een voorbeeld. De wet bepaalt, dat scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken op grond van buitensporigheden, door den eenen echtgenoot jegens de andere gepleegd. Wat zijn dat buitensporigheden? Volgens den Hoogen Raad: “handelingen onbestaanbaar met het begrip van huwelijkstrouw en met een dragelijk samenleven”, volgens een ander rechtscollege: “handelingen en bejegeningen van zoodanigen grievenden en krenkenden aard dat verdere samenleving onhoudbaar moet worden geacht”, of: ,,dat verdere goede verstandhouding redelijkerwijze niet kan worden verwacht”. Dat is dus nog interpretatie, nadere bepaling van het wettelijk begrip buitensporigheden. Maar wat doet de rechter nu, als hij dit voorschrift toepast? Enkel uitmaken, wat geschied is en de aldus vastgestelde feiten onder den wettelijken regel subsumeeren? Immers, neen, als hij heeft vastgesteld, b.v. dat de man voortdurend misbruik maakt van sterken drank, moet hij ook nog beslissen, of dat gedrag nu inderdaad is in strijd met een dragelijk samenleven, van grievenden en krenkenden aard. Hij moet dat gedrag waardeeren, het toetsen aan normen, die de wet hem niet geeft. Er is een behooren — en een rechtens behooren — dat niet in de wet is neergeschreven. Tusschen de beide deelen van de traditioneele taak van den rechter schuift zich een derde, het belangrijkste: de vaststelling van den regel, waaraan het gedrag van den betrokkene behoort te voldoen. |
5
To give an example. Statutory law provides that a legal separation from bed and board can be pronounced when there is an abuse by one spouse of the other. What constitutes abuse? According to the Supreme Court, “acts incompatible with the concept of marital fidelity and with a tolerable coexistence”; according to another court: “acts and treatment of such an offensive and injurious nature that further coexistence must be considered untenable”; or: “that a continued good relationship cannot reasonably be expected”. So far this is still interpretation, i.e., a further determination of the legal concept of abuse. But what does the judge do in such a case when applying the legal provision, simply establish what happened and subsume the facts under the legal rule? Of course not. After all, if the judge establishes that the husband, for example, is constantly drunk, he must also decide whether that behaviour is compatible with a tolerable coexistence, and whether it is offensive and insulting in nature. He must evaluate and attach a value to that behaviour, testing it against standards that the codified law does not provide. There is an ought — a legal ought — which is not written down in the codified law itself. Between the two parts of the traditional task of the judge, a third part inserts itself, the most important part: the task of establishing the rule with which the behaviour of the person concerned should comply. |
6
Talrijk zijn de gevallen, waarin de wetgever door het gebruik van dergelijke ruime termen den rechter overlaat het eigenlijke recht te vinden. En het zijn niet maar enkele bijkomstige voorschriften, die zulk een rekbaren inhoud hebben, het zijn juist de fundamenteele regels van geheel ons verkeersrecht. Men denke aan het beginsel der goede trouw, dat het contractenrecht beheerscht. Wat die goede trouw eischt — de rechter zal het vaststellen. Van een verplichting, die bij overeenkomst is aanvaard, is men bevrijd, als men door overmacht in de vervulling daarvan is verhinderd. De oorlogstoestand dwingt thans dezen regel herhaaldelijk te gebruiken. Wanneer is er nu overmacht? “Wanneer men al datgene heeft verricht dat redelijkerwijze kan worden geëischt”, leert de heerschende leer. Wat echter bij iedere overeenkomst redelijkerwijze verlangd kan worden, het is stellig niet de wet, die het zegt, en het is op geen enkele wijze, door welk onderzoek van tekst of geschiedenis ook, uit de wet te halen. |
6
There are many instances in which the legislator leaves room for the judge to determine what the law is through the use of broad terms like excessiveness. Such a flexible content of legal rules occurs not only with respect to a few ancillary regulations, but with precisely the fundamental rules of our way of dealing with each other. An example is the principle of good faith, which governs contract law. The judge will have to determine what good faith requires. Another example is whether a party should be relieved of a contractual obligation if fulfilment of the performance is frustrated by force majeur. Wartime8 at this moment forces regular use of this rule. But when can we speak of force majeure? According to the prevailing doctrine, force majeure is when one has done all that can reasonably be required. The written law certainly does not explicitly formulate what can reasonably be required in every agreement, nor can this be derived in any way from investigating its text or history. |
7
Eindelijk het begrip der schuld. Voor een {123}vordering tot schadevergoeding b.v. bij een automobiel-ongeluk zal de rechter hebben uit te maken of de aanrijding aan de schuld van den automobilist is te wijten. Wat onderzoekt hij daarvoor? Vooreerst stelt hij vast wàt er gebeurd is, met welke vaart de auto reed, of signalen gegeven zijn, of de chauffeur aan de goede zijde van den weg gebleven is en zoo meer. Maar de vaststelling van al deze feiten brengt de beslissing nog niet, daarvoor moet het gedrag van de aangesproken partij getoetst worden, gewaardeerd. De rechter zal hebben te bepalen, wat de automobilist behoorde te doen. Wie weet, van hoe fundamenteele beteekenis begrippen als schuld en goede trouw voor de rechtstoepassing zijn, zal inzien dat deze niet enkel in wetstoepassing kan bestaan. Dat geldt voor privaatrecht, maar ook in het strafrecht is, zij het op beperkter schaal, hetzelfde verschijnsel te constateeren. Naast den opzettelijken doodslag is het door schuld veroorzaken van den dood strafbaar gesteld. Wanneer echter een verzuim, een onhandigheid zoo ernstig moet worden afgekeurd, dat de dader voor het door hem veroorzaakt maar niet gewild gevolg met straf moet boeten, daarover bevat de wet geen regels. |
7
Finally, the concept of guilt. In connection with a claim for compensation in the event of a car accident, for example, the court will have to determine whether the collision is attributable to the driver’s fault. What must be determined in this respect? First, the questions of what happened need to be answered, such as the speed at which the car was traveling, whether signals were given, whether the driver remained on the right side of the road, etc. But determination of these facts cannot yet yield a decision. For this, the behavior of the party must be tested and weighed. The judge will have to determine what the motorist ought to have done. Anyone who understands how fundamental the meaning of concepts such as guilt and good faith is, will see that application of law always involves more than the mere application of codified legal rules. This is true for private law, but the same phenomenon can also be observed in criminal law, albeit on a more limited scale. In addition to intentional manslaughter, for example, culpably causing9 death is a criminal offence. Codified law contains no rules, however, for the question of when an omission or carelessness is so seriously disapproved of that the perpetrator must pay with punishment for the result unintentionally caused. |
8
En toch, men bedenke het, het is rechtspraak die in al deze gevallen van den rechter wordt gevraagd. Welke handelingen echtgenooten niet tegen elkander mogen plegen, waartoe contracteerende partijen tegenover elkander verplicht zijn, wanneer zij gedaan hebben wat zij moesten doen. welke zorg men in het algemeen voor eens anders goed en veiligheid behoort te hebben, dat zijn de vragen, die de rechter heeft te beslissen. Wie niet wil aannemen, dat het de bloote willekeur van den rechter is, die deze vragen beantwoordt, dat hij evengoed a als b zou kunnen zeggen, moet het bestaan van een recht naast of achter de wet erkennen. Een recht, normen, die voor den rechter niet door een ander orgaan als bevel zijn geformuleerd, maar die gevonden moeten worden. En dat het niet willekeur van den rechter is, die beslist, ja dat is een overtuiging, die men enkel kan uitspreken, niet kan bewijzen. Voor wien echter vaststaat, dat er een behooren is, een plicht, die niet kan afhangen van wat daarover achteraf door een derde naar willekeur wordt geoordeeld, zal tevens zeker zijn, niet alleen dat de normen voor ons handelen niet enkel door de wet worden gegeven, maar ook, dat die ongeschreven normen rechtsnormen kunnen zijn. Bij de rechterlijke beoordeeling speelt het recht achter de wet telkens door het wets-recht heen. |
8
X-It is important to keep in mind that in all such cases, it is judge-made law that the court is requested to deliver. The judge must decide which acts spouses are not allowed to commit towards each other, what contracting parties are obliged to do for each other, and when they have done what they had to do, the standard of care one generally ought to have for the good and safety of others. Whoever believes that it is not completely arbitrary how the judge answers these questions, and that the judge could just as well say a as b, must recognize the existence of some body of law next to or behind the law.10 We are speaking of legal norms which have not been formulated by another body as a command to the judge, but which have to be found. That the judge does not make arbitrary decisions is a conviction one can pronounce but cannot prove. One who is convinced that an ought or duty exists, irrespective of how this is arbitrarily judged afterwards by a third party, will not only be certain that the norms for our actions are not merely based on the codified law, but also that those unwritten norms can also be legal norms. In every legal decision, the codified law is always connected in some way with the law behind it. |
9
Heeft men dit eenmaal ontdekt, dan ziet men spoedig in, dat dit niet enkel bij de hier bedoelde voorschriften het geval is, maar eigenlijk overal, waar recht wordt toegepast. Vooreerst zijn er allerlei vragen, waarop de wetgever niet, zooals we tot nu bespraken, een zeer ruim gesteld antwoord geeft, waarvan de eigenlijke inhoud door den rechter wordt gevonden, maar waarop hij eenvoudigweg geen antwoord geeft. In het strafrecht geldt de regel{124}dat, als de wet zwijgt, de daad straffeloos is; is geen wettelijke regel aan te halen, die overtreden is, de dader gaat vrij uit, hoe afkeurenswaardig zijn daad moge zijn. In het privaatrecht daarentegen moet de rechter ieder geschil beslissen, het antwoord: de wet zwijgt en ik weet het ook niet, staat hem niet vrij. Een treffend voorbeeld van zulk een lacune in de wet geeft bij ons het internationaal privaatrecht, de regeling van de burgerrechtelijke verhoudingen tusschen de onderdanen van verschillende staten. Wij hebben over deze stof thans verschillende tractaten, tractaten die echter slechts enkele onderwerpen regelen, en waartoe lang niet alle beschaafde staten zijn toegetreden. Engeland en de Vereenigde Staten houden zich er buiten. |
9
Once one discovers this, one quickly realizes that this is not only the case with respect to the rules referred to here but is true everywhere that law is applied. There are all kinds of questions to which the legislator not only gives a very broad answer, as mentioned above, leaving it to the judge to define the meaning in question, but to which the legislator simply provides no answer. In criminal law, the rule applies that if the law is silent, the act cannot be punished. If no legal rule was violated, the perpetrator must be allowed to go free, however objectionable the act. In private law, on the other hand, the judge must render a decision in every dispute. The answer that the law is silent, and that he therefore does not know how to decide, is not a recourse. A striking example of such a lacuna in our private international law is the lack of regulation of the civil law relations between the nationals of different states. We have various treaties on this subject at present, but these concern only a few issues, and by no means all civilized states have acceded to these treaties. England and the United States, for example, have declined to take part. |
10
Maar overigens? over heel deze omvangrijke materie, over de massa van rechtsvragen, waartoe het internationale verkeer tusschen de burgers van verschillende staten aanleiding geeft, over hun overeenkomsten, huwelijken en vererving bevat onze wet vier, zegge vier, algemeen gehouden, voorschriften. Er staat, dat den Nederlander zijne wetten betreffende den staat verbinden, ook als hij zich in het buitenland bevindt, d.w.z. dat de vraag of een Nederlander, die in het buitenland woont, meerderjarig is, of hij mag huwen, wiens toestemming daarvoor noodig is en zoo al meer, naar de Nederlandsche wet wordt beslist. Er staat verder, dat ten opzichte van onroerende goederen de wet geldt der plaats waar zij gelegen zijn, dat de vorm der handelingen wordt beoordeeld naar de wet der plaats waar zij zijn voltrokken. Eindelijk, dat het burgerlijk recht van het koninkrijk hetzelfde is voor vreemdelingen als voor Nederlanders zoolang niet uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald. Verder niets. Met behulp van de analogie kan men nog tot de conclusie komen, dat ook voor den vreemdeling ten onzent de bepalingen omtrent den staat van zijn land gelden. |
10
But apart from these treaties, our law contains only four rather general provisions concerning the many questions of law that arise in conflicts in the private affairs of the citizens of different states, such as their contracts, marriages, and inheritances. Provided is that for the Dutch person, the Dutch laws relating to his civil status are binding, even if he lives abroad. This means that the questions of whether a Dutch citizen living abroad has reached the age of majority, whether they are allowed to marry, whose consent is required, etc., are decided by Dutch law. Furthermore, regarding immovable property, the law of the place where the property is situated applies, and the legal form is judged according to the law of the country where the acts were performed. Finally, Dutch law provides that Dutch civil law applies to foreign nationals in the same way as to Dutch citizens, if the contrary has not been expressly provided. That’s it. One can conclude by analogy that the provisions of the country of a foreign national apply to the civil status of a foreign national in the Netherlands. |
11
Maar hoe te beslissen bij de bepaling van den inhoud van de contractueele verbintenissen: moet een koopovereenkomst tusschen een Duitscher en een Nederlander in Engeland gesloten in haar gevolgen beoordeeld worden naar Duitsch, Nederlandsch of Engelsch recht? Hoe het huwelijks-goederenrecht te beoordeelen: een Hollander trouwt een Amerikaansch meisje, heeft deze handeling ten aanzien van het vermogen de gevolgen, die onze wet voorschrijft of die, welke de wet van den staat waartoe de vrouw behoort, bevat? Hoe is het met het erfrecht? Op alle deze vragen, rechtsvragen, moet de rechter het antwoord vinden. Uit de wet kan hij het niet putten. |
11
But how to determine for example the content of contractual obligations? Should the consequences of a purchase agreement between a German and a Dutch citizen, concluded in England, be adjudicated under German, Dutch or English law? Which matrimonial property law applies if, for example, a Dutch man marries an American woman? Does this marriage have the effects of property as prescribed by our law, or by the law of the country of which the woman is a citizen? And what about inheritance law? To all these questions – legal questions – the judge must find an answer. The answers cannot be drawn from the codified law itself. |
12
Wat blijkt echter als men deze handelswijze analyseert? Dit, dat de rechter om tot den nieuwen regel te komen eerst moet opklimmen tot een alge-meneren, waarvan het wetsvoorschrift het uitvloeisel is, om dan weder af te dalen tot de nieuwe norm, die hij opstelt. B.v. de wet geeft een regel voor Nederlanders. Of zij meerderjarig zijn moet beoordeeld worden naar de Nederlandsche wet. Maar stel nu omgekeerd: voor een Nederlandschen rechter rijst de vraag, of een Zwitser, die hier woont, meerderjarig is op zijn 20ste jaar, zooals de Zwitsersche wet bepaalt, dan wel op zijn 21ste, zooals in onze wet staat. De rechter neemt nu bij analogie aan, dat ook voor Zwitsers de bepalingen omtrent hun persoonlijken staat van hun nationale wet gelden, gelijk dat voor Nederlanders in de wet is gezegd. Maar op welken grond? Op geen anderen, dan dat hij vrijheid meent te hebben den regel van onze wet omtrent de Nederlanders tot een ieder, van welke nationaliteit hij zijn moge, uit te breiden. Maar of hij die vrijheid heeft, of hij dat te recht doet, zal in laatste instantie niet de wet — van wie wij immers onderstelden, dat zij zich over de zaak niet uitlaat — maar zijn eigen waardeering beslissen. Men ziet het verschil tusschen deze wijze van redeneeren en de gewone wijze van wetstoepassing. |
12
An analysis of this line of reasoning shows that to arrive at a new rule, the judge must first ascend to a more general rule of which the related legal provision is a corollary, and then descend from there to establish a new norm. For example, the law establishes for Dutch citizens that the question of whether they have reached the age of majority must be answered in accordance with Dutch law. But suppose the opposite case presents itself. A Dutch judge is faced with the question of whether a Swiss citizen living here is of age at 20, as determined by Swiss law, or at 21, as provided in our law. The court now assumes by analogy that the provisions of their national law for the determination of their personal status also apply to Swiss citizens, just as it is established in Dutch law for Dutch citizens. But upon what does the judge base this? Upon nothing other than that he thinks he has the freedom to extend a rule of our law about the personal status of Dutch citizens to everyone, of whatever nationality. But whether the judge has that freedom, whether he is justified to do this, is a question which in the end is not answered by codified law —which as we assumed does not express itself on the case —but by the judge’s own assessment. Thus, we see a difference between reasoning by analogy and the ordinary application of law. |
13
Bij de directe toepassing der wet wordt een concreet oordeel uitgesproken, dat feitelijk reeds in den abstracten regel der wet is vervat. Als de wet ieder, die zich aan diefstal schuldig maakt, strafbaar verklaart en de rechter maakt uit, dat Jan gestolen heeft, dan is zijne conclusie, dat Jan dus strafbaar is, al in het oordeel der wet opgesloten. Als de rechter de analogie gebruikt daarentegen, past hij een regel toe, die niet door de wet is uitgesproken noch door enkel logischen arbeid er uit is af te leiden. Andere normen dan die der wet beïnvloeden zijne beslissing, de vraag of de regel, dien hij uitbreidt, uitvloeisel is van een algemeene ongeschreven norm, dan wel bijzonder voorschrift, zal hem de analogie doen aanvaarden of verwerpen. |
13
In the case of a direct application of law, a concrete judgment is pronounced which was in fact already contained in the abstract rule of the codified law. If a statute provides that anyone guilty of theft is punishable, and the judge decides that Jan has committed theft, the conclusion of the judge that Jan is punishable is already contained in the provision. However, if the judge uses analogy, he applies a rule that is neither explicitly found in the codified law nor can be logically inferred from it. Standards other than those contained in the codified law then influence his decision. The judge will accept or reject the analogy depending on whether the rule he is extending is the result of a general unwritten norm or is a special precept. |
14
Keizer Justinianus — als ieder codificator geneigd de beteekenis der wet te overschatten — wist wel, wat hij deed, toen hij het schrijven van commentaren op zijn wetboek verbood. Wie het waagde dat gebod te overtreden, werd gestraft en zijn boeken werden verbrand. Alleen aan den wet-gever, in casu den keizer zelf, zou het staan bij gerezen twijfel omtrent den zin dezer wet te beslissen. Hij wist wel wat hij deed{126}— immers iedere interpretatie voegt iets aan de wet toe. Over de methoden van uitlegging is veel getwist, het is hier niet de plaats dien twist op te halen — één ding staat wel vast: interpretatie der wet is niet het onderzoeken van de bedoeling van hen, die de wet maakten — hoe zou dit bij de veelhoofdige wetgevers, als wij thans kennen, mogelijk zijn? — het is een vaststelling van den zin der wet. Nu moge de een daarbij meer, de ander minder vrijheid laten aan het oordeel van den rechter, de een zich meer gebonden rekenen aan het spraakgebruik, de beteekenis der woorden van de wet in het dagelijksch leven, of de geschiedenis van het tot stand komen der bepaling, of de traditie, of welken factor dan ook. die bij het interpreteeren zijn invloed doet gelden — niemand kan ontkennen, dat bij de afweging der verschillende factoren bewust of onbewust de waardeering van het resultaat door den rechter, de toetsing daarvan aan niet in de wet geschreven normen, aan wat naar ‘s rechters oordeel behoort recht te zijn, zijn invloed doet gelden. |
14
Emperor Justinian—who, like any codifier, tended to overestimate the significance of codified law—knew what he was doing when he forbade the writing of commentaries on his code. Whoever dared to transgress his command was punished, and his books were burned. Only for the legislator, for the emperor himself, was it appropriate in cases of doubt to give a more detailed interpretation of the meaning of the law. He knew what he was doing because after all, every interpretation adds something to the law. There has always been controversy about interpretation methods. This is not the place to go into that discussion. One thing is certain, however: interpretation of the law is not an inquiry into the intentions of those who made the law. That is clearly impossible with today’s legislative bodies. Interpretation involves determining the meaning of the law. It may be the case that some give more and others less room for the judge to decide, one may feel more bound to the language used, or to the meaning of the words of the provisions in daily life, to the drafting history of a given provision, or to tradition, or whatever other factor comes into play in the interpretation. However, no one can deny that in weighing the various factors, the judge’s own view of the desired result, consciously or unconsciously exerts influence, and that he tests this result against norms which are not written down in legal provisions but represent what he thinks the law ought to be. |
15
Dit vloeit weder hieruit voort, dat niemand in staat is een hiërarchie tusschen de verschillende factoren, die bij de interpretatie te pas komen, aan te geven, niemand nog heeft uitgemaakt, wanneer de woorden der wet, wanneer haar historie of doel den doorslag moeten geven. Wel zijn er — vooral ten onzent — die sterk aan de uitgesproken formuleering der wet hechten, maar ook zij moeten, indien de woorden niet duidelijk zijn, hun toevlucht tot andere middelen van interpretatie nemen, en ook voor hen geldt dus de conclusie, die ik aanwees. Het verschil tusschen hen en hunne tegenstanders is niets anders dan een verschil van min of meer, het is gradueel, niet principieel. Ook voor hen blijft waar, dat wetsinterpretatie voor een groot deel ander dan intellectueel werk is, dat de overtuiging omtrent wat behoort een overwegenden invloed doet gelden. |
15
This is because no one can point to a hierarchy for the various factors that can play a role in interpretation. No one knows when the words of the codified law are to be decisive nor when the history of the law or its purpose should be followed. There are those — especially in the Netherlands — who attach great importance to the wording of the text in the written provisions. But they too must resort to other means of interpretation if the words are not clear. They must therefore also come to the conclusion I came to above. The difference between them and their opponents is a matter of more or less. It is gradual, not principled. Also for them it remains true that the interpretation of written provisions is largely something different from intellectual work, and that the conviction about what ought to be law plays a major role. |
16 § 2 Wet en feiten De uitspraak, dat niet in de wet alle recht te vinden is, is nog in een anderen zin waar. |
16 § 2 Codified law and facts The proposition that not all law can be found in the codified law is also true in another way. |
17
Ook hier enkele voorbeelden. Het allerbelangrijkste voorop. Van den grondslag van geheel onze staatsinrichting, het parlementaire stelsel, is in de Grondwet niets te vinden. Tusschen regeering en volksvertegenwoordiging behoort overeenstemming te bestaan omtrent de hoofdrichting, waarin het staatsbeleid zal worden gevoerd — wij zijn er allen van overtuigd. En toch, waar staat het in de Grondwet? Vast staat sinds den parlementairen strijd van 1868, dat, indien te eeniger tijd, hetzij ten gevolge van den uitslag der verkiezingen, hetzij door andere omstandigheid, die overeenstemming tusschen de Tweede Kamer en de regeering komt te ontbreken en de kamer haar vertrouwen aan het ministerie opzegt, het ministerie zich niet kan en staatsrechterlijk zich ook niet mag handhaven. Vast staat ook, dat de ministers bij de verantwoordelijkheid, die hun ten aanzien van iederen regeeringsmaatregel kan worden gevraagd, tegenover de kamer niet kunnen aanvoeren, dat zulks is geschied naar den persoonlijken wensch van den koning, dat zij niet de vrijheid hebben een beoordeeling van de kamer van welke regeeringsdaad dan ook af te wijzen met een beroep op de zelfstandigheid van de koninklijke macht. Regels van dezen aard meent men, als men van een parlementair stelsel spreekt. |
17
Some examples. The most important thing first. Nothing is said in the Constitution about our parliamentary system, which is the basis of our form of government. We all agree that there should be agreement between the government and the representatives of the people on the main lines of state policy. And yet, where do we find this in the Constitution? Since the parliamentary struggle of 1868 it has been accepted that as soon as there is a failure to agree between the House of Representatives and the government because of election outcomes, or for any other reason, and the House passes a vote of no-confidence against the government, the government cannot legally remain in power. Also agreed upon is that ministers are responsible for the government measures they take and cannot fall back on the claim that they acted in accordance with the personal wishes of the king. As a result, ministers are never free to refuse parliamentary review of a government act on the ground that royal power is independent. We mean this kind of rules when we speak about a parliamentary system. |
18
En wat geeft daartegenover de Grondwet? Dat de koning de ministers benoemt en ontslaat naar welgevallen, dat hij heeft de uitvoerende macht, dat het hem vrijstaat een door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerp al of niet te sanctioneeren. Niemand, die de realiteit wenscht te zien, kan uit deze wetsbepalingen het gel{128}dende recht afleiden. De Grondwet ging uit van de gedachte der constitutioneele monarchie: de koning souverein, beperkt in de uitoefening van zijn macht door de volksvertegenwoordiging, de werkelijkheid is anders. De wet bleef dezelfde, het recht veranderde. |
18
And what does the Constitution say about these issues?11 It provides that the king appoints and dismisses the ministers as he pleases, that he has executive power, that he is free to sanction or not sanction a bill adopted by the States General. No one can argue that the law in force was derived from these legal provisions. The Constitution was based on the idea of a constitutional monarchy in which the king is sovereign and is restricted in the exercise of his power by the parliament. The reality is different. Codified law remained the same, while the law changed. |
19
Naast het staatsrecht het privaatrecht. Ook onze vermogens-en familierechtelijke verhoudingen zijn niet te kennen uit de wet. Denk aan het contractenrecht. De wet geeft daarvoor algemeene regels, zij laat aan ieder vrij om binnen zekere grenzen den concreten inhoud der rechtsbetrekking zelf vast te leggen. Voor wie het recht wil kennen, zijn die contractsbepalingen niet van belang, hij houdt zich aan de algemeene voorschriften. Maar anders wordt dit, indien de uitzondering feitelijk regel wordt, de regel uitzondering. De wet bepaalt dat zekere bevoegdheid bedongen mag worden of wel dat aan zekeren regel mag worden gederogeerd, nu wordt het gewoonte die bevoegdheid of de derogatie aan het wettelijk voorschrift in contracten op te nemen. Wat is nu het geldend recht: het wetsvoorschrift of de altijd weer bedongen contractueele regeling? Gevallen als deze doen zich vooral voor, waar het contract aan een vorm is gebonden, b.v. door een notaris moet worden opgemaakt, en zoo in de practijk vaste formulieren worden gebruikt, die altijd weer worden gevolgd. De wet zegt b.v. dat degeen, die eerste hypotheek op een goed heeft, bedingen mag, dat hij gerechtigd zal zijn eigenmachtig dit goed te verkoopen, indien de schuldenaar met betaling van aflossing of rente in gebreke blijft. De hypotheekakte wordt opgemaakt door een notaris en ik betwijfel of er onder de duizend acten van eerste hypotheek, die de notarissen verlijden, één is, waarin het beding niet voorkomt. Wat is nu geldend recht — dat de eerste hypotheekhouder wel of dat hij niet eigenmachtig kan verkoopen? |
19
Shifting our attention to private law, we see that our property and family law relationships also cannot be derived from our codified law. Look at contract law, for example. In this area, the law provides general rules which leave everyone free to define within certain limits the concrete content of legal relationships. The person who wishes to be informed about the existing law will only pay attention to these general rules and consider the contractual provisions unimportant. This changes, however, when the exception becomes the rule, and the rule becomes the exception. Suppose, for example, that the law permits that a certain authority may be stipulated or that a certain rule may be deviated from, and that it becomes the custom to include that authority or deviation from the statutory provision in contracts. What is the applicable law: the statutory provision or what is normally stipulated to in a contract? This type of case is especially common when the contract is bound by a specific formal requirement and must, for example, be drawn up by a notary, so that in practice fixed forms are used. The law provides, for example, that the person who has the first mortgage on an asset may stipulate the right to sell the asset if the debtor defaults on the payment of the principal or interest. The mortgage deed is drawn up by a notary and I suspect that among the thousands of deeds of first mortgage drawn up by notaries, there is not one in which the clause does not appear. What is the current law: whether the first mortgagee is entitled or not entitled to sell? |
20
Of wel, de belanghebbenden vereenigen zich en stellen een soort model-contract op, {129}zij formulèeren zelf de regels, die zij bij het sluiten hunner overeenkomsten zullen volgen. Assuradeurs hebben dat al tijden geleden gedaan, de Amsterdamsche en Rotterdamsche beurscondities bevatten hun eigengemaakt recht, in latere jaren zijn tal van takken van bedrijf gevolgd, effecten-, koffie-, graan-, bloembollen-, olie- en zooveel meer handel, zij alle hebben hun eigen voorwaarden en ieder door de leden der bedrijfsvereeniging gesloten contract, wordt geacht die voorwaarden te behelzen. Waaruit zou nu het assurantierecht bestudeerd moeten worden, waaruit het recht van den handelskoop, uit die condities of uit de wet? De regeling kan ook internationaal zijn, onze wet geeft b.v. een bijzonder groot aantal bepalingen over het instituut der averij-grosse (den omslag van de kosten van een opoffering ter wille van een schip in nood, b.v. het werpen van een deel der lading, over schip, vracht en lading). De reeders besloten internationaal een eigen regeling te maken, die uit den aard der zaak met de onze niet altijd overeenstemt. Het wordt gebruik in ieder scheepspapier te bedingen, dat naar deze York-Antwerp-rules, gelijk zij heeten, de omslag in averij-grosse zal geschieden. |
20
Another example is when stakeholders unite and draw up a kind of model contract. They formulate the rules they will follow when concluding their agreements. Insurers did this long ago and the conditions of the Amsterdam and Rotterdam stock exchanges also contain provisions of their own making. Numerous industries followed in later years, such as securities trading, coffee, grain, flower bulbs, oil, and so many more. Each industry has its own terms and conditions, and any contract entered into by a trade association member is deemed to contain those terms. Which source should now be studied for insurance law and commercial law? The conditions included in the contracts or the codified law? An international agreement may also apply. It is true that our law contains a particularly large number of provisions on general average (which regulate how costs are divided between ship, freight and cargo, when a ship has suffered damage as a result of rescue operations, such as throwing part of the cargo overboard), but the shipowners decided to make their own international arrangement, which of course does not correspond in all points to our codified law. It has subsequently become customary to stipulate in every contract that the distribution of the costs at general average will take place in accordance with these so-called York-Antwerp rules. |
21
Waaruit nu het recht over dit instituut te putten, uit de congres-regeling, die nimmer tot wet is verheven, of uit de wet, die meestal op zij wordt gezet? Eindelijk: de regeling kan ook afkomstig zijn van een bepaalde autoriteit, die oorspronkelijk alleen eigen verhoudingen wilde vastleggen, maar wier voorschriften om het gezag, dat van haar uitgaat, overal worden nagevolgd. De minister van Waterstaat heeft b.v. algemeene voorschriften gegeven, die in acht genomen zullen worden bij de aanbesteding van werken ten behoeve van den Staat. Het is gewoonte geworden naar deze voorschriften in andere aanbestedings-contracten te verwijzen. Behooren zij niet tot het recht van deze contractueele verhouding? In al deze gevallen hebben wij met normen te doen, die de contractsverbindingen beheerschen niet krachtens het bevel der overheid maar op grond van de vrije onderwerping van partijen. Maar staan partijen niet juist zóó tegenover hen als tegenover het aanvullend recht van den wetgever, waarvan toch ook afwijking geoorloofd is. In beide gevallen treden partijen krachtens hun vrijen wil in een bijzondere rechtsverhouding tot elkaar; waartoe zij in hoofdzaak verplicht zullen zijn bepalen zij zelf, maar overigens wordt hunne verhouding beheerscht door een reeks van abstracte voorschriften, door anderen opgesteld, die automatisch door het aangaan der overeenkomst werking voor hen verkrijgen, zonder dat partijen zich al de bijzonderheden der regeling realiseeren. Is dus het een niet even goed recht als het ander, en is, als het eene (het contractueele) wèl wordt ingeroepen en nageleefd en gehandhaafd en het andere niet of niet dan bij uitzondering, het eerste niet het eigenlijk levende recht? |
21
What is now the source of the applicable law regarding general average: the international agreement, which never became law, or the codified law, which is usually set aside? Finally, a rule may also originate from a particular authority, which was originally intended only to define its own relationship to other parties, but because of the authority it emanates, its provisions are followed in a much wider circle. For example, the Minister of Water Management drew up general regulations to be observed when tendering works for the State. It has become customary to refer to these regulations in other procurement contracts. Do these rules now belong to the law of procurement contracts? In all these cases we are dealing with norms that govern contractual relations, not because they are imposed by government, but because parties freely submit to them. Do these rules now have the same meaning for the parties as the rules of supplementary law, which are drawn up by the legislator to be applied when the parties have not deviated from them in their contract? In both cases the parties enter into a special legal relationship with each other on the basis of their free will; they determine for themselves what they will essentially be obliged to do, while for the rest their relationship is governed by a series of abstract rules drawn up by others. These rules automatically enter into force when the parties form their contract, without them being fully aware of all the details of that arrangement. Is the one form of law not equally legitimately law as the other? And if the contract-based rules are invoked, complied with, and enforced, and the rules of supplementary law not or only exceptionally, are the contractual rules then not the actual binding law? |
22
We zien iets dergelijks in het familierecht. Wie zal beweren, dat de bepaling van het burgerlijk wetboek, dat de vrouw haar {130}man gehoorzaamheid verschuldigd is, waarlijk recht is in Nederland? Niet omdat zij niet afdwingbaar zou ,zijn. Er zou wel een weg te vinden zijn, — als men wilde — om het voorschrift althans eenige realiteit te geven. Men zou de overtreding b.v. als een buitensporigheid kunnen beschouwen, die grond gaf voor een scheiding van tafel en bed. Toch is dat nimmer zelfs maar geprobeerd. Ook ten aanzien van het huwelijksgoederenrecht geldt wat ik van het contractenrecht zeide. Merkt men iets van de zoogenaamde onbekwaamheid der gehuwde vrouw buiten het gebied van het eigenlijke kapitaalbeheer? Wat weet een arbeidersvrouw er van of een vrouw uit den kleinen middenstand? De wet geeft den regel: algeheele gemeenschap van goed tusschen man en vrouw — partijen kunnen anders bedingen. Huwelijksche voorwaarden worden tusschen niet geheel ongefortuneerde lieden min of meer gewoonte. Nu is het nog zoover niet, maar het kàn zoover komen, dat er méér menschen huwen met dan zonder huwelijksche voorwaarden. Zou men dan nog meenen, dat het wettelijk huwelijksgoederenrecht het eigenlijke Nederlandsche recht voor deze verhouding was? |
22
We see something similar in family law. No one will claim that the provision of the civil code that the wife owes her husband obedience is prevailing law in the Netherlands. Not because the provision is unenforceable. The prescription could be enforced if it were so desired. Disobedience on the part of the wife could, for example, be regarded as an excess, 14 upon which a separation from bed and board could be requested. Yet that has never even been attempted. What was said above about contract law also applies in the field of matrimonial property law. Outside the realm of capital management, little or nothing is noticed of the legally established incapacity of women. What does a working-class woman or a woman from the lower middle class know about her legal incapacity? The law provides that a general community of property will govern in the marriage between a man and woman and gives the parties the opportunity to stipulate otherwise. Prenuptial agreements are becoming more and more common even among not very wealthy people. We are not there yet, but we may reach the point where more people get married with prenuptial agreements than without. Would one still think that the codified matrimonial property law is the prevailing Dutch law for this relationship? |
23
Het familierecht geeft ook een sterk voorbeeld van wat de rechtspraak soms van het wettelijk recht maakt. Ik spreek nu niet over de vraag, hoe de rechter tegenover de wet behoort te staan, maar over wat hij feitelijk doet. De uitkomst, die bestudeering der jurisprudentie geeft, is zacht gezegd — soms wel eenigszins anders dan men bij lezing der wet zou verwachten. Men denke aan het echtscheidingsrecht. De wet bepaalt, dat echtscheiding bij onderlinge toestemming niet is toegelaten. Toch is het bekend, dat het niet moeilijk is in Nederland in onderling overleg te scheiden, mits een der partijen zich maar de beschuldiging van overspel of kwaadwillige verlating laat welgevallen. Hoe komt dat? De zaak is zeer eenvoudig. In 1883 maakte de Hooge Raad uit, dat de regel, dat de bekentenis volledig bewijs is, ook in echtscheidingszaken geldt. Wanneer dus de vrouw den man van overspel beschuldigt, en deze het feit bekent, moet de rechter de echtscheiding uitspreken. Nog simpeler gaat de zaak, als de man eenvoudig wegblijft, verstek laat gaan, gelijk het heet. De leer van den Hoogen Raad werd door de lagere colleges aanvaard, ook in haar consequenties, zoo werd zelfs een echtscheiding uitgesproken tegen een man, die uitdrukkelijk tegen de beschuldiging protesteerde, maar er aan toevoegde, dat hij haar toch maar zou erkennen — hij wilde immers even graag van zijn vrouw af als zij van hem. |
23
Family law also provides a clear example of how the judiciary sometimes treats codified law. I am not talking now about how the judge should treat the law, but about how he does in actuality. The outcome that one finds when studying the case law is, to say the least, somewhat different than one would expect when reading the provisions on their face. For example, the law prohibits divorce by mutual consent. Yet it is known that it is not difficult in the Netherlands to divorce by mutual agreement, provided one of the parties accepts the accusation of adultery or malicious abandonment. How is this possible? The matter is very simple. The Supreme Court ruled in 1883 that the legal principle that a confession is complete evidence also applies in divorce cases. So, when the wife accuses the husband of adultery, and he confesses to the fact, the judge must grant the divorce. It is even simpler if the man fails to appear in court and the case can be handled by default. The doctrine of the Supreme Court has been fully accepted by the lower courts. Thus, a divorce was even granted in a case where the husband expressly denied the accusation, but at the same time added that he accepted the accusation, since he wanted to be rid of his wife as much as she wished to be free of him. |
24
Men kan deze rechtspraak betreurenswaardig vinden. Men kan als schrijver dezes van oordeel zijn, dat zij ook naar onze wet technisch niet juist is, toch moet men erkennen, dat zij zoozeer is ingeburgerd, dat het niet meer aangaat haar eenvoudig te negeeren en bij een beschrijving van ons echtscheidingsrecht te volstaan met opsomming der wettelijke gronden en toevoeging, dat zij bij overleg onderling{131} niet kan geschieden. Uit de wet alleen is het feitelijk geldende recht niet te kennen. Hoe moeilijk het is deze waarheid in het oog te houden, leert de toelichting tot het wetsontwerp, dat minister Regout indertijd voorstelde om aan wat ook hem een misbruik der jurisprudentie scheen een eind te maken. Hij zelf herinnert aan het feit, dat de rechtspraak van den Hoogen Raad algemeen is doordrongen, maar als hij ter ondersteuning van wat hij voorstelt een beroep doet op het buitenland, geeft hij een beschrijving van het daar geldende recht enkel maar uit de wet en verzuimt er rekening mee te houden, dat ook in Frankrijk b.v. langs omwegen wordt bereikt wat ook daar de wetgever verbiedt: de echtscheiding bij onderlinge toestemming. Wat ten onzent thans rechtens is, geldt nergens, heet het in de memorie. De minister vergat, dat hij ons werkelijk toegepast recht vergelijkt met de buitenlandsche wet, niet met het recht, dat rechtspraak en gewoonte van de wet hebben gemaakt. Zoozeer zit de leer: de wet is de eenige rechtsbron, den juristen in het bloed, althans den Nederlandschen. In Frankrijk is het anders. Daar is men zich van de groote beteekenis der rechtspraak voor het rechtsleven volkomen bewust. |
24
One may find this case law deplorable and be convinced, like the author of this article, that this is a technically incorrect interpretation of the law. It must be recognized however, that this case law has become so well established that it can no longer be ignored, and that a description of our divorce law with a summation of the legal grounds cannot be complete if it does not include the addition that divorce by mutual agreement is valid. From the codified law alone, it is not possible to know what the actual binding law is. How difficult it is to keep this truth in mind becomes apparent from the explanatory notes to the bill that Minister Regout submitted to put an end to what he believed was an abuse of jurisprudence. In this bill he recalled the fact that the case law of the Supreme Court was generally accepted, but when he referred to the laws of foreign countries to support what he proposed, he described only the codified law and neglected to take into account that also in France, for example, despite the legislator’s disapproval, divorce by mutual consent can also be achieved via a back door. The memorandum argued that what is possible under the law in the Netherlands is not possible anywhere else. In doing so, the minister compared the law actually applied in our courts with codified foreign law, and not with the law that jurisprudence and custom in these countries permit. This shows how deeply the doctrine of codified law as the only source of law is rooted in lawyers, at least Dutch lawyers. In France this is different. There they are fully aware of the great significance of the judiciary for the practice of law. |
25
Ik heb een enkel bijzonder sprekend voorbeeld gegeven om aan te toonen hoe men het levende werkelijke recht niet enkel uit de wet kan kennen, hoe daarvoor ook de jurisprudentie een nimmer te verwaarloozen bron is. Een enkel voorbeeld — er zouden er zeer vele aan toegevoegd kunnen worden. Voor den jurist zou dit echter onnoodig, voor den leek langwijlig zijn. Ik hoop met het weinige, dat ik aanvoerde, te kunnen volstaan om te doen zien, dat wie het recht wil kennen, zich niet tot bestudeering der wet mag bepalen, maar heeft na te gaan, wat rechtspraak en administratie, wat vooral de aan het recht onderworpenen zelf van de wet hebben gemaakt. Het recht een reëel verschijnsel, een macht in de samenleving — daarop wordt weer de nadruk gelegd. En gelijk zooeven ook hier: verplaatsing van het zwaartepunt voor het wetenschappelijk onderzoek, verandering ook van de waardeering van de wet. Voor de wetenschap niet de beschrijving en systematiseering van abstracte regels, maar het onderzoek der feiten van een bijzondere zijde der samenleving zelve, de rijke werkelijkheid, niet de droge abstractie. Wie eenmaal van dit levend water geproefd heeft, verlangt niet meer terug naar de dorre streek waar enkel het begrip heerscht. En de wet niet meer de norm, die gehoorzaamheid eischt, maar de samenvatting van wat in de werkelijkheid geschiedt — waarvan het vooral belangrijk is na te gaan, in hoeverre die samenvatting aan de werkelijkheid blijft beantwoorden. Het is wel een ander aspect. {132} |
25
I have given a few striking examples to show how one cannot know the real living15 law from a reading of the codified law alone, and how jurisprudence is a source that can never be neglected. Many more examples could be added. For the lawyer this is not necessary, and for the layman it would be boring. I hope that what little I have put forward suffices to make it clear that anyone who wants to know what the applicable law is cannot limit themselves to a study of the codified law alone. It is necessary to examine what has been made of the law not only by the judiciary and administration, but especially by those subjected to the law. Law is a real phenomenon of power in society, as is again emphasized today. There has been a shift in the center of gravity for legal research, a change in the understanding of the meaning of the law. Science will no longer focus on the description and systematization of abstract rules, but on factual research of particular aspects of society, on the rich reality and not on dry abstraction. Once one has tasted this living water, one no longer longs for the barren terrain of concepts. The law is then no longer the norm that commands obedience, but a summing-up of what happens in reality. It is then especially important to check the extent to which the summary given in the law continues to be in tune with reality. Law and reality are not the same, after all.16 |
26 § 3 Sociologische rechtsbeschouwingDe beide stroomingen in de nieuwere rechtswetenschap, die ik met enkele aanduidingen trachtte te teekenen, komen in één ding overeen: recht en wet zijn niet identiek, het recht is voor beide nog iets anders dan een stel regels, die van zekere autoriteit gezag hebben gekregen, voor geen van beide kan de rechtswetenschap met een beschrijving en systematiseering dier regels volstaan. Voor geen van beide opvattingen maakt de wetgever alleen het recht. Maar overigens verschillen zij wèl. Er spreekt tweeërlei beschouwingswijze van het recht in. De eene ziet het recht als idee, als richtsnoer voor handelen en taak, die behoort te worden vervuld, — de andere als verschijnsel, als een bijzondere verhouding tusschen menschen, waardoor de een macht over den ander uitoefent. Voor de eerste is de formuleering door de wet een poging die idee te grijpen, — voor de tweede een beschrijving van wat geschiedt. Voor de eerste is de wetenschap van het recht een normatieve wetenschap, zij zoekt naar regelen voor wat de menschen behooren te doen, zij waardeert daartoe de doeleinden, die zij zich stellen — voor de ander is zij een onderdeel der sociologie, die een bepaalde zijde der menschelijke samenleving beschrijft. Iedere vraag van recht kan van deze beide zijden worden beschouwd. |
26 § 3 Sociological view of lawThe two directions in recent legal science that I outlined above with a number of examples agree on one point: law and codified law are not identical. For both, law is more than a set of binding rules established by a particular authority. For neither direction can legal science suffice with a description and systematization of codified rules. For neither view is law solely made by the legislator. But both directions have clear differences as well. They represent two different views of law. One view sees law as an idea, as a guideline for action and a task to be fulfilled. The other view sees law as a phenomenon, as a relationship between people, through which one exercises power over the other. In the first view the formulation of the law is an attempt to define the legal idea, in the second view the law describes something that happens. In the first view, the science of law is a normative science, which searches for rules for what people ought to do, thereby ascribing value to the aims that people pursue. In the other view, legal science is a part of sociology that describes the legal aspect of human society. Any legal issue can be considered in these two ways. |
27
Stel men werpt de vraag op of een beslissing van den hoogsten rechter, den Hoogen Raad, de lagere colleges bindt, de vraag naar de kracht van “het precedent”. Wie de vraag opvat in den zin der normatieve beschouwingswijze zal nagaan of naar de wet, of naar ongeschreven recht, of naar welke rechtsbron ook, de rechter den Hoogen Raad moet volgen. Wie sociologisch te werk gaat, speurt den invloed na, dien de uitspraken van den Hoogen Raad op lagere colleges gehad hebben. Vraagt men, of de gewoonte een wet afschaft, de eerste opvatting tracht de verhouding tusschen beide naar regels omtrent wat behoort te bepalen, de tweede ziet rond of feitelijk door gewoonte wetten buiten gebruik zijn gesteld. Op een of ander punt heeft zich een rechtsleer gevormd, die algemeen door rechters en auteurs als de ware wordt beschouwd, en in de practijk gehandhaafd, men noemt zulk een leer de ,,heerschende”, de sociologische jurist constateert dit en aanvaardt de leer reeds daarom als recht — wie in het recht de norm ziet, zal zich gedwongen zien haar ook zijnerzijds aan wat naar zijn oordeel bron van recht is te toetsen. Is het resultaat ongunstig, hij ontkent het rechtskarakter, al mogen ook nog zoovelen anders hebben beslist. |
27
Suppose one asks whether a decision of the highest court, the Supreme Court, binds the lower courts, asking in effect what the power of a precedent is. The person who answers this question from a normative point of view will examine whether the judge is required to follow the Supreme Court based on the statute, unwritten law or some other source of law. From a sociological point of view, in contrast, the influence of Supreme Court judgments on lower courts will be examined. If asking whether a custom makes a law inoperative, from the normative perspective one will try to determine what the relationship between custom and law should be, while from the sociological perspective one will examine whether it has happened that laws are actually overruled by customs. A legal doctrine may have developed on a particular issue which is generally accepted as correct by judges and authors, and which is maintained in practice. One then speaks of a prevailing doctrine. A sociological jurist will not only establish the existence of such a prevailing doctrine, but will also conclude that it is legally valid, while the person who sees the legal rule as a norm will feel the need to test the doctrine against what they believe to be a true source of law. If the conclusion is drawn that the prevailing doctrine is incorrect, it cannot be accepted as valid law, no matter how many others have decided otherwise. |
28
Nu ligt de zaak niet zoo, dat de eene jurist deze, de andere die methode volgt — ieder, die recht handhaaft of toepast of er over schrijft, ieder wiens handelen voor de rechtswerkelijkheid van belang is, gebruikt beide methoden door elkaar — al zal uit den aard der zaak de een meer dan de ander geneigd zijn het hoofd {133}te buigen voor het fait accompli, ook in het rechtsleven. Aan het dualisme onttrekt niemand zich. |
28
It is not the case, however, that one jurist follows the normative approach and another the sociological approach. Anyone who enforces, applies or writes about law, anyone whose actions are relevant to the reality of law, will use both methods interchangeably. Of course, some will be more inclined than others to bow their head to reality, also in legal life. No one can escape this dualism.17 |
29
Er zijn vele juristen — en waarlijk niet onder de minst-beteekenende — die in den laatsten tijd deze opvatting hebben verdedigd, zoo in Frankrijk als in Duitschland vindt zij aanhang. Zij wordt daar als geheel-nieuw beschouwd, wij mogen daartegenover er aan herinneren, dat soortgelijke gedachtengang ten onzent bij den voor eenige jaren overleden hoogleraar Hamaker is te vinden. Wanneer deze schrijft: i Gelijk de natuurwet de formule is, waarin we uitdrukking geven aan ons besef van de opeenvolging van het verband der verschijnselen, zoo is de rechtsregel uiting van ons door ervaring verkregen inzicht in de opeenvolging en het verband van de handelingen der menschen in hunne verhouding tegenover elkander” is het dezelfde ontkenning van het normatieve van het recht, die bij de nieuwere sociologen zoo naar voren wordt gebracht. Het is het naturalisme in de rechtswetenschap.
|
29
-Many lawyers— and not the least eminent ones—have recently defended this view. This view also enjoys strong support in France and Germany where it is considered entirely novel. However, we would like to recall that a similar line of thought was already defended in the Netherlands by the late Professor Hamaker who passed away a few years ago. The quote below reflects exactly the same denial of the normative nature of law, which can also be found in the works of later sociologists, and which can be characterized as empiricism19 in legal science. Just as the laws of nature contain the formulas in which we express our sense of the succession of the connections between phenomena, so the rule of law is the expression of experiences resulting in an insight into the succession and connections of the actions of people in their relationship to each other.20
|
30
Wie meent, dat door een beschrijving van gewoonten en gebruiken, van de machtsmiddelen, waardoor wat met die gewoonten in botsing komt, wordt onderdrukt en van de meeningen van hen, die de macht uitoefenen of ondergaan, van het recht alles is gezegd, dat er geen mogelijkheid is tot toetsing of waardeering van dit verschijnsel, omdat een maatstaf zou ontbreken, stelt recht met macht gelijk. Hij leidt wat be{134}hoort te geschieden af enkel van wat geschiedt, wat sinds Kant wel als de methodische fout in zaken van ethiek geldt. Trouwens reeds een der oude Romeinsche juristen (Proculus) leerde: Non spectandum est quid Romae factum est quam quid fieri debeat (D. I, 18,12). Het loopt uit op de ontkenning van het behooren, den plicht zelf, althans van zijne eigen waarde. Voor wien die waarde een primair gegeven is, waaraan niet valt te tornen, is die leer niet te accepteeren. Maar gelijk gezegd, ik zal hierop niet nader ingaan. Voor mijn doel kan ik mij tot de uiteenzetting van een enkel punt bepalen. Het schijnt mij namelijk, dat een beschrijving van recht, die niet meer zou zijn dan een beschrijving van wat feitelijk geschiedt, niet kan gegeven worden en dat iedere poging daartoe altijd weer in meerdere of mindere mate den invloed ondergaat van het oordeel van den schrijver over hetgeen behoort te geschieden. Waarlijke objectiviteit is hier onmogelijk. De beschrijving vindt een aanvulling in een zij het ook verholen erkenning van het normatieve. Dit verdient eenige toelichting. |
30
Whoever thinks that everything about the law has been said by describing: the customs and practices prevailing in a given place, the means of power used to suppress behaviour that clashes with those customs, the views held by those who wield or are subjected to power, and that there is no possibility of testing or evaluating what is said – because there are no standards for doing so – equates law with power. In this way what ought to happen is completely inferred from what happens in fact. This has been regarded as the methodical error in the field of ethics since Kant. Incidentally, one of the ancient Roman jurists (Proculus) already taught that one should pay less attention to what was done in Rome, and more to what should be done.22 Rejection of the possibility of valuing phenomena results in a denial of the ought, that is, a denial of the concept of duty as representing a value in its own right. Those for whom this value is a primary fact that must not be tampered with, cannot accept this teaching. But as I said, I will not go into this any further. I believe that I can confine myself to explaining a single point. In my view it is impossible to give a description of law which is not more than a description of what factually happens. Any attempt to give a purely factual description will always be influenced to a greater or lesser extent by the author’s opinion on what should be done. True objectivity is impossible here.23 A description is inevitably supplemented by an unspoken recognition of the normative, as will be elaborated in more detail below. |
31
In iedere beschrijving ligt een waardeering. Wie beschrijft kiest uit de talrijke verschijnsels, die zich aan hem voordoen. Het is hem niet mogelijk en het zou voor hem geen nut hebben deze alle weer te geven, hij schift het voor hem belangrijke van het niet belangrijke. Daarvoor moet hij een maatstaf gebruiken, die hem door de stof zelve, die hij bewerkt, niet wordt gegeven. Is dit in het algemeen reeds waar, nog in geheel anderen zin geldt voor de sociologie, dat in beschrijving waardeering ligt. De auteur staat niet onverschillig tegenover zijn stof, het is hem niet hetzelfde hoe deze is — hij moge zich nog zoo voorhouden, dat het hem enkel om begrijpen, niet om liefhebben of haten, goed- of afkeuren te doen is, hij kàn er niet buiten blijven. De stof toch, die hij beschrijft, wordt mede, zij het ook voor een nog zoo klein deel, door hem zelf gevormd — hij kan op de inrichting der samenleving invloed hebben. Door haar te beschrijven toont hij immers ook wat hij haar gebreken acht en wekt hij, ook al zijn alle propagandistische bedoelingen hem vreemd, de begeerte tot verandering, verbetering in zijn richting. Aan den invloed dezer omstandigheid onttrekt niemand zich. Vandaar dat er nimmer een sociologie gegeven is, die niet uitging van een bepaalde levensopvatting, een voorop gesteld levensideaal. |
31
Contained within every description is a valuation. One who describes selects from the many phenomena that present themselves. It is not possible and it would be of no use to reproduce everything, so the important must be sifted from the unimportant. This requires a measuring stick that cannot be inferred from the material that is observed and processed. In addition, in a completely different way, and specific to sociology, the description expresses yet another kind of valuation. The author is not indifferent to his material. It matters to him, despite his claim that only understanding is important, and not liking or disliking, approving, or disapproving. He cannot avoid being engaged. What he describes is partly informed by his own views, even if only for a very small part. His description can influence the structure of society. After all, he shows what he believes to be the shortcomings of society and this will trigger a desire to change and improve society in the ways he suggests, even though the author has no propagandistic intentions. No one can escape this kind of influence. That is why there has never been a sociology that does not depart from a specific conception of life or a preconceived ideal of life.24 |
32
Schijnbaar wordt streng wetenschappelijk beschreven wat men heeft waargenomen, schijnbaar verdwijnt de auteur achter zijn stof, de stof dwingt hem tot zijne resultaten en hij zelf is er niet in gemoeid. In waarheid vindt de socioloog — voorzoover het meer betreft dan enkel het verband tusschen bepaalde feiten, voorzoover hij “wetten” ontdekt, “beginselen” waarnaar de maatschappij zich beweegt, — niets anders dan zijn bezit reeds was, toen hij tot zijn onderzoek uittoog. Hij had dien grondslag, die voor hem fundamenteele waarheid reeds intuïtief aanschouwd, zij was een deel van zijn persoonlijkheid, uitvloeisel {135}van zijn begeeren en willen •— van haar licht vervuld ging hij de maatschappij onderzoeken en hij vond haar weer, alles bevestigde haar, elk onderzoek, elke naspeuring gaf nieuwe feiten om haar steviger te schragen. En de zoeker vergeet, dat hij het is, die de feiten van zijn waarheid vervult, hij meent omgekeerd, dat de feiten hem die waarheid opdringen. |
32
One would seem to describe in a strictly scientific manner what one observes. The author seemingly disappears behind the material, which dictates the result without him being involved in any way. In truth, the sociologist does not merely point to a relationship between certain facts but discovers “laws” and principles that explain social developments and finds what he already assumed when he began his research. Prior to the start of his research the sociologist already has an intuitive insight into what he believes is fundamental to social life. That fundamental truth is part of his personality25 and is an outgrowth of what he desires and wants. Filled with the light of this, he starts to investigate society and he sees it reflected in everything, everything confirms it, every study, every investigation yields new facts that support it more firmly. And the researcher thus forgets that it is he who imbues the facts with his truth. He thinks the opposite, that the facts force that truth upon him. |
33
Zeer sterk is dit alles aan de Marxistische sociaal-democratie te zien. Het is bekend, dat zij de productiewijze tot grondslag der geheele samenleving maakt, dat recht, kunst, moraal, godsdienst en wat zij meer ,,ideologiën” noemt door dezen grondslag in laatste instantie zijn bepaald, ook, dat met behulp dezer methode dan “bewezen” wordt, dat de tegenwoordige, kapitalistische maatschappij bezig is een socialistische voor te bereiden. Met de noodzakelijkheid van een natuurwet moet de “omslag”, de verwezenlijking van het socialisme, komen. Is het nu niet uiterst merkwaardig, dat deze wetenschappelijk opgebouwde leer juist leidt tot verwezenlijking van dat resultaat, dat haar aanhangers zoo vurig begeeren, waarvoor zij met alle kracht, die in hen is, strijden? en waarvoor de opstellers der methode, Marx en Engels, den strijd reeds begonnen waren, voor zij hunne theorie vormden? Is dat vooral niet merkwaardig in een leer, die een ontwikkelingsleer wil zijn, maar die de ontwikkeling doet eindigen — o wonderlijke tegenstrijdigheid — en dat op het tijdstip, dat hetzelfde ideaal is bereikt, dat het socialisme had, eeuwen vóór het van “utopie” tot “wetenschap” verheven werd? |
33
All of this can be seen very clearly in a Marxist social democracy. As is known, in this view it is presumed that the mode of production is the foundation of all society, and that law, art, morality, religion and whatever else is regarded as ideology are all ultimately determined by this mode of production. In this way it is also considered proven that current capitalist society is already in transition to becoming a socialist society. Driven by the necessity of a law of nature, the turnaround will come, and socialism will be realized. Is it not particularly striking that this scientifically constructed doctrine leads precisely to the realization of the result which its adherents so ardently desire and for which they struggle with all their strength? The authors of the new scientific analysis, Marx and Engels, began the struggle to achieve the result before developing their theory. Is it not very curious for a doctrine that claims to be teaching about development, to define an end to development— oh wonderful contradiction —and then at the very moment the same ideal is reached that socialism defended for centuries, before it was elevated from utopia to science? |
34
Is niet veeleer voor Marx de absolute waarde van het proletariaat, de noodzakelijkheid van de economische opheffing van den arbeider het primaire gegeven, waarvan hij uitgaat in zijn wetenschappelijk werk evengoed als in zijn propaganda? Het historisch materialisme is niets anders dan de kijk op de geschiedenis van hem voor wien de strijd voor het proletariaat alles is, een waarde door geen enkele overtroffen. Vandaar dat ieder, die dien strijd meestrijdt met zijn volle hart, er naar grijpt, hier ligt de verklaring van het zoo moeilijk verstaanbare feit, hoe zelfs sterke en diepe geesten in deze beschouwingswijze vrede hebben kunnen vinden. De strijd voor het proletariaat heeft hen meegenomen ,— al het andere heeft enkel waarde voorzoover het dien strijd dient, het moet van daar uit worden bezien. Men stelt het voor, alsof men voor een ideaal strijdt, omdat het de verwezenlijking is van wat wetenschappelijk onderzoek als het noodzakelijk verloop van de maatschappij aanwijst. Maar nog nimmer heeft iemand zijn leven gegeven voor de verwerkelijking van een toestand — die zonder dat toch moét intreden — alleen omdat men van de noodzakelijkheid van dat verloop is overtuigd. Men strijdt voor wat men wil, begeert, liefheeft. |
34
Is Marx’s primary aim in his scientific work and in his propaganda not to make the value of the proletariat absolute and to show the necessity of improving the economic status of the worker? Historical materialism is nothing more than the view of history of someone who values the struggle for the proletariat above all other values. That is why this view is held by everyone who takes part in that struggle with their heart and soul. Herein lies the explanation for the hard-to-understand fact that even strong and deep minds have been able to find peace in this way of thinking. They have let themselves be carried away by the struggle for the proletariat. Everything else has value only insofar as it contributes to that struggle and is judged in relationship to that struggle. They believe they are fighting for an ideal, the realization of which scientific study claims is the inevitable result of social development. But no one has ever given their life for the realization of a condition that has yet to occur, just because they are convinced that the course is inevitable. People only fight for what they want, desire or love. |
35
Niet het wetenschappelijke resultaat was het primaire en de strijd gevolg, maar de strijd, de overtuiging dat het socialisme behoort te komen, dat men het wilde en eischte stond voorop en de theorie was het wetenschappe{136}lijk steunsel, dat ieder zoo graag aangrijpt en dat men vooral in de 19e eeuw meende niet te kunnen missen. Niet de wetenschap bepaalt het willen en wenschen, maar wil en wensch, overtuiging van wat moet en behoort, beïnvloeden het wetenschappelijk oordeel. |
35
It was not the scientific result that was primary and the struggle a consequence. The struggle was paramount. The conviction that socialism should come and that it was wanted and demanded took front seat, and the theory was the scientific support that everyone so happily uses and that especially people in the nineteenth century thought they could not do without. But it is not science that determines wanting and wishing. Rather, it is will and desire, the conviction of what should and ought to be, that influence scientific judgment. |
36
Geldt dit in het algemeen voor iedere sociologie, iedere maatschappij-beschrijving en dus ook voor de beschrijving, die speciaal het maatschappelijk verschijnsel van het recht tot object kiest, is reeds daarom een kleurlooze rechtssociologie onmogelijk, bij de laatste zijn er nog bijzondere omstandigheden, die meer dan elders persoonlijke overtuigingen doen meespreken in het wetenschappelijk werk. Hier zullen niet alleen de algemeene grondslag van het werk, de richting waarin het gaat, de hoofdbeginselen en wetten dien bijzonderen stempel dragen — hier zal bovendien telkens in de details de overtuiging van den auteur omtrent hetgeen behoort te geschieden door zijn beschrijving van het in werkelijkheid gevolgde recht heen stralen. |
36
This applies in general to every sociology and every description of society. It also applies to a social description, which chooses the phenomenon of law as its object. A neutral legal- sociological description is therefore impossible. In sociology of law, however, there are also specific circumstances that mean that the personal convictions of the researcher play a more important role in scientific work here than elsewhere. Here it is not only the general design of the research, its direction, the main principles and the laws that bear this personal stamp, but the author’s conviction of what should be done will permeate the details of his description of the law actually implemented. |
37
De rechtshistoricus staat niet veel anders tot zijn stof als ieder geschiedschrijver. Uit wat hij vertelt is zijn kijk op het wereldgebeuren te zien, in de hoofdlijnen, in de wijze waarop de materie wordt aangevat zit het persoonlijke. Hij kan het recht niet beschrijven zonder reeds van een denkbeeld van recht uit te gaan en daarnaar zijn stof te ordenen. Is zijn doel, zooals bij rechtshistorie zoo vaak, het zoeken naar een les voor het heden — zijn beschouwing over wat hij als recht erkent zal in die les teruggevonden worden. Maar in het beschrijven van de details kan hij zoo objectief zijn, als een mensch maar mogelijk is. De stof interesseert hem, raakt hem enkel als wetenschappelijk man, als subject van willen en wenschen staat hij buiten haar. Hij zal zich met pijnlijke nauwgezetheid er op toeleggen af te beelden, enkel maar af te beelden — vooral alles wat van hem zelf zou zijn er buiten te houden. Juist dit hebben nieuwere beschouwingen weer beter doen inzien. Wie den geest van vroeger tijden wil beluisteren zal goed doen, ook in het rechtsleven, zelf zoo stil mogelijk te zijn, geduldig aan te hooren wat de oude documenten hem zeggen van de rechtsopvattingen van toen, zonder zich af te vragen of hij met die opvattingen nu juist instemt, zonder zich af te vragen ook, of de menschen van toen, zelfs naar wat zij zelf als rechtsbron erkenden, wellicht anders hadden behooren te beslissen. |
37
The legal historian relates to his material much like any other historian. From what he writes, he reveals his way of looking at world events. His personal view appears in what he defines as main points and in the outline of his research. He cannot describe the law without already having an idea of it and using this to organize his material. If, as often happens, his aim is to present a lesson for the present, his view of what should be recognized as law will be found in that lesson. Yet, in describing the details, the legal historian can be as objective as is possible for a human being. The material only interests him as a scientist, his research serves no personal interest. He will apply himself with painful rigor to portray as faithfully and neutrally as possible. Recent literature has re-emphasized the importance of such a neutral description. Anyone who wishes to know the spirit of the past would do well to be as quiet as possible, also when it comes to legal life, and to examine patiently what the old documents have to say about the legal views of that time. He should not ask himself if he agrees with those views nor whether the people of that time, even according to what they themselves recognized as a source of law, perhaps should have decided differently. |
38
Het zwaartepunt voor den historicus ligt niet in de norm, ook niet al is die in de formuleering, die vroeger tijd er aan gaf bewaard gebleven, maar in wat van de norm in de practijk werd. Vraagt men b.v. naar den invloed van het Romeinsche recht in onze republiek der 17e of 18e eeuw, dan is het zeker niet geheel zonder belang na te gaan, wat plakkaten en keuren daaromtrent inhouden, maar de hoofdzaak is toch, wat rechtspraak en practijk deed. Het eerste is eigenlijk meer van beteekenis voor de vraag, hoe rechters en justiciabelen zich tegenover de wet gedroegen dan voor onze vraag naar de beteekenis van het Romeinsche recht. Wat baat het of wij nu al uitmaken, dat de rechtscolleges van toen dat recht niet hadden behoeven te volgen, indien zij het nu eenmaal toch gedaan hebben? Gedane zaken nemen geen keer. Dit is niet altijd in het oog gehouden. Ook niet wanneer men den rechtsregel losmaakte van den tijd waarvoor hij geschreven was en b.v. ging uitvisschen, hoe moderne verhoudingen nu naar Romeinsch recht, beoordeeld moesten worden. Als Spielerei misschien niet onaardig, maar stellig niet meer dan Spielerei, zonder eenige wetenschappelijke waarde. En het was niet zonder gevaar ook — men vergat, dat het rechtsvoorschrift altijd de regeling is van een bepaalden concreten toestand van een bepaalde natie in bepaalden tijd en ging waarde boven den tijd toekennen aan wat enkel voor een zeker tijdvak beteekenis had. Men vergat ook den samenhang van het recht met maatschappelijke toestanden, met de geheele cultuur. |
38
For the historian the focus is not on the norm, even if it has been preserved in an old formulation, but the focus is on the way in which the norm was implemented in practice. If, for example, one investigates the influence of Roman law in the Dutch Republic of the 17th or 18th century, it is of course important to study the provisions contained in bills and ordinances, but the main thing is what happened in case law and practice. The first is more important for the question of how judges and litigants viewed codified law at the time than for the question of the influence of Roman law. What does it matter if we know that the courts of that time were not obliged to follow that law if we know that they did follow it? It is no use crying over spilled milk. This point has often been overlooked, also when rules of Roman law were taken out of their historical context and people began to wonder how modern relations would be judged according to Roman law. Attractive perhaps for fantasizing, but without any scientific significance and not without danger. People forgot that a legal provision is always the regulation of a certain concrete situation of a certain nation at a certain time, and people started to assign supratemporal value to something that only had meaning for a specific time. Forgotten was the relationship of law to social conditions and to the culture as a whole. |
39
Dit alles heeft de rechtshistoricus te bedenken. De rechtshistoricus{138}heeft vóór alles historicus te zijn. Het geduldig opnemen, afwachtend wat hem wordt gebracht, met een belangstelling, die naar niets anders streeft dan naar weten — dat is de taak, die hem in de eerste plaats is opgelegd. |
39
The legal historian must bear all of this in mind. The legal historian must above all be an historian. Patiently observing, waiting for what comes to the fore, with an interest that strives to nothing more than knowing – this is his primary task. |
40
Er zijn punten, waaromtrent men inderdaad met zekerheid zeggen kan: deze of gene regel wordt als recht gevolgd en gehandhaafd. Maar er zijn er ook, en niet zoo heel weinig, waar zulk een vaststaand gebruik niet is aan te wijzen, waar de rechtsovertuiging van den één staat tegenover die van den ander, de een houdt vol dat dit, de ander dat juist het omgekeerde niet alleen recht behoort te zijn, maar ook is. Wat zal de schrijver, die het recht wil kennen, doen? De historicus bepaalt zich tot een mededeeling van den twist; tot een definitieve oplossing is de vraag niet gekomen, zal het bij hem heeten. Maar de hedendaagsche jurist? Van hem verlangt men een antwoord wat recht is, zijn mededeeling: er zijn voorstanders van déze meening, zijn er ook die er anders over denken, zal worden beantwoord met de vraag: en gij? En denkt men dat hij, als hij een vaste meening heeft over de zaak, die niet reeds lang gezegd heeft? Zijn meening wordt als het recht verkondigd met de toevoeging ter wille van de wetenschappelijke nauwgezetheid, dat sommigen anders oordeelen. En voorts: in het hedendaagsche leven rijzen telkens weer nieuwe vragen, vragen, die zekere gelijkenis vertoonen met vroegere maar die toch niet met die andere identiek zijn. Ook voor zulke bestaat immers een recht. Hoe zal men dat door beschrijving vinden van wat de rechtspraak beslist, de administratie eerbiedigt en de massa van betrokkenen volgt. Hier is aan een regel behoefte, dien men door opeenhoping van feiten nimmer vindt, hoe vlijtig men ook moge zoeken.{139} |
40
There are points where one can indeed say with certainty that one or other rule is followed and enforced as law. But there are also rules, and not so very few either, where no such established usage can be identified, and where there is disagreement between parties in legal conviction. Both hold opposite ideas about not only what the applicable law ought to be, but also what it is. What will the writer do who wants to know what the law is? The historian limits himself to noting the fact of the disagreement and will say that no definitive solution to the question has been reached. But what does today’s lawyer do? It is the task of the lawyer to say what the law is. If he says that there are supporters of a certain opinion and that there are also people who think otherwise, he will then be asked, what do you think? And does one really think that if he had a firm opinion on the matter, he would not have already expressed it long ago? His opinion would have been proclaimed as the law, and for the sake of scientific rigor, he would have added that a few judges had held otherwise. Moreover, new questions arise continually, questions that are in some way similar to previous ones and yet not identical. The law must answer such questions. How can one find such answers by describing the decisions of the judiciary or the rules respected by the administration and followed by most of those involved? A rule is needed, which will never be found by collecting facts, however diligently one may search. |
41
Waarlijk een rechtswetenschap, die feiten, gewoonten en rechts-overtuigingen beschrijft en poogt niet anders te doen dan beschrijven, moge nuttig zijn — ik zal de eerste zijn om het te erkennen — maar de rechtswetenschap kan zij niet zijn. Het is eenzijdigheid als men haar de alleenheerschappij wil geven. Feiten kennen — goed, het recht verzamelen ook uit wat de realiteit toont — uitnemend, maar laat men niet meenen, dat daarmee nu ook alles is gezegd. Eenzijdige beschouwingen zijn vaak de nuttigste — alleen men behoort van tijd tot tijd te bedenken, dàt zij eenzijdig zijn. Het normatieve laat zich uit het recht niet verdrijven, stuur het de voordeur uit, het komt achter weer binnen. |
41
A science of law which gives a description of facts, customs and legal convictions and tries to limit itself to such a description is undoubtedly useful. I would be the first to acknowledge this. However, such a science cannot be the science of law. It shows one-sidedness to give a monopoly to this approach. Knowledge of facts is good, and it is also fine if one wants to distil justice from what reality shows. But let us not think that this is all there is to be said. One-sided considerations are often the most useful if one remembers from time to time that they are one-sided. The normative cannot be driven from the law; if one sends it out the front door, it just enters again from the back. |
42
Het is een wijze les voor den wetgever, als hem het betrekkelijke van zijn macht wordt voorgehouden, als hem duidelijk wordt gemaakt, dat door verandering van wet het recht nog niet anders is geworden, dat het recht groeit en afsterft ook buiten zijn toedoen om. Maar nimmer zal men hem er toe kunnen brengen aan te nemen, dat zijn wil voor het recht zonder belang is. Moet al voor de wetenschap van het recht worden aangenomen, dat vaststelling van wat recht is nimmer geschiedt, dan beïnvloed door de overtuiging van hem, die dat werk verricht, over wat recht be-hoort te zijn, hoe veel te sterker zal dat gelden voor den wetgever, die zelfs niet tracht zich tot dat vastleggen van het feitelijk al bestaande te bepalen, wien integendeel de aard van zijn werk immer voor oogen roept, dat hij de machtshebber is die den regel maakt. Dringt bij het werk van den man van wetenschap wil en waardeering door het objectief waarnemen heen, hoeveel minder reden is er aan te nemen, dat de wetgever niets anders doet dan waarnemen en formuleeren, hij die meent te willen en te waardeeren en er opzettelijk naar streeft. Met de afwijzing der rechtswetenschap als enkel beschrijvend is ook de opvatting van den wetgever als niet meer dan samenvatter van bestaande gewoonten ter zijde gesteld. {140} |
42
It is good for the legislator to see the relative nature of his power and to realize that if he changes a statute, it does not mean that the law is directly different, that law can grow and die independently of his involvement. One will never succeed in convincing the legislator, however, that his will is irrelevant to the law. What applies to the science of law, that the determination of what law is will always be influenced by the legal conviction of the person who performs that work, applies even more strongly to the legislator who does not try to limit himself to establishing the facts, but is constantly aware that he is called upon as the authority which makes the rules. As will and valuation infiltrate the work of the scientist and his objective observations, it is even less plausible to presume that the legislator does nothing more than observe and formulate, given that his express aim is to will and assign value. With the rejection of legal science as merely descriptive, the view that the legislator’s task is no more than to sum up existing practices must also be set aside. |
43 § 4 Rechtsvinding. Ideëele factoren In den aanvang van onze beschouwingen hebben wij uiteengezet, dat er recht is ook buiten de wet en dat de rechter dat te vinden heeft. In den strijd om meerdere vrijheid van den rechter, dien wij daar beschreven, zal art. 1 van het Zwitsersche wetboek van 1907 altijd een merkwaardig moment blijven — merkwaardig vooral omdat het hier de wetgever zelf was, die weer open uitsprak, dat er recht is naast en buiten de wet. Geheel nieuw was dat niet,er waren oudere voorbeelden, maar deze hadden lang als verouderd gegolden, geen codificatie in de tweede helft der 19e eeuw zou zulk een voorschrift hebben bevat. Het is voor de strooming voor “vrijer” recht een overwinningsmoment geweest. Das Gesetz — zoo luidt de bepaling — findet auf alle Rechtsfragen Anwendung für die es nach Wortlaut oder Auslegung eine Be-stimmung enthält. Kann dem Gesetze keine Vorschrift entnommen werden, so soil der Richter nach Gewohnheitsrecht und, wo auch ein solches fehlt, nach der Regel entscheiden, die er als Gesetzgeber aufstellen würde. Er folgt dabei bewâhrter Lehre und Ueber-lieferung. |
43 § 4 Finding law, ideal factors In chapter 1 we explained that there is law outside the codified law and that the judge must find it. In the struggle for greater freedom for the judge, which we described earlier, Article 1 of the Swiss Code of 1907 will remain a noteworthy milestone, because here it was the legislator himself who openly claimed that there is law alongside and beyond the codified law. This was not entirely new, there were older examples, but these had long been considered obsolete. No codification in the second half of the 19th century contained such a precept. The Swiss code marked a moment of victory for the movement for freer justice. Article 1 reads The law applies to all legal questions addressed in terms of formulation or interpretation. If no rule can be deduced from the law, the judge must decide according to customary law and, if there is none, he must decide according to the rule he would set as legislator. He then follows prevailing doctrine and tradition. (trans. lhc)28 |
44
Vooral op de cursieve woorden ligt de nadruk. Zij hebben een juichtoon ontlokt aan de velen, die zich tegen de traditioneele onderwerping van den rechter aan de wet verzetten. Zij kunnen echter ook nog van een andere zijde worden bezien. De rechter wordt op dezelfde hoogte gesteld als de wetgever, zeker. Maar kan men ongekeerd er niet evenzeer uit lezen: dat de wetgever soortgelijke taak heeft als de rechter? De rechter mag niet willekeurig te werk gaan, hij heeft recht te zoeken. Wie niet de wanhoopsconclusie wil aanvaarden, dat enkel de luim van een bepaald individu over goed of kwaad recht of onrecht beslist, twijfelt daar niet aan. De Zwitsersche wet draagt het hem uitdrukkelijk op. Indien hij krachtens bevel van den wetgever ,,vrij” recht toepast, (in gevallen als bedoeld boven op blz. 122), wanneer de wet een zaak aan zijn appreciatie overlaat, heeft hij een beslissing te geven “naar recht en billijkheid” (art. 4). Is zijn taak een andere als hij een leemte aanvult door den wetgever gelaten? Handelen naar den regel, dien de rechter op zoude stellen, indien hij wetgever was, beslissen naar recht en billijkheid, het is in de taal van het wetboek synoniem. Maar wijst dit er niet op, dat ook de wetgever recht zoekt? Als de rechter tot zekere hoogte wetgever is — is dan ook de wetgever niet in zeker opzicht rechter? rechter over strijdende belangen, die bij hem om hulp aankloppen? en geldt — wat overigens het verschil moge zijn — ook voor hem niet, dat er een maatstaf moet zijn, waarnaar hij recht? Is het beroemd geworden artikel, zóó beschouwd, niet mede daarom een mijlpaal {141}in de rechtsgeschiedenis, omdat weder de wetgever erkent, dat er een recht is ook voor hem? |
44
The emphasis lies primarily on the italicized words. They have drawn cheers from the many who opposed the traditional subordination of the judge to the codified law. These words can also be viewed from a different angle, however. The judge and legislator are made equivalent. So much is clear. But can these words also be read conversely, i.e., that the task of the legislator is similar to that of the judge? The judge may not proceed arbitrarily but is required to find the applicable law. This is doubted only by those who have reached the desperate conclusion that it is the mood of a particular individual about good or bad law that decides what the law is. The Swiss law expressly instructs the judge to find the applicable law. If by order of the legislator a judge applies free law (in cases as described above in block 5) because the law leaves room for him to assess a matter according to his own appreciation, he must give a decision “in accordance with law and equity” (article 4). Is his job any different if he fills a gap left by the legislator? Acting according to the rule which the judge would have drafted if he had been a legislator is, in the language of the code, synonymous with deciding according to law and fairness. Doesn’t this indicate that the legislator also tries to find law? If the judge is a legislator in a certain sense, is the legislator not also a judge in a sense? With both judging on the conflicting interests that knock on the door for help? There may be differences between judge and legislator, but the legislator must also apply a standard to determine law. Is the famous article of the Swiss code now in part a milestone in legal history because the legislator again recognizes that there is law that also applies to him? |
45
Maàr — vraagt men wellicht — keeren wij zoo niet terug tot het natuurrecht? Ik wil zeggen, dat ik mij van een beschuldiging van natuurrechtelijke ketterij nu niet zoo heel veel zou aantrekken. Er is een tijd geweest, dat het wel het ernstigste verwijt scheen, dat een rechtsgeleerde kon worden toegevoegd. Zoo heel lang is het nog niet geleden — maar die tijd is nu toch wel voorbij. Wij hebben weer leeren inzien, dat van de groote mannen dier beweging ook voor onzen tijd nog wel iets te leeren valt. Ook, dat het met de weerlegging dier gansche strooming door de historische school, waarmede men gemeenlijk de zaak afgedaan acht, zoo’n vaart niet heeft geloopen, al was het alleen omdat een idee over een uit de rede der menschen of de natuur van het recht zelf af te leiden recht — dat bestemd is als waardemeter van het positieve recht te dienen — niet wordt ,,weerlegd” door een theorie over de wijze van ontstaan van dat positief recht. Intusschen, wat daarvan zijn moge, een terugkeer tot het natuurrecht begeeren wij geenszins. Hij zou trouwens onmogelijk zijn, omdat er niet een enkel natuurrecht bestaat — er waren velerlei richtingen. Maar de meening, dat er één stel regelen zou zijn, het volmaakte recht, dat wij door onze rede zouden kunnen kennen of althans benaderen en dat zou neergelegd moeten worden in onze positieve wetgevingen — en die voorstelling meent men meestal, als men van terugkeer tot het natuurrecht spreekt — is stellig niet de onze. |
45
But — one might ask — are we not making a return to natural law here? An accusation of natural law heresy doesn’t bother me much. There was a time when it seemed the gravest reproach one could make against a legal scholar. It was not that long ago, but that time lies behind us. We have learned to see again that there is still something to be gained for our time from the great men of that movement. The general view that this idea was completely refuted by the historical school is incorrect. The idea of a law which can be deduced from human reason or from the very nature of law itself, against which the value of positive law can be measured, cannot be refuted by a theory about the genesis of positive law. Apart from this, moreover, we are certainly not advocating a return to natural law. That would be impossible anyway since a single conception of natural law does not exist, but rather many conceptions. When one speaks of a return to natural law, one usually means returning to the idea that there is a single set of rules – perfect law – which we could know or at least approach through reason, and which should be laid down in our positive law. This position is most certainly not mine. |
46
Ik ga verder, ook aan het natuurrecht met wisselenden inhoud, wisselend naar tijd en plaats, waarvoor de eerste Duitsche rechtsfilosoof van dezen tijd, Rudolf Stammler, met zooveel kracht is opgekomen en waarvoor hij, eigenaardig genoeg voor een Duitscher, onder de jongere Franschen zoo warmen aanhang heeft gevonden, geloof ik niet — ten minste niet in den geest zooals Stammler het bedoelt. |
46
However, I want to go further as I am not a proponent of the idea of a natural law of varying content, changeable according to time and place, as was vigorously defended by the most important German legal philosopher of our time, Rudolf Stammler, who, curiously enough for a German, especially among the younger French, has gained such a following. |
47
Intusschen, zoolang de volmaaktheid niet is bereikt, zal ook die rust niet worden verkregen. Zoolang er zondige menschen op aarde leven, zal de begeerte naar verandering blijven, zal ook het recht telkens weer andere vormen vertoonen. Het recht heeft geen einddoel, noch als te bereiken ideaal, noch als regulatieve idee — zijn einddoel zou zijn opheffing wezen. Was volmaaktheid bereikt, het recht zou overbodig zijn. |
47
For as long as there is no perfect world, there will be no rest. For as long as there are sinful people on earth, the desire for change will remain and the law will always take different forms. Law has no ultimate goal, neither as an ideal to be attained nor as a regulative idea. The ultimate goal would be abolition of the law. In a perfect world law would be superfluous. |
48
Met de anderen is zekere overeenstemming te bereiken, daarover zoo straks — een beamen zonder reserve kan van hem niet worden geëischt. Stammler meent, dat, als hem maar alle feitelijke gegevens worden verschaft — en die feitelijke gegevens bepaalt hij tot behoeften en begeerten der menschen, hunne over-\tuigingen omtrent wat recht behoort te zijn, spreken niet mee — met zijn methode door verstandsarbeid het onfeilbaar eenig mogelijke recht voor een bepaalden tijd kan worden gevonden. Dit is dunkt mij, overschatting van wat door onze rede kan worden bereikt, zuiver intellectualisme. Hij ziet het veranderlijke enkel in de behoeften en begeerten, mij schijnt het ook te liggen in den maatstaf, dien ieder beoordeelaar van de stof zal aanleggen, in het richtsnoer, dat hij volgt. En van die richtsnoeren is niet verstandelijk uit te maken, welk beter, welk minder is. Hier is geen bewijzen, slechts een aanvaarden of verwerpen mogelijk. |
48
As will be discussed in more detail below, one can certainly reach agreement about legal provisions with people who have a very different philosophy of life, but acceptance of these rules without reservation cannot be demanded. Stammler believes that by his method i.e., by pure logical reasoning, anyone who has been supplied with the factual data (which he defines as the needs and desires of the people, implying that their beliefs about what the codified law ought to be are not relevant), will be able to find the only possible applicable law for a particular time. That is an overestimation in my opinion of what can be achieved by our reason; it is pure intellectualism. Stammler sees the changeable only in human needs and desires, while I think it also lies in the standard by which one judges, or in the guideline one follows. And it is impossible to tell by pure logical reasoning which guideline is better and which worse. Proof is not possible here, only acceptance or rejection. |
49
Eerst het ideëele. Voorop onder die factoren stel ik de innerlijke ervaring in geweten en rechtsgevoel. Noli foras ire, in interno homine habitat Veritas. Dit woord van Augustinus zal het beginsel moeten zijn voor ieder, die naar een ,,behooren” een “moeten” zoekt. Als hier de grondslag ligt van het recht, als het recht normatief is, zal ook wie recht wil grijpen er niet aan mogen voorbijgaan. Wat men waarheid noemt in het ethische, het normatieve kan niet worden bewezen, alleen innerlijk worden beleefd. Voor eigen handelen is er geen hoogere eisch dan die van het geweten — geen bijtender afkeuring dan de innerlijk ondervondene. Wat het geweten ons volstrekt verbiedt, wij mogen het niet doen, ook niet in de samenleving. Hier ligt de grens van het recht. Maar bovendien: voor toetsing van het gedrag van anderen is de reactie van het geweten tegenover eigen gedrag een zelden falend hulpmiddel. |
49
First the ideal. The inner experience of conscience and sense of justice is, in my opinion, the most important ideal factor. Do not desire to go out, the truth dwells within man.31 These words of Augustine express the principle to be followed by anyone in search of an ought or a should. If the basis of law lies in inner experience, in other words, if law is normative, one who seeks the applicable law should not ignore it. What is called truth in the sphere of the ethical – the normative – cannot be proved, but only experienced internally.32 There is no higher command for one’s own actions than that of conscience — no more caustic disapproval than that which is inwardly experienced. We should never do what conscience absolutely forbids us to do, not in society either. Here lies the limit of the law. Moreover, the reaction of the conscience to one’s own behaviour almost always provides helpful guidance for judging the behaviour of others. |
50
Wanneer wij een handeling enkel als moreel afkeurenswaardig, slecht oordeelen, dan beschouwen wij de handeling alleen als uiting van een bepaald persoon, niet in verband met haar gevolgen van anderen. ,,Die daad was slecht”, dit vonnis is mogelijk, ook indien wij volkomen toegeven, dat het enkel aan den dader stond te beslissen wat hij wel, wat niet zou doen, als wij niemand geroepen achten zich daarin te mengen. Als onrecht beschouwen wij haar bovendien, wanneer wij oordeelen dat zij niet mag worden geduld, dat zij zoo mogelijk had moeten zijn verhinderd, dat zij zoo mogelijk moet worden ongedaan gemaakt door ieder die daartoe de macht heeft. Ons rechtsgevoel komt tegen zeker handelen in opstand, zeggen wij. Daarmee wordt uitgedrukt de pijn, die we ondergingen en de reactie, die we begeeren. Over dit intuïtief oordeelen denke men niet te laag. Er zijn gevaren aan verbonden, zeker, ik spreek er zoo straks over. Maar wie eenmaal slechts de emotie heeft ondergaan tegenover een of ander gebeuren: dat is onrecht — dat duld ik niet, weet de waarheid, die het voor hem bevat. Er is geen reden dat oordeel lager te stellen dan een door denken gevonden. Juist deze tijd maakt het een ieder gemakkelijk deze uitspraak aan eigen ervaring te toetsen, niet misschien het moreel ernstige onrecht treft het meeste, maar dat hetwelk op de grootste schaal geschiedt, de meest vitale belangen van het algemeen raakt. |
50
If we judge an act to be solely morally reprehensible and bad, this means that we regard that act as an expression of a certain person only and that we pay no attention to the consequences of that behaviour for others.33 It is possible to pass judgment on an act and say, “that act was bad,” while also fully agreeing that the perpetrator was completely free to decide what to do or not to do, and thus considering that no one should have been called upon to intervene. The act is not merely morally reprehensible but also unjust, when we believe that the act should not be tolerated and, if possible, should have been prevented or, if possible, undone by those with the authority to do so. We say that our sense of justice rebels against certain actions. This expresses the pain we experience and the desire we feel for a response to such behaviour.One should not think poorly of these kinds of intuitive judgments, even if they entail certain dangers. More about that will follow below. One who has experienced an event aroused in him the emotion, “this is injustice, I don’t accept it,” knows that for him this is a truth. There is no reason such a judgment should be of a lower order than a judgment reached by thought. Contemporary examples let us personally experience that it is not so much the morally grave injustice that evokes the emotion of injustice, but that which occurs on the largest scale and affects the most vital interests of the general public.34 |
51
Denk U eenige maanden terug, herinner U de verontwaardiging. Eerst het proces van mevrouw Caillaux: een troep intrigeerende politici van verdacht allooi heerschend in de zaal waar recht ge{144}sproken zal worden en hun wenschen stellend in plaats van de vraag: schuldig of onschuldig, een zaal gevuld met een naar sensatie jagend publiek van heele en halve cocottes, een rechter, die naar die politiseerende heeren opziet, angstig of hij hun ook eenigszins mishaagt, een jury, die zich kennelijk in strijd met de waarheid door den arriviste, die minister is geweest, een vrijspraak laat dicteeren. Was het niet pijnigend onrecht? — Toen België, ik mag er immers over zwijgen, niet waar? De naam alleen zegt genoeg. —’ Eindelijk de dood van Fourie, niet zoo grof, wettelijk misschien wel te verdedigen, maar juist door het verfijnde schrijnender voor ons gevoel, met die vrouwen, van het eene huis naar het andere ijlend om den man te zoeken, die de executie kan tegen houden, met dien minister, die niet te vinden is, en tegenover die figuur het slachtoffer, zoo volkomen rustig in geloofsvertrouwen en bewustzijn zijn plicht te hebben gedaan. Leerde onze ontroering ons niet, dat dit alles onrecht was, schandelijk onrecht? Hebben wij wetboek of tractaten, regelen noodig om daarvan zeker te zijn? |
51
Recall, for example, the great indignation of a few months ago. First as a result of the trial of Mrs. Caillaux,35 where a group of scheming politicians of a suspicious nature played a dominant role in the hall where justice was to be delivered: a room filled with a sensation-hungry audience, a judge afraid to displease those politicians and a jury which apparently allowed the accused (an ambitious climber and former minister) to dictate an acquittal, in contravention of the truth. Was this not a painful injustice?Then the invasion of Belgium; I don’t think I need to elaborate on that. The name alone says enough. Finally, the execution of Fourie.36 There is no gross injustice here and it may have been legally defensible. Yet distressing for our feelings, those women rushing from one house to another in search of the man who could stop the execution, a minister who could not be found, and in the face of all this, the victim, so completely calm in faith and filled with the consciousness of having done his duty. Did our emotion not teach us that all this was injustice, shameful injustice? Do we need a code, treatises or other rules to be certain of that? |
52
Het scheen mij noodzakelijk aan deze beide elementen van intu-itie in de rechtsidee te herinneren. Verwaarloosd mogen zij niet worden. Maar evenzeer moet worden bedacht, dat een beroep op het geweten, op het rechtsgevoel vooral, licht gevaarlijk kan zijn en tot minder gewenschte gevolgen kan leiden. Het geweten laat zich soms in slaap sussen, omkoopen, er zijn menschen, die van hunne conscientie al buitengewoon weinig last hebben. Er zit ontwikkeling ook in de spraak van het geweten. Voor den geloovige krijgt de stem in het binnenste een andere klank, sinds hij er de stem van God in meent te hooren. Wijst dit alles niet op de onzekerheid in de uitspraak van het geweten? Ik heb het bezwaar van “bodemloos subjectivisme” niet te onderzoeken voor de moraal, — er zij naar de uiteenzetting van La Saussaye in Het Christelijk leven verwezenii— voor het recht schijnt het ernstiger, meer dan de moraal heeft toch het recht aan vastheid behoefte. In waarheid is het echter hier van geringer beteekenis dan daar. De enkele gewetensuitspraak beslist toch niet over het recht. Het innerlijk zedelijk oordeel mag en moet ieder leiden, die in welke hoedanigheid ook, naar recht zoekt, met dit zedelijk oordeel alleen maakt hij geen recht. Er komen zooveel andere bestanddeelen daarbij mede in aanmerking, dat het gevaar voor bodemloos subjectivisme niet heel groot is. Er blijft iets subjectiefs, zeker, gelukkig zoude ik zeggen, maar dat is nu eenmaal niet weg te nemen. Men bedenke voorts, hoe verschillend moraal en recht tegenover een handeling staan. De moraal beoordeelt de handeling als uiting van een gezindheid, het recht de gezindheid alleen voor zoover zij in een handeling blijkt. De moraal oordeelt concreet, één enkele daad wordt goed of slecht geheeten, het recht zoekt naar regelen, {145}abstracties. |
52
I believe it is important to keep in mind these two elements of the intuitive insight in the idea of law. They should never be neglected. At the same time, it should be borne in mind that an appeal to conscience, especially an appeal to a sense of justice, can be dangerous and can lead to less desirable consequences. The conscience sometimes allows itself to be lulled to sleep or to be bribed, and there are also people who have exceedingly little trouble with their consciences. Also, conscience changes over time in what it says. For the believer, the voice within takes on a different sound, thinking he hears the voice of God. Does this not all reflect a measure of uncertainty in the judgment of conscience? I do not have to investigate the objection of bottomless subjectivism as far as morality is concerned. In this regard I can refer to La Saussaye’s treatment of it in Het Christelijk Leven.37 The objection seems more serious for law than for morality because law seems to requires more certainty. In truth, however, the subjectivism of conscience is less important for law than for morality. The judgment of conscience is never in itself decisive in respect of law. The inner moral judgment may and must guide anyone who in any capacity seeks to determine law, but this moral judgment alone does not bring about a legal judgment. There are so many other elements that must be taken into account in a legal judgment that the danger of bottomless subjectivism is not very great. Something subjective always remains, and happily so, I would say. It simply cannot be removed. Furthermore, morality and law are clearly very different in relation to an act. Morality judges an act as the expression of an attitude (ethos), while in respect of a legal judgment attitude is considered relevant only in so far as it is expressed in an act. Morality judges concretely; a single act is labelled good or bad, while the law searches for rules, i.e., for abstractions. |
53
Ook de moraal kent die, maar waar ze daar niet meer zijn de hulpmiddelen, krukken bij den niet altijd gemakkelijken gang tusschen doornige onzekerheden — zijn ze voor het recht noodzakelijke richtsnoeren, zonder welke in den blinde wordt rond-getast. Het geweten oordeelt zonder wet, en in zekeren zin is waar, wat Novalis zegt: Gesetze sind der Moral durchaus entgegen. Door de noodzakelijkheid van vorming van regels verliest de zedelijke uitspraak in het recht zijn diepste beteekenis, zij vervlakt en vervaagt, maar daarmee vervalt tevens het gevaar voor subjectivisme. Grooter schijnt mij vooralsnog het tegengestelde, dat de zedelijke oordeelvelling in de rechtsbeslissing te weinig wordt gehoord. |
53
Morality also has rules and abstractions, but in morality they are nothing more than tools to support the not always easy passage between thorny uncertainties. For the law, on the other hand, they are necessary guidelines without which one stumbles around blindly. The conscience judges without codified law, and in a sense, it is true what Novalis says: Laws are quite contrary to morality.38 Due to the necessity of rulemaking, moral judgment in law loses its deepest meaning. The moral significance becomes obsolete and fades away, and with it the danger of subjectivism also disappears. The danger of the opposite, that moral judgment does not show up enough in the formation of law, seems to be the greater danger at this point in time. |
54
Ieder kent in deze oorlogstijden in zijn omgeving voorbeelden van personen, wier oordeel zoo vervalscht is. En hunne emoties zijn wellicht niet minder sterk bij het vermeende dan bij het werkelijke onrecht. Het kan alles worden toegegeven. Het kan ieder een reden zijn, zijn eenmaal in de eerste opwelling gegeven oordeel nog eens grondig te overwegen, zich voortdurend zooveel mogelijk tegen beïnvloeding door factoren, die verre moeten blijven, te wapenen, afdoend is dat niet. Maar ondanks dat alles blijft de waarde van innerlijke overtuiging, van onberedeneerd beslissen in vragen van recht. Wie al te zeer twijfelt, houdt zich wel buiten gevaar mis te tasten door te groote hevigheid van overtuiging, maar in slapte blijft hij aarzelen, beslist heelemaal niet meer en het rechtsgevoel wordt verstompt. Men vervalt tot scepticisme. En niemand is gebaat. |
54
In these times of war, everyone is familiar with examples of people who judge wrongly in this way. Their emotions are probably just as intense regarding perceived injustice as with respect to real injustice. This will happen. It is therefore important to thoroughly reconsider the ground of a judgment of first impulse, and to guard as much as possible against the influence of irrelevant factors. But this does not eliminate the possibility that the judgment is misguided. Yet, despite all of this, inner conviction and unreasoned decision-making remain |
55
Er is nog een ander gevaar. Van rechtsgevoel behoort alleen te spreken, wie ontroering over anderen aangedaan onrecht gevoelt. Het woord wordt echter misbruikt. Er is kans dat het gevoelsmoment slechts schijnbaar invloed heeft, dat in waarheid andere factoren het oordeel bepalen, maar dat degeen die het oordeel velt, als hij zich eenmaal in een bepaald resultaat heeft ingedacht, zich daarmee zoozeer vereenzelvigt, dat hij verwerping van dat resultaat als onrecht meent te voelen. Maar dàt is niet de zuivere reactie van het gemoed tegen onrecht. Laat ik mijn bedoeling door een voorbeeld duidelijk maken. Voor eenige jaren is een rechtsstrijd gevoerd, die in juridische kringen sterk de aandacht trok. Iemand had een vereeniging tot erfgenaam benoemd, het bleek dat deze vereeniging den termijn voor welken haar rechtspersoonlijkheid verleend was, had laten verloopen zonder tijdig voor verlenging te zorgen, zij had haar rechtspersoonlijkheid verloren. Vraag: kan zij niettemin erven? Onze rechtspraak besliste in drie instanties van niet. |
55
There is another danger. One should only speak of a sense of justice when it comes to an emotional response to injustice done to others. The term is misused, however. Sometimes the emotional element appears to play a role, while in reality other factors determine the judgment. The person making the judgment can identify so much with the result that he thinks is desirable, that he experiences a rejection of that result as injustice. But that is not a pure response to injustice. Let me illustrate with an example. A few years ago, there was a lawsuit that attracted a great deal of attention in legal circles. Someone had named an association as testamentary heir. But the association had allowed the term for their legal personality to expire and failed to arrange for an extension in time. As a result, the association lost its legal personality, and the question arose if it could nevertheless inherit. Our courts decided in three different instances that it could not. |
56
Over de technisch-juridische kwesties, die in deze vraag zitten, spreek ik hier niet, ik haal het geval aan omdat ook hieriii is beweerd, dat het rechtsgevoel reeds leert, dat de vereeniging het proces had moeten winnen. Dat schijnt me onjuist. Ik erken, dat waardeerings-oordeelen in deze interpretatie-kwestie een woord mee spreken. Eenerzijds: de eerbiediging van het woord van den erflater, van den individueelen wil — anderzijds de waarde van regelmaat en zekerheid, ter wille waarvan de erkennings-eisch is gesteld. Ik kan mij begrijpen, dat Hijmans de eerste zoo mogelijk wil handhaven desnoods ten koste der laatste — ik zou het met hem doen. Maar dat het rechtsgevoel in dergelijke in hoofdzaak technische vragen den doorslag zou geven, betwijfel ik. Voelt men de beslissing van den Hoogen Raad als onrecht — dan kan dit alleen gevolg zijn van het getroffen zijn in eigen wetenschappelijke overtuiging. |
56
I will not discuss the technical-legal issues that play a role in this matter here, but I refer to this case because Hijmans40 has argued that a sense of justice would dictate that the association should have won the lawsuit. That seems incorrect to me. I recognize that valuation judgments play a part in this question of interpretation. On the one hand, you have the importance of respecting the testator’s word, the expression of his individual will. On the other hand, you have the importance of predictability and certainty, the very reason for the recognition requirement. I understand that Hijmans wants to uphold the testator’s word at the expense of regularity and certainty — as a judge I would do the same. But I doubt that the sense of justice would be decisive in such essentially technical questions. If one feels the decision of the Supreme Court is unjust — this can only be the result of being affected in one’s own scientific conviction.41 |
57
De hoogste doeleinden eindelijk — die niet meer te herleiden zijn — hebben wij als gegeven te aanvaarden. Die beamen wij, zij vloeien uit onze levensbeschouwing voort, of liever hunne aanvaarding is onze levensbeschouwing zelve. Zich deze klaar be-wust te worden, van haar uit de beteekenis van haar ondergeschikte doeleinden te bepalen, de waarden van het leven: natuur, schoonheid, kunst, wetenschap te schatten, het kan voor hem, die aan de rechtsvorming deelneemt, van onberekenbaar nut zijn. Die Wissenschaft ist notwendig wider das Leben (Rickert). Was het systeem gevonden, het waardevolle zelf was verdord. Ook tusschen hen, die zich in fundamenteele beschouwing verwant voelen, zal in waardeering van de kunst, b.v. voor individueel en gemeenschapsleven sterk verschil kunnen bestaan. Het blijft altijd bij benadering zeer uit de verte — maar eenige meerdere orde kan hier wel worden bereikt. |
57
We have to accept ultimate goals as a given, since they cannot be traced back any further. We affirm them. They flow from our philosophy of life, or rather: accepting them is the core of our philosophy of life. It may be of inestimable importance for those involved in shaping law to be clearly aware of these supreme goals, and from them determine the meaning of the secondary goals which constitute the values of life: nature, beauty, art and science. Science necessarily turns away from life.42 Were one to draw up a system of values, it would have only a verbal significance. Even between those who consider themselves allies in their shared vision of the highest goals, there can still be, for example, a strong difference in the appreciation of the significance of art for individual and community life. Although it always remains a rough approximation, something of a coherent view of life values can be achieved. |
58
De tegenstelling individu-gemeenschap, de gemeenschap enkel ter wille van de vervolmaking van het individu of een waarde in zich zelf, moge niet, gelijk een jong Duitsch schrijver, Radbruchivbeweert, de meest principieele tegenstelling tusschen onderscheiden wereldbeschouwingen zijn — voor het recht is zij wel van eminent belang. Meer dan andere waardeeringen beheerscht zij de rechtsvorming. De geschiedenis van de staatsleer van de Grieken tot op den tegenwoordigen tijd leert het. Is hare opheffing reeds in het Evangelie gegeven (iedere menschenziel van oneindige waarde eenerzijds — de volstrekte eisch van naastenliefde anderzijds) het is er verre van, dat uit dezen eisch de concrete toepassing reeds gevonden zou zijn. Naast de waardeering der doeleinden ligt hier de tweede taak: het vinden van het rechte middel ter bereiking van een bepaald doel. Hierin ligt stellig minder subjectiefs. hier is meerdere overeenstemming ook tusschen hen, die fundamenteel verschillen, mogelijk. Is eenmaal uitgemaakt, dat de arbeider op zijn ouden dag recht heeft op verzorging van staatswege, dan schijnt het enkel een vraag van rechts-techniek of dat nu het best geschiedt door staatspensioen of door verzekeringsdwang. Het lijkt opschroeving als van zulk een tegenstelling iets principieels wordt gemaakt. Het is dat dan ook, al kan worden toegegeven, dat in allerlei detail-factoren toch weer principieel-gekleurde tegenstellingen kunnen rijzen. Iedere {148}regeling van zulken aard is zóó ingewikkeld, grijpt aan zooveel kanten in, dat zij telkens weer in aanraking kan komen met problemen, die alleen van uit een bepaalde grondopvatting kunnen worden beoordeeld. Hoe eenvoudiger de vraag is, hoe minder kans daarvoor bestaat. Stel b.v. de vraag of bij werkstaking of uit-sluiting de patroon of de arbeider recht op schadevergoeding moet hebben tegenover zijn mede-contractant in de arbeidsovereenkomst. Wie het pacta sunt servanda zwaar doet wegen, de gebondenheid aan het eens gegeven woord ter wille van hare ethische beteekenis hoog wil houden (ik ga maar niet verder terug) zal eerder geneigd zijn deze vraag bevestigend te beantwoorden dan degeen, die de economische verheffing van den arbeider niet enkel ter wille van zijn zedelijke verhooging maar ook reeds op en om zich zelf als groote waarde erkent. Of echter als eenmaal het beginsel: geen schadevergoeding is geaccepteerd, nu de contractsverhouding geacht moet worden verbroken of geschorst te zijn, is een vraag van juridisch-technischen aard, waarvan de oplossing zuiver weten-schappelijk is te vinden. |
58
It is possible that the opposition individual-community, i.e., the community as something that exists only for the sake of the perfection of the individual or as a value in itself, is not the most fundamental opposition between the different world views, as the young German writer Radbruch43 claims. But for the law, this opposition is of eminent importance, and determines the formation of law. The history of constitutional theory from the Greeks to the present day shows this. It is true that in the Gospel this contradiction is resolved (every human soul of infinite value on the one hand, and the absolute requirement of charity on the other), but it is not at all clear how this should be applied in concrete terms. In addition to the choice of ends, the issue here is finding the right means to achieve the chosen goal. Herein lies something clearly less subjective, making it easier to reach agreement between people who hold fundamentally different views. If, for example, it has been decided that the worker is entitled to receive care from the state in his old age, it is then a question of simple legal instrumentation whether this can best be accomplished through a state pension or through compulsory insurance. It seems exaggerated to turn such a difference in approach into something principled. It is exaggerated indeed, although it must be admitted, that with a detailed elaboration, fundamentally principled contradictions can rear their heads again. Such arrangements are so complex and can have such far-reaching consequences for other areas, that problems can always arise that can only be assessed from a certain principled point of view. The simpler the question, the less likely this will happen. Take, for example, the issue of whether the employer or the employee is entitled to compensation under the employment contract in the event of a strike. One who gives more weight to the principle pacta sunt servanda, i.e., underlines the ethical importance of a word once given (I won’t go back any further) and will be more inclined to give this right to the employer, than one for whom the economic wellbeing of the worker is not merely pursued in view of his moral uplift, but also as an end in itself.44 The question that remains once the principle is accepted that there is no right to compensation, whether the contractual relationship is broken or suspended, is a question of a legal-technical nature, the answer to which can be found by purely scientific reasoning. |
59
Uit deze korte aanduiding der elementen in de rechtsidee moge duidelijk zijn, dat van de rechtsidee niet gesproken kan worden dan van uit een bepaalde levensbeschouwing. Bedenkt men daarbij nog, dat ik geheel verwaarloosde de meening van hen, wier wereldbeschouwing hen nog andere bronnen van normen over hetgeen behoort, doet erkennen dan ik aangaf: innerlijke ervaring, rechtsgevoel, rationeele bezinning over levenswaarden en hare verwezenlijking, die in den Bijbel, niet een onmisbaar middel tot sterking en loutering van eigen innerlijk leven zien, een licht op onzen weg, ook waar wij naar recht zoeken, maar een wettencomplex van directe toepassing ook in onzen tijd, of die zich aan de voorschriften hunner kerk onvoorwaardelijk gebonden rekenen, dan schijnt het wel hopeloos, op zoek naar den schat van het recht uit te trekken. Het goede, het richtige recht voor dezen tijd voor ons volk te vinden, hoe is het mogelijk, waar wij onderling zoozeer verdeeld zijn in fundamenteele beschouwing? Als wij althans iets in die richting bereiken, als wij niet geheel onbevredigd moeten blijven, dan ligt dat hierin, dat de wetgeving — en in het algemeen ieder die bij de rechtsvorming betrokken is — dat recht niet vrij kan scheppen van uit zijn rechtsidee, dat hij daarbij gebonden is aan reëele gegevens die uit den aard der zaak voor ieder hetzelfde zijn. |
59
This brief review of the ideal elements of law should make clear that it is impossible to speak of the idea of law without starting from a certain philosophy of life. It should also be recalled that I have not at all gone into the view of those who, from their world view, recognize completely different sources of norms about the ought than the ones I mentioned: inner experience, sense of justice, rational reflection on life values and the realization of such values. They do not see in the Bible an indispensable means for strengthening and purifying their own inner life – a light on our way, also in the search for applicable law – but a complex of laws that are also directly applicable in our time and consider themselves unconditionally bound to the precepts of their church. The search for the treasure of law seems hopeless in the light of such opinions.45 How can we find the good and correct law for this time for our people when we are so divided among ourselves in fundamental life philosophies? If we turn out to be able to achieve anything in that direction, and not have to stew in our dissatisfaction, it is because legislators — more generally everyone involved in the formation of applicable law — cannot freely make law according to a personal legal view, but are bound by real data, which are objective facts for everyone in the same way.46 |
60 § 5 Rechtsvinding. Reëele gegevens Tot nu toe hielden wij ons bezig met het ideëele in het recht: onze overtuiging omtrent wat behoort, haar intuïtieve en rationeele elementen. We hebben thans te bedenken, dat die overtuiging om als recht ook maar te kunnen worden gedacht altijd gericht moet {149}zijn op een verwezenlijking in een bepaalden tijd voor een bepaald volk. Dat is de taak van iedere rechtsgedachte, slaagt zij daarin niet, dan zal zij ten slotte blijken ook geen recht te zijn. Wij keeren tot de feiten terug. |
60 § 5 Finding law, real data Until now we have been concerned with the ideal in law, namely with our conviction about what is right and its intuitive and rational elements. We must now realize, however, that a belief can only be thought of as law if it is aimed at implementation in a certain time for a certain people. That is the task of every thought about law. If implementation is not realized, the thought will ultimately not be a matter of law. With this we leave the ideal to return to the facts.47 |
61
Huber meent van wel, hij meent, dat dat naar drieërlei richting kan geschieden. Met den mensch, met de natuur en met de overlevering als gegeven voor den wetgever houdt hij zich achtereenvolgens bezig. Met den mensch: iedere rechtsorde is gebonden aan de tegenstelling gezond-ziek, volwassen-onvolwassen, ook met de intellectueele en moreele eigenschappen moet rekening gehouden worden. Hoe dat moet geschieden wordt door Huber in belangwekkende beschouwingen uiteengezet. Het is echter voor ons niet van direct belang, evenmin als zijne bespreking van de gegevens, die het samenleven der menschen — ook zonder nog aan eenige rechtelijke regeling te denken — aan de hand doet: geslachtsverhoudingen, bloedverwantschap, plaatselijk verband (nationaliteit- en ras-eigenaardigheden) gemeenschappelijke arbeid. Ook de behandeling van de natuur (klimaat, productiewijze e.d.) zullen wij stilzwijgend voorbijgaan. Voor ons is vooral van belang wat Huber over zijn derde groep van gegevens: de overlevering opmerkt. Wie een rechtsregel opstelt, staat nooit voor een tabula rasa, waarin hij griffen kan wat hem behaagt. Aan iedere rechtsorde gaat een andere vooraf. Een volk zonder recht moet nog gevonden worden. |
61
Huber thinks so. He believes that this can be done in three ways, and is successively concerned with man, nature and tradition as matters that are entrusted to the legislator. With regard to man: every legal order is bound by the dichotomies of healthy-ill and adult-underage, while also their intellectual and moral properties must be considered. Huber devotes important considerations to how this should be done. These are not directly relevant here, nor his discussion of facts related to aspects of life in society which ask for attention apart from their potential legal regulation, such as gender relations, consanguinity, local connection (nationality and racial idiosyncrasies) and economic cooperation. We also pass by his treatment of nature (climate, production method, etc.) without comment. What is particularly important to us is what Huber says about his third set of concrete data: tradition. A lawmaker is never faced with a tabula rasa in which he can engrave what he pleases. Every legal order is preceded by a previous legal order. A people without a legal order has yet to be found. |
62
Ik zal het artikel van Huber niet op den voet volgen — te {150}minder, waar ik verder wil gaan dan hij en niet alleen de wetgeving, het geldende positieve recht, maar ook de mogelijkheid van realiseering van het te vormen recht en daarom de rechtsover-tuigingen van een bepaald volk in de rij der feitelijke gegevens wil opnemen. De erkenning moge genoeg zijn, dat een deel der hier volgende gedachten aan zijn opstel is ontleend. |
62
I will not follow Huber’s article exactly. In fact, I would like to go further than he and not only treat legislation as a fact, i.e., the positive law in force, but also include the legal convictions of a particular people as facts, since they are important for the possibility of implementing new legal provisions. But let it be clear that some of the thoughts which now follow are borrowed from his article. |
63
Aan iedere utopie ligt dit denkbeeld van de mogelijkheid van plotselingen verandering ten grondslag. Velen verbeelden zich, dat als de sociaaldemocraten maar eens de macht hadden, de samenleving in ééns, plotseling een geheel andere zou zijn. En toch. al zaten er ten onzent 100 sociaal-democraten in de Tweede Kamer en 50 in de Eerste — er zou nog heel wat tijd voorbijgaan, vóór ook maar een deel der productiemiddelen was gesocialiseerd. Er is in de rechtsorde een continuïteit, die nimmer sterk verbroken wordt. Revoluties mogen een staatsgezag omverwerpen, de samenleving ziet er een dag daarna niet veel anders uit dan te voren. Niet alleen feitelijk, ook in de rechtsregels. Of misschien is één dag na de revolutie de verandering nog het sterkst. Maar wat plotseling wordt opgeworpen, houdt geen stand en na eenige jaren keert het oude terug. Grootsche bewegingen in geestes- en maatschappelijk leven mogen bepaalde data kunnen aanwijzen, waarop de fontein van hare ideëen hoog opspoot, de doorsijpeling dier gedachten in het rechtsleven duurt jaren en jaren. De invloed der Fransche revolutie op het privaatrecht is een sprekend voorbeeld daarvan; ook van het weinig blijvende van radicale wijzigingen. Onder meer zou het geheele familierecht worden omgegooid: iedere ongelijkheid moest worden opgeheven bij de vererving, in en buiten echt geboren kinderen zouden rechtens op dezelfde wijze worden behandeld, het huwelijk moest opzegbaar zijn. Er kwamen wetten, die dit alles brachten — tien jaar later, toen de Code Civil werd {151}geredigeerd, werd het grootste deel van dit alles, voor zoover het al niet verdwenen was — weder opgeruimd. De afschaffing van den voorrang van den eerstgeborene bij vererving bleef, het huwelijksrecht van den Code was stellig niet geheel gelijk aan dat van het ancien régime, maar het toont daarmee toch meer overeenstemming dan met dat van de tusschen beide liggende wetgeving der revolutie, het buiten echt geboren kind werd weder naar zijn donkere rechtspositie van vroeger terug gewezen. |
63
All utopian thinking is based on this idea that sudden change is possible. Many people believe that if only the social democrats would come to power, society would quickly become completely different. I believe that even if there were 100 social democrats in the Netherlands in the Second Chamber of Parliament and 50 in the First,50 it would be a long time before only a part of the means of production were socialized. There is a continuity in the legal order that is never seriously ruptured. Revolutions may overthrow a state authority, yet the next day society will not look very different from the day before. Not only materially, but also in terms of legal rules. Change is perhaps most evident the day after the revolution, but what is brought about suddenly does not last, and after a few years the old returns. One can indeed point to certain periods in history for the great changes that took place in spiritual and social life, when the fountain of new ideas spouted high, but it takes years and years for those views to permeate legal life. The influence of the French Revolution on private law is a striking example of this. It shows how few of the radical changes lasted. Among other things, the whole of family law was to be overhauled: every inequality in inheritance was to be eliminated, children born in and out of wedlock would be treated in the same way by law, the institution of marriage could be annulled. Laws were passed to make all of this happen—but ten years later when the Code Civil was drafted51, most of it, if still on the books at all, was removed. The abolition of the priority of the firstborn in inheritance remained, the matrimonial law of the Code was certainly not identical to that of the ancien régime but was more similar to it than to the revolutionary legislation of the intervening period; the child born out of wedlock was returned to its dark legal position of the past. |
64
Maar niet alleen in de betrekkelijk geringe beteekenis van revoluties voor de rechtsontwikkeling is de continuïteit van het recht te zien, ook in de aanpassing van het bestaande, die zich in allerlei gestalten bij het doorbreken van nieuwe gedachten vertoont. Oude vormen krijgen nieuwe waarde door ze voor nieuwe doeleinden bruikbaar te maken. Nieuwe zakken voor nieuwen wijn is niet de leus der rechtsvorming geweest. De gedachte brak baan, dat een verplichting tot schadevergoeding kon bestaan ook indien dengeen, die de schade toebracht geen schuld was te wijten — hoe realiseerde zij zich? Doordat men het begrip “schuld” zeer ruim nam, doordat de bewijslast werd omgekeerd en van den aangesprokene werd gevergd zijn onschuld, niet van zijn tegenstander om de schuld te bewijzen, in één woord: door kleine middeltjes, die schijnbaar in hoofdzaak alles bij het oude lieten. Dit is een klein voorbeeld uit het rechtsleven van den laatsten tijd. Zien wij in het groot niet hetzelfde in de verhouding tusschen werkgever en arbeider? Het blijft een dienstverhouding, een contractueele verplichting tot arbeid verrichten tegen loon, maar door inmenging van allerlei elementen, dwingende rechtsregels op vele punten, verzekeringsplicht, collectief contract, gedwongen arbitrage wordt de rechts-inhoud van de verhouding een andere. Hier staan we nog midden in de ontwikkeling. Zijn ook die gevallen, die ik in mijn tweede hoofdstuk besprak — waar het recht veranderde terwijl de wet dezelfde bleef — niet evenzooveel voorbeelden om te bewijzen, hoe door ombuiging van het bestaande recht het nieuwe wordt verkregen? Het nieuwe, dat als het plotseling kant en klaar als nieuw was voorgesteld, allicht zou zijn verworpen, wordt zoo in langzaam binnendringen aanvaard. |
64
The continuity of law is not only apparent from the relatively minor significance of revolutions for the development of law, but also from the adaptation that the existing law undergoes in all sorts of ways when new ideas break through. Old forms acquire new meaning by adapting them for new purposes. The saying “new bottles for new wine” has not been used in the context of formation of law. When a general understanding was reached that even if the person who caused the damage was not to blame, there could still be an obligation to pay compensation, with the question being how this could be implemented. By greatly broadening the concept of culpability and by reversing the burden of proof so that the person who was held liable for the damage had to prove his innocence instead of the other party having to prove his guilt, in short: through small changes, which apparently left most everything as it was. This is a small example from recent legal life. Do we not see the same happening on a larger scale in the relationship between employer and employee? It remains a service relationship, a contractual obligation to perform work for payment of a wage, but through inserting all kinds of elements, in many cases through mandatory legal rules, such as the obligation of insurance, collective contract and forced arbitration, the legal content of the relationship changes. We are still in the midst of this development. Aren’t those cases I discussed in chapter 2 — where the law applied changed while the codified law remained the same — all examples of how new law is made by bending the existing law? The new, which would probably have been rejected if presented all at once, ready-made as new, is accepted if it enters slowly in this way. |
65
Dan de straf. Heeft zij niet èn nieuwe doeleinden verkregen in den loop der tijden met behoud van den ouden vorm èn nieuwe vormen aangenomen terwijl het doel hetzelfde bleef? Beginsel-verandering met vormbehoud of vormverandering met behoud van beginsel, maar beide aanpassing. Ik doe slechts enkele grepen. Sterk eindelijk werkt de continuïteit, waar vreemd recht en bloc wordt overgenomen. Een eigenaardig verschijnsel in de rechtsgeschiedenis, waarvan de receptie van het Romeinsche recht in West-Europa in de middeleeuwen het meest besproken voorbeeld is. Is zulk geheel nieuw recht eenigen tijd in werking, dan blijkt heel veel van het oude, afgeschafte recht te zijn gebleven, allerlei gerecipieerde instituten hebben rechts{152}gedachten overgenomen uit het recht, dat vroeger gold. Een Romein zou het Romeinsche recht der 18e eeuw b.v. niet als het zijne hebben herkend, een Middeleeuwer zou bij goed speuren in het schijnbaar Romeinsche heel wat inheemsch hebben teruggevonden. En ten slotte, ik wil hier kort zijn, blijkt de continuïteit in de techniek, de juridische begrippen, welke bij opstelling en handhaving der regels worden gebruikt. Zijn de onze nog niet voor een goed deel van Romeinschen oorsprong? Ook deze vormen voor wie nieuw recht opstelt een gegeven grootheid, waarmede hij rekening heeft te houden. |
65
And then punishment. Have not both new punishment goals been established over the course of time in old forms, and new forms of punishment arisen while old goals remained the same? Change of principle with retention of form, and change of form with retention of principle, are both forms of adaptation. These are just a few examples. Continuity has a strong effect when foreign law is taken over en bloc. This is not common in the history of law, but the reception of Roman law in Western Europe in the Middle Ages is a striking example. When such entirely new law has been in force for a while, a great deal of the original, abolished law appears to have remained, and all kinds of newly received institutions take over legal ideas from the law that used to apply. A Roman, for example, would not have recognized the Roman law of the 18th century as his own, but a medieval man would have been able to track down numerous indigenous elements in the apparently Roman law. And finally, I will be brief here, the continuity is apparent in the technique, in the legal concepts used in drafting and enforcing the applicable law. Are our legal concepts still not largely of Roman origin? These forms also have importance and must be taken into account by those who draft new law. |
66
Voor ieder nieuw recht is het oude recht een gegeven, dat het aanvult, wijzigt, verbetert, maar nimmer geheel afschaft. Men denke nog aan de eerbiediging der verkregen rechten, het transitoire recht, aan de noodzakelijkheid voor iedere hervorming om partieel te werk te gaan, waardoor het noodig is weder verband te zoeken met de deelen der bestaande rechtsorde, die niet zullen worden opgeheven — en men zal het bestaan der continuïteit niet kunnen ontkennen. |
66
For all new law, the old law is a given that supplements, modifies, improves, but is never completely abolished. Consider, for example, respect for acquired rights, transitional law and the need to proceed partially with each reform so that the relationship has to be sorted out with the parts of the existing legal order that will not be abolished. The existence of continuity cannot be denied here. |
67
Maar wat daarvan zijn moge, het zwaartepunt van de beteekenis der historie voor de rechtsvorming ligt elders. In iederen rechtsregel komt tweeërlei samen: rechtsidee en te regelen verhouding. De historie hoort bij het tweede element. De verhouding, zooals zij historisch geworden is, niet de verhouding zoo maar zonder meer valt te regelen. Het zijn concrete, niet abstract gedachte verhoudingen tusschen menschen en die concrete verhoudingen zijn mede bepaald door het vroegere recht. Het is niet de vraag {153}of wij met het vérledene behooren te breken om vrij te komen tegenover zaken en tegenover personen, zooals Prof. Krabbe ons op het hart bindt .— het is de vraag of wij in het recht met het verleden kunnen breken. Denk U de vraag naar den meest gewenschten staatsvorm van ons land op dit oogenblik. Zou men die vraag kunnen beantwoorden zonder met het historisch gegeven der betrekkingen tusschen ons volk en ons koningshuis te rekenen? Stel de regeling van ons familierecht aan de orde. Het zou evenmin kunnen geschieden zonder ons tegenwoordig recht als resultaat van een ontwikkeling van eeuwen in de beschouwing op te nemen, als zij zou kunnen plaats hebben zonder te letten op de natuurlijke gegevens van geslachtsdrang of moederliefde. Wie waant dat hij uit niets schept, terwijl hij in waarheid slechts vervormt, zal bedrogen uitkomen. Het is niet omdat we de historie waarde toekennen op zich zelf voor de rechtsidee, dat wij bij het ontwerpen van nieuw recht ook letten op het historisch gewordene, maar wel omdat dit een deel vormt van de stof, die we in het recht hebben te verwerken. |
67
Be that as it may, something else is of prime importance with respect to the significance of historical development for the formation of law. In every rule of law two things come together: the idea of law and the relationship to be regulated. The historical development belongs to the second element. The law does not regulate relationships in the abstract, but relationships as they have come about historically. We are speaking about the concrete relationships between people. These are partly determined by the former law. It is not a question of whether we should break with the past to distance ourselves from events and persons, as Prof. Krabbe tells us, but whether we can break with the law of the past. Consider the question of what the most desirable form of government is for our country at this moment. Could one answer this question without considering the historically developed relations between our people and our royal family? Or take the arrangement of our family law. This too cannot be conceived without considering the present arrangement as the result of a development over centuries, never mind the biological data of sex drive and maternal love. One who thinks that he can create from nothing is deceiving himself. In truth, one can only mould what already exists. Attention must be paid to historical development when designing new law, not because the genesis in itself is important for the understanding of law, but because history forms part of the material that must be incorporated into law. |
68
Laat men hierin geen prediking van conservatisme zien. Het beroep op de historische lijn dient maar al te dikwijls om te behouden alleen maar om het behoud. Daar voel ik niets voor. Of de historische lijn al of niet wordt verbroken zal ten slotte wel de geschiedenis zelve beslissen, wij hebben daarvoor niet te zorgen. Wij weten niet of hetgeen wij als nieuw willen, blijvend zal zijn of voorbijgaan als een waan van den dag. Wij kunnen meest zelf niet goed zien wàt in een op een bepaald oogenblik gewenscht recht nieuw is, wat slechts voortzetting of weeropleving van het vroegere, dat blijkt vaak eerst achteraf. Ook ik sta tegenover dat beroep op het historisch gewordene meest eenigszins achterdochtig. Maar dit alles neemt niet weg, dat ook de historie bij de gegevens, die bij de rechtsvorming te verwerken zijn, hoort en dat de wetgever door dit gegeven gedwongen kàn worden zijn nieuwe gedachte liever in ouden vorm te geven, liever aanpassing te zoeken ter langzame voorbereiding van het nieuwe dan het oude weg te vagen en het nieuwe er flinkweg, dadelijk naar alle zijden doorgetrokken, voor in de plaats te stellen. Wanneer hij dat zal moeten doen, hoever die verplichting tot aanpassing gaat, valt evenmin in het algemeen te zeggen als in het algemeen kan worden uitgemaakt hoeveel invloed b.v. aan de nationaliteit op het recht moet worden toegekend. |
68
This is not a sermon for conservatism. It is true that history is often invoked for the sake of preserving the past. This does not have my sympathy. Whether or not the historical line is broken is determined by history itself and not by us. We do not know whether what we want to renew today will last or will turn out to have been a delusion of the day. We are usually not even able to see what new is in a legal provision desired at a given moment, and what is merely a continuation or revival of the past. This often only becomes clear afterwards. I too am usually a little suspicious when an appeal is made to the historical. This does not detract, however, from the fact that historical facts must be included in the information considered in the formation of law. This can lead to the legislator being forced to mould new views into a traditional form, preferring to seek adaptation in order to slowly prepare for the new, than to wipe out the old and replace it with fully developed new law. When he will have to proceed in this way and how far the obligation to adapt goes, cannot be said in general terms, any more than it is possible to determine in a general way how much influence nationality, for example, should be accorded to a law.55 |
69
Er is hier weer verschil tusschen de uitspraak der moraal en die van het recht. Het kan hem, die van een handeling in moreelen {154}zin getuigt: ,,dat is niet goed”, volkomen koud laten of de handelende zelf er anders over denkt. Hij kan er wellicht waarde aan hechten den man van zijn schuld te overtuigen, het al of niet gelukken dier pogingen kan op zijn oordeel niet den minsten invloed hebben. Voor het recht is dit anders. Natuurlijk niet in dien zin dat het voor een rechter van eenige beteekenis kan zijn of een der partijen of wellicht beide zijn vonnis voor onrecht houden. Dat is hun zaak, niet de zijne. Maar niemand die rechtsregels vormt, wetgever of rechter, kan er op den duur onverschillig voor zijn of zijn rechtsregels in de werkelijkheid als recht zijn te handhaven. Wie een rechtsoordeel afgeeft, met het bewustzijn dat dit toch niet wordt gevolgd, zal ten slotte moeten toegeven, dat het wel zijn overtuiging omtrent recht, niet recht is wat hij verkondigt. Het dualisme in het recht dwingt bij het zoeken naar de norm ook dit machtselement als gegeven te aanvaarden. De rechtsregel bedoelt verwezenlijking. Het recht is niet alleen norm, ook sociaal verschijnsel. Een norm, die straffeloos wordt overtreden, is ten slotte geen rechtsregel meer. Waar nu de macht van het recht in onzen tijd grootendeels rust op erkenning van de aan het recht onderworpenen, hetzij van den regel zelf, hetzij van de autoriteit, die hem geeft als tot rechtscheppen bevoegd, wordt ook de waarschijnlijkheid dier erkenning, dat is de rechtsopvatting van hen voor wie de regel bestemd is in de stof, bij de rechtsvorming te bewerken, opgenomen. Het verschil in aard tusschen regelingen, het verschil in feitelijke macht tusschen de organen, die recht vormen, zal aan dit element meerdere of mindere beteekenis verkenen. Nergens ontbreekt het geheel. Zelfs de sterkste macht is niet in staat een volk een regel, met zijn overtuigingen in flagranten strijd, op te dringen. |
69
Here again is a difference between the judgments of morality and of law. The person who morally disapproves of an action with the remark “that’s not right” may not care if the person who performed the action thinks otherwise. The success or failure of an attempt to convince the person of his guilt will not matter to his judgment. This is different in law. Of course, not in the sense that it matters to the judge whether one or both of the parties reject his judgment as an injustice. That is their business, not his. But no one who forms rules of law, be it the legislator or the judge,56 can in the long run be indifferent to whether his rules of law can actually be enforced as law. Whoever makes a legal decision, aware that it will not be complied with, will have to admit that although the judgment reflects his conviction about law, it does not constitute law. The dualism in law forces us to take this element of power into account when seeking the norm. A legal rule aims at implementation. Law is not only a norm, but also a social phenomenon. A norm that is continuously violated with impunity, is ultimately no longer a rule of law. The enforceability of law today largely rests on the fact that rules are recognized as law by those who are subjected to them. That recognition may concern the rule itself, but also the legal competence of the authority that issues the rule. That is why the material which is dealt with in the formation of law also includes the question of the probability of such recognition, that is, the question of the take on the law of those for whom the rule is intended. This element will have differing importance depending on the nature of the arrangements or the actual power of the bodies making the arrangements. But it always plays a role. Even the strongest power is incapable of imposing a rule on a people that flagrantly contradicts existing beliefs. |
70
Door deze plaats aan te wijzen aan de rechtsovertuigingen der menigte stellen wij ons tegenover tweeërlei afwijkende opvatting, juist als bij de historie, zoowel tegen over hen, die deze opvattingen normatieve beteekenis toekennen als tegenover degenen, die haar belang ten eenenmale ontkennen. Voor de laatsten is de zaak zeer eenvoudig: wat goed is, wat behoort kan nooit afhangen van wat anderen — al zijn het ook nog zoo hoogstaanden — daarover oordeelen. Het komt, zegt b.v. Stammler ergens, op hetzelfde neer, alsof iemand, gevraagd of een horloge goed gaat, antwoordt, dat het gelijk loopt met de klok van den kerktoren. Hoe gebruikelijk zulke verwijzingen mogen zijn, van werkelijke waarde zijn zij niet. Stellig niet voorzoover men van normatieve waarde spreekt, zouden wij willen antwoorden. Maar voor de rechtsidee kunnen zij een gegeven zijn, dat bij het zoeken naar den goeden regel niet mag worden verwaarloosd. Het beroep op de heerschende meeningen, de in het volk levende overtuigingen en zoo meer komt veel voor, waar den rechter is opgedragen een uitspraak naar billijkheid te geven. Door overeenstemming met die {155}overtuigingen alleen is stellig niet uitgemaakt, dat de uitspraak inderdaad billijk is — maar de rechter, die van den wetgever de opdracht erlangde voor een bepaald geval den regel te vinden heeft gelijk, als hij zich afvraagt of zijn rechtsleer kans heeft door de betrokkenen te worden aanvaard. Doet hij dat niet, dan mag zijn uitspraak in het ééne geval dat hij berecht, al bindend zijn. recht in algemeener beteekenis wordt zij dan toch niet. |
70
By emphasizing the role of existing legal convictions,57 we take a position against two contrasting views. Just as with the question of the importance of legal history, we take a position both against those who attribute a normative meaning to legal convictions, and against those who completely deny their importance. The latter simply argue that what is good and what ought to be can never depend on the judgment of others— no matter how eminent the others may be. Stammler, for example, makes a comparison58 elsewhere with someone who, when asked if his watch is running properly, answers that it is in sync with the clock of the church tower. As common as such references may be, they lack meaning. Especially when one speaks of normative meaning, we would say. Nevertheless, existing legal convictions with respect to the idea of law can be an important fact which should not be disregarded in the search for the just rule. Appeals to existing opinions, popular convictions, and the like are common in cases where the law instructs the court to give a judgment in equity. It is certainly not possible to conclude from agreement with those convictions alone, however, that the decision is indeed fair. Nevertheless, the judge, who was instructed by the legislator to find a suitable rule for a particular case, is right when wondering whether his legal view has a chance of being accepted by those involved. If it does not, his ruling in the case that he is adjudicating will be binding but will not be law in a more general sense. |
71
In de tweede plaats stellen wij ons tegenover hen, die de rechts-overtuiging zelf als norm-scheppend beschouwen. Wij stuiten hier op de opvattingen door Mr. Krabbe in de laatste jaren met krachtige overtuiging onder juristen gepropageerd. Voor hem is het rechtsbewustzijn de eenige rechtsbron. |
71
Secondly, we take a position against those who regard existing legal convictions themselves as norm-creating. Here we stumble upon the views Mr. Krabbe has been propagating this with strong conviction among lawyers in recent years . For him, rechtsbewustzijn 59 is the only source of law. |
72
Krabbe kent hooge waarde toe aan het rechtsgevoel. Zelf man van krachtige spontane overtuiging omtrent wat recht behoort te zijn, wil hij ook de overtuiging van anderen geëerbiedigd zien. Zoo komt hij er, denk ik mij, toe, hunne meening en, waar die niet eenstemmig is, die der meerderheid voor recht te verklaren. Haar rechtsbewustzijn moet zegevieren. Hiertegen valt tweeërlei aan te voeren. Vooreerst: al is het rechtsgevoel bron van recht, daarmee staat nog geenszins vast dat iedere rechtsovertuiging, {156}ja iedere wensch naar nieuw recht uit deze bron afkomstig is. En in de tweede plaats is er geen enkele waarborg, dat waar meerder- en minderheid tegenover elkaar staan, de eerste het recht op hare zijde heeft. De term rechtsbewustzijn wordt gebruikt zoowel voor wat wij rechtsgevoel noemden als voor de meening der meerderheid omtrent recht. Dit werkt verwarrend. Zoo komt men tot tegenstrijdigheden als ik aanwees. De Leidsche hoogleraar slaat de ethische waarde van het rechtsgevoel hoog aan, hij brengt die waardeering over op de overtuiging der meerderheid omtrent recht. Hij vergeet daarbij, dat het volkomen naturalistisch is — dus een ontkenning van het ethische — iets recht te noemen alleen omdat een meerderheid het zoo meent. Krabbe zelf maakt een vergelijking met het schoonheidsgevoel: “evenmin als wij iets leelijk kunnen noemen wat wij in ons innerlijk als schoon erkennen, evenmin kunnen wij recht en onrecht naar onzen wil fatsoeneeren”. De vergelijking is gevaarlijk, maar waar de schrijver zelf haar maakt, is het geoorloofd hem te vragen of hij meent dat iets schoon is omdat een meerderheid het zoo vindt? Al spreken nog zoo velen het uit — de schoonheidsemotie wordt er niet door verkregen. |
72
Krabbe places a very high value on the sense of justice. Being himself a man with a strong spontaneous conviction about what the law should be, he also wants the convictions of others to be respected. This seems to lead him to declare their opinion and, where it is not unanimous, that of the majority, as living law. The majority’s rechtbewustzijn must prevail. There are two objections to this. First: even if the sense of justice is a source of law, this does not mean that every legal conviction, or every wish for new law, originates from this source. Secondly, there is no guarantee whatsoever that where majority and minority are opposed, the former has the law on its side. The term rechtsbewustzijn is used by Krabbe both for what we called a sense of justice earlier in this text and for the majority opinion about law. This is confusing. This leads to the contradictions I indicated above. The Leiden professor gives great weight to the ethical value of a sense of justice, but then exchanges it for the majority’s view of law. He forgets that this is pure empiricism — in short, a negation of the ethical — to call something right simply because a majority thinks so. Krabbe compares the sense of justice with the sense of beauty60 and argues that “just as we cannot call something ugly that we experience as beautiful in our inner self, we cannot call just or unjust whatever we want.” The comparison is dangerous, but since the author makes it himself, it is permitted to ask him if he thinks something is beautiful because a majority thinks so. Even if many people say that something is beautiful, this does not arouse a feeling of beauty. |
73
Tot de norm komt men zoo niet, ook niet in het recht. Waar het rechtsoordeel echter een ethisch oordeel is, dat in onderscheiding van het aesthetische en ook van het zuiver moreele, op de mogelijkheid van realiseering in zekere groep aanspraak maakt, zal het aan de meening van de groep niet als iets onverschilligs mogen voorbijgaan. Maar die meening behoort tot de stof, waarover geoordeeld wordt, is niet grond van dat oordeel, allerminst de eenige grond. |
73
The norm is not found in this way, not even in the law. Since a legal judgment is an ethical judgment which, unlike the aesthetic or purely moral judgment, claims the possibility of its implementation in a particular group, the opinion of that group cannot be ignored in indifference. The group’s opinion, however, is not the ground of the legal judgment, and certainly not the only ground, but belongs to the matter to which the judgment relates. |
74 § 6 Recht en levensbeschouwingIdeëele en reëele gegevens bij het zoeken naar recht, wij hebben ze in vluchtige opsomming aangegeven. Het is op zichzelf weder een waardeeringsvraag, hoever de laatste beteekenis mogen hebben, geheel ter zijde mag niemand ze laten. Tegenover het volstrekte oordeel der moraal heeft het recht reeds door zijn inter-individueel gelden altijd iets relatiefs. Wij mogen dit eenerzijds als een gebrek gevoelen, aan den anderen kant is het bij onze hopeloos uiteenloopende waardeeringen, bij onze versplinterde levensbeschouwing een waarborg dat tot op zekere hoogte recht kan gevonden worden, dat een ieder behoort te erkennen. Tot op zekere hoogte.— er blijven verschillen, waaromtrent overeenstemming niet is te bereiken, er komt een oogenblik, waarop het betoog stokt, waarom déze regel het juiste middel is ter bereiking van dàt doel, déze gemeenschappelijk erkende waarde hooger moet worden gesteld dan die, een oogenblik waarop ondanks alle gebondenheid aan de stof, natuur, historie en algemeene rechtsovertuiging, gelijkheid van beslissing niet meer is te bereiken en oordeel staat tegenover oordeel, levensbeschouwing botst tegen levensbeschouwing. Er is geen objectieve waarheid voor het recht — of liever is er alleen objectieve waarheid, indien men eenige fundamenteele waarden wil aanvaarden, die geenszins door verstandelijke redeneering te bewijzen of door zintuigelijke waarneming evident zijn. Geloovige en naturalistische levensbeschouwing staan tegenover elkaar — om slechts één principieele tegenstelling te noemen — er is voor beide niet één recht. Geen van beide heeft het recht haar recht als het recht aan andersdenkenden op te leggen. Zooveel mogelijk moet ieder tot zijn recht komen. Eerbiediging van de overtuiging van anderen: het is altijd doel en eer van de ware vrijzinnigheid geweest. |
74 § 6 Law and philosophy of life The above provides an outline of the ideal and real data that play a role in finding law. Although the importance one assigns to the real data is a choice, they may not be completely disregarded. While morality expresses an absolute judgment, law always has something relative about it because it must apply inter-individually. One can see this relativity as a flaw on the one hand, but on the other hand it means that despite our hopelessly divergent choices and fragmented philosophies of life, we can still find an applicable law that everyone should recognize to some extent. To a certain extent. Differences remain upon which it is not possible to agree. A moment arrives where argument falters as to why this rule is the proper means to that end, and why this commonly recognized value must be set higher than that. That is the moment when, despite all the unity on matter, nature, history, and general legal convictions, one cannot agree. Judgment then opposes judgment, philosophy of life clashes with philosophy of life. There is no objective truth for the law. There is only objective truth insofar as one is willing to accept fundamental values which can neither be proved rationally nor are evident via observation. Religious and empiricist philosophies of life are fundamentally opposite, to name just one principal contradistinction, and for neither is there a single law. Both have a different conception of law. Neither philosophy has the right to impose their law as the law on those who think differently. Each should be allowed to arrive at their own law as much possible. Respect for the convictions of others – this has always been the aim and virtue of truly liberal views. 62 |
75
Maar, kan gevraagd worden, leidt dit niet tot slapte van overtuiging? Indien ge erkent, dat er in het recht geen objectieve waarheid is te vinden dan alleen voor hen, die staan op het plan van eenzelfde levens- en wereldbeschouwing, indien ge eerbiediging van de overtuiging van anderen aanpreekt, geeft ge dan eigen overtuiging niet prijs? Is het niet bloedelooze slapte van geest, van iedere opvatting het betrekkelijk recht te zien? Heeft ooit rechtsovertuiging het gewonnen, zich in realiteit omgezet, die begon met toe te geven, dat mogelijk ook een ander gelijk had? Voor deze vragen bestaat reden juist tegenover heel wat slappe liberale rechtsfilosofie. Intusschen, aanprijzing van scepticisme ligt allerminst in onze bedoeling, ook niet van twijfel aan eigen verzekerdheid. Wie in moeizaam doorworstelen waarheid heeft gevonden, wie daarbij ervaren heeft, dat het ten slotte meer de waarheid was, die hem greep, dan eigen werk, dat waarheid veroverde, zal niet licht toegeven, dat wat hij voor waar houdt, mogelijk {158}ook onwaar kan zijn. Hij staat er voor in, is ten volle er van verzekerd, van transigeeren kan geen sprake zijn. Maar hij weet niet, waar hij het recht vandaan zou halen anderen op te leggen naar die waarheid te leven. Wij denken er niet aan, om met Lessing’s Nathan de beslissing welke der ringen de ware is aan de toekomst over te laten, wij moeten kiezen en wij kiezen — maar als een ander anders gekozen heeft, dan mogen wij trachten hem te overreden, het recht hem onze keus op te leggen hebben wij niet. En dan, ook in de waardeeringen, die in het recht werken, zit zoo veel subjectiefs, dat, ook al is overeenstemming omtrent fundamenteele vragen bereikt, nog altijd de mogelijkheid blijft, dat men toch weder uiteengaat. Het recht is niet te vinden door eenvoudige deduceering van een stel regels uit één waarheid. Daarvoor zijn de verhoudingen veel te gecompliceerd. |
75
One might ask if this does not lead to a weakening of conviction. If one recognizes that in law there is objective truth to be found only for those who share the same philosophy of life and worldview, does preaching that the convictions of others must be respected not mean giving up one’s own convictions? Is it not bloodless and lacking in spirit to see the relative in every view? Has there ever been a legal belief that is generally accepted and become a guideline for action which posited from the outset that another legal belief might also be correct? These questions are justified, especially in the face of a great deal of soft liberal philosophy of law. Singing the praises of scepticism or casting doubt on the certainty of beliefs is the least of our aims. One who has struggled to find truth and has experienced finding it as more inspiring than the efforts to find it, will not readily admit that what he believes to be true may also be false. He vouches for what he believes to be true, is completely sure of it, and does not dream of making any compromises about it. But he also does not know what would give him the right to force others to live his truth. We do not intend to leave the decision about what is true to the future, like Lessing’s Nathan.63 We must make a choice and we do. But if another has chosen otherwise, we may try to persuade him, but we have no right to impose our own choice on him. And then, with respect to the choices that play a role in law, they are often so subjective that even if agreement has been reached on fundamental points, the parties can always later diverge again in the elaboration. The law cannot be found simply by deducing a set of rules from a fundamental truth. Relationships are far too complicated for that. |
76
Geen objectieve waarheid omtrent het recht te bereiken — maar daarnaast de behoefte, dat uitgemaakt wordt wat recht is. De functie van het recht in de maatschappij maakt rechtszekerheid noodzakelijk. Men wil van te voren weten, welke gevolgen het recht aan zeker handelen verbindt, misbruik der machtsverhoudingen, die het recht verleent, kan alleen worden gekeerd, als nauwkeurig de bevoegdheid der machthebbers wordt begrensd. Onzekerheid van recht roept willekeur in het leven, verslapt de energie tot daden — men weet niet, hoever men kan gaan. Het recht vraagt om de formuleering, de wet. Gelijk de heerscher zijn wil aan het volk oplegt, zoo zal het recht worden voorgeschreven, het wordt een bevel van een bepaald, met gezag bekleed persoon. Op zichzelf is dat goed. Er zijn in de samenleving zoo veel kleinigheden, waar het er minder op aankomt, wàt wij doen, dan dat wij allen hetzelfde doen en de een tegenover den ander op kan rekenen. Maar ook in de groote vragen, waar beschouwing staat tegenover beschouwing, rechtsovertuiging tegenover rechtsovertuiging, is behoefte aan een beslissing door een gezag. Er moet, al is het ook uiterlijk, een éénheid zijn. Men komt óf tot een doordrijven van het ééne gevoelen óf in verreweg de meeste gevallen, vooral waar als tegenwoordig in parlementaire staten de wetgeving in veelhoofdige vertegenwoordigende lichamen geschiedt, tot een compromis. |
76
No objective truth can be established about the law. And yet there is a need to determine what the law is. The function of law in society necessitates legal certainty. One wants to know in advance what consequences the law will attach to a specific act. Abuse of the power relations created by law can only be prevented if the authority of those in power is strictly circumscribed. Uncertainty about the law leads to arbitrariness and weakens decisive action — one knows not how far one can go. The law requires formulation, that is, legislation. Just as a ruler imposes his will on a people, so is law imposed as the command of a certain person vested with authority. That is good. There are many situations of little importance in society in which it matters less what we do than that we all do the same and that we can count on each other. But also with respect to the big questions, where opposing views clash, one legal conviction against another, there is a need for decision by an authority. There must be unity, if only for the sake of appearance. This sometimes leads to the imposition of a view, but in the vast majority of cases it leads to a compromise, especially in today’s parliamentary states where legislation is passed through representative bodies consisting of many members. |
77
Strijd moge noodzakelijk zijn, eens moet er vrede komen, alleen door toegeven van weerszijden is die te verkrijgen. De schoolstrijd leert het. De rechtsche partijen hebben met een kracht, waarvoor een ieder eerbied moet hebben gevochten tegen wat haar onrecht leek, nu komt het oogenblik: nog een enkele concessie, en dan bergen wij onvervulde wenschen op voor later. Niet omdat zij overtuigd zijn, ook niet omdat wat zij zouden vragen door de gebondenheid aan wat in het volk leeft toch niet zou zijn te verkrijgen, maar als toegeven, ter wille van den vrede. Merkwaardig is, dat vaak achteraf beide partijen met de verkregen solutie vol{159}komen tevreden zijn, geene verandering meer wenschen. De waarde van den vrede wordt dan op het einde hooger gesteld dan het verlies, dat door de concessie werd geleden. |
77
Struggle may be necessary, but at some point, peace must come and this can only be realized if both sides are willing to compromise. The school struggle illustrates this. One can respect the strength with which the right-wing64 parties have resisted what they perceived as injustice, but now the moment has come for one more concession, and the unfulfilled wishes must be stored for later. Not because one is convinced, nor because one could not have gotten what was asked for under the prevailing popular opinion, but as a concession, for the sake of peace. It is striking that afterwards, both parties are often completely satisfied with the compromise obtained and wish for no more changes. The importance of the peace is then ultimately considered greater than the loss suffered by the concession. |
78
Maar het kan zijn, dat wie de toepassing ondergaat zoowel als de rechter, die handeling gevoelt als onrecht, als iets dat niet alleen geen recht behoorde te zijn, maar ook geen recht is. Het recht sluit een behooren in zich, scheiding tusschen het recht, dat op een bepaald oogenblik op een bepaald geval behoorde te worden toegepast en het recht, dat voor die verhouding geldt, is principieel niet te maken. Van wenschelijk recht kan men alleen spreken voor een min of meer verre toekomst. Beweert men van eenigen regel, dat hij op een bepaald oogenblik recht behoorde te zijn, dan beweert men tevens, dat hij recht is, zij het dan enkel als norm voor een concrete verhouding. En dat het niet maar wenschelijk, ook werkelijk recht is, waarvan wij hier spreken, blijkt als de wetgever maar eenigszins de sluizen openzet, den rechter of de betrokkenen vrij laat, dan stroomt het binnen. De wet moge dijken hebben opgeworpen, waardoor de rechter wordt verhinderd den stroom zijn weg te laten zoeken, door “ombuiging” en ,,interpretatie” dringt de rechtsovertuiging in de wetstoepassing, is het dikwijls slechts een kwestie van tijd of de wet wordt omgeworpen. In hoeverre dit mag, in hoeverre rechter en bestuursorganen bij hun zoeken naar recht de wet hebben te eerbiedigen — het zijn vragen, die wij hier niet kunnen behandelen. |
78
Yet it is possible that the person to whom the law is applied, or the judge who applies the law, experiences it as an injustice, not only as something that should not be the law, but also is not the law. Applicable law necessarily includes a should. A separation cannot be made between the law that should be applied to a particular case at a given moment and the law that applies to that relationship in general. One can speak of desired law only if one means law for somewhere in a distant future. If one claims that a certain rule ought to be law at a certain moment, then one claims that that rule is applicable law, the norm for that concrete relationship. That we are not talking about merely a question of desired law but instead of actual law becomes apparent when the legislator opens the dam a little, leaving the judge or others involved free. That which is thought to be the actual law can then flow in. It may be that the law erected dykes that prevent the courts from letting the flow find its way, but through bending the law and interpretation legal convictions penetrate into the application of the law, and it is often only a matter of time before that law is overturned. The extent to which this is allowed and the extent to which judges and administrative bodies must respect the law in their search for applicable law cannot be answered here. |
79
Slechts twee opmerkingen. Vooreerst deze, dat ook waar hun is opgedragen zelf het recht te vinden, zij de waardeeringen van den wetgever hebben te eerbiedigen. Voor hen behoort de bestaande wet tot de stof, die zij bewerken. En dan, wat er mee samenhangt, het is ongewenscht, dat den rechter of het bestuur vrijheid wordt gelaten in vragen, die direct met principieele tegenstellingen van opvatting in het volk samenhangen. In onzen tegen{160}woordigen tijd behooren dergelijke tegenstellingen in het parlement te worden uitgevochten of door compromis bijgelegd, niet door den rechter te worden beslist. Van den rechter verwacht men onpartijdigheid, eerbiediging van ieders overtuiging, zulke vragen zijn alleen uit een bepaald standpunt, partijdig, als men wil — mits niet in ongunstigen zin genomen — te beantwoorden, ‘s Rechters eigen opvattingen mogen in het algemeen zijn uitspraken kleuren, daar is het een tint, die hij er aan geeft, een nuance — hier zou hij duidelijk kleur moeten bekennen. Hier is a priori iedere oplossing door de wet, zij het met achteruitzetting van de een of andere bepaalde levensleer, beter dan geene oplossing. |
79
Just two comments. First of all, it is important that judges respect the assessments of the legislator, even in situations in which a statute instructs them to find the law themselves. The existing law belongs to the material they must include in their deliberations. Further, and related to this, it is undesirable for judges or administrators to be left free regarding questions directly related to fundamental contradictions in public opinion. In the present times, such contradictions should be fought out in parliament or settled by compromise and not decided by the courts. The judge is expected to be impartial and to respect everyone’s convictions, while such questions can only be answered from a certain point of view, which could be called partial, provided it is not intended in an unfavorable sense. The judge’s own conviction will generally color his statements to some degree in shade or nuance, but in such contradictions he must clearly show his color. Any solution by law is a priori better than no solution in such matters, even if it means that some particular philosophy of life is pushed aside. |
80
Onvoorwaardelijk volgen van het recht, kan niet worden verlangd. Summum jus summa injuria, stellig is het waar in den zin, die Stammler er aan gegeven heeft: het recht als de hoogste wet is het grootste onrecht. Wat ik in goede conscientie niet màg en niet kàn doen, zal ik ook niet doen ter wille der wet. Men zal God meer gehoorzamen dan de menschen. Wordt zulk een verzet algemeen, het kan tot revolutie leiden. Wettelijk moge de revolutie nimmer te verdedigen zijn: de wet onderstelt en moet onderstellen, dat haar te gehoorzamen hoogste plicht is — voor onze rechtsovertuiging kan zij volkomen gerechtvaardigd zijn. De gewetensvrijheid is grond en grens van het recht. Haar kan de macht van het recht niet aantasten. |
80
Unconditional obedience of the law cannot be expected. The Latin proverb Summum jus summa injuria 65 is certainly true in the sense Stammler gave it: law as the supreme law is the greatest injustice. What I am not allowed to and cannot do in good conscience, I will not do simply because a statute demands it. People will obey God more than they will men. If this kind of resistance becomes general, it can lead to revolution. Revolution can never be justified by codified law: codified law presupposes and must presume that obedience to it is the highest duty. But from someone’s legal conviction revolution can be completely justified. Freedom of conscience is the ground and limit of the law. The power of the law has no hold over the conscience. |
81
Recht en levensbeschouwing, zij hangen ten nauwste samen. De waarheid in het recht is enkel waarheid voor wie op den bodem derzelfde levensopvatting staan — wat wij als recht erkennen, is immers door onze levensidealen gekleurd. |
81
Law and philosophy of life are very closely related. There is truth to be found in law only when the same philosophy of life is shared. What we recognize as law is always colored by our ideals. |
82Bibliografie |
82Bibliography |
83EindnoteniVerspreide Geschriften VI, blz. 78. |
83Endnotes1Scholten here refers to 19th century legal positivism that arises in conjunction with the Civil Code that was introduced in the Netherlands in 1838 as a corollary to the process of unification and centralization resulting from the French Revolution, the Napoleonic occupation of the Netherlands (1795) and the new order in Europe after the Vienna Congress of 1814. |